Vaak stelt men dat de spiritualiteit van de oosters Orthodoxe kerken
heel anders is dan die van ons hier in het Westen. Maar kan men dat zo stellen?
Zijn de verschillen zo duidelijk?
In Oost-Europa en rond de Middellandse zee zijn er zoveel politieke en
religieuze verschuivingen geweest, en ook is er zoveel religieuze interactie
geweest tussen Oost en West dat het wat onwaarschijnlijk lijkt dat de grenzen
zo duidelijk te trekken zijn. Het Westen heeft het geloof en de vroomheid van
het Oosten ontvangen. En later zijn tal van Latijnse kerkvaders in de leer
gegaan bij die van het Griekse Oosten. De grootste onder hen, Augustinus, wordt
wel de Griek onder de Latijnen genoemd.
Ook het Westerse monnikendom heeft zijn ontstaan en inspiratie te danken aan
dat van het Oosten. Wat de monnik Cassianus († omstreeks 435) schreef over de acht
hoofdzonden en over de wijsheid van de Egyptische woestijnvaders heeft in
de christelijke oudheid en in de Middeleeuwen het gehele Westen
intensief beïnvloed. Ook een belangrijk gedeelte van de Latijnse
liturgie, de meeste Mariafeesten en de verering van de Theotokos
(zij die God gebaard heeft), de Panhagia (de Alheilige), komen uit
het Oosten. De allegorische Schriftverklaring, die de middeleeuwse
vroomheid zozeer beheerste, en de diepzinnige speculaties van Dionysos
de Areopagiet, die in de latere westerse mystiek zo'n grote rol kreeg
toebedeeld, stammen uit het Oosten. De kloosterhervormingen van Bernard
van Clairvaux en ook andere kloosterhervormingen zijn voortgekomen uit
heimwee naar het oude Oosterse monachisme. En ook de Renaissance en het
Humanisme hebben misschien meer nog dan naar de Latijnse Oudheid hun
verlangen laten uitgaan naar de geestelijke schatten van Byzantium.
Dit alles neemt niet weg dat er ook opvallende verschillen zijn:
-
De vroomheid van het Oosten heeft in onze ogen een statisch en
behoudend karakter. Men is altijd trouw gebleven, in theologie en
spiritualiteit, aan de Griekse Vaders (Athanasius van Alexandrië,
Basilius van Caesarea, Gregorius van Nazianze, Gregorius van Nyssa,
Cyprianus van Carthago, Cyrillus van Alexandrië, Eusebius van Caesarea
en vele, vele anderen ). Dat statische en behoudende karakter heeft
voor een deel waarschijnlijk wel te maken met de slavische volksaard,
maar wortelt toch heel zeker ook in een diepe geloofsintuïtie. Veel meer
dan de westerse Christen is de oosterse Christen zích ervan bewust
opgenomen te zijn van het aardse in het ontijdelijke, het eeuwige,
het goddelijke. De eigenlijke werkelijkheid is transcendent, de aardse
werkelijkheid is daarvan slechts een afschaduwing. Zo is ook de
Christusgestalte in de eerste plaats epifanie van de boventijdelijke,
eeuwige God. Er is veel minder aandacht dan bij ons voor de realiteiten
van zijn aardse leven, minder aandacht ook voor zijn lijden. De
christocentrische vroomheid van het Oosten concentreert zich vrijwel
geheel op zijn opstanding (want daarin breekt de transcendentie door).
- God is geest. De vroomheid van het 0osten neigt sterk tot een
vergeestelijking niet alleen van de heilsmysteriën, maar ook van de
Godzoekende mens. God is onbewogen en passieloos. En de mens vindt God
bij voorkeur langs de weg van het verchristelijkte oude ideaal der
apatheia: maak je los van de onrust van je hartstochten. Maak je ook los
van allerlei begrippelijke benaderingen van het Godsmysterie. God is
geest en je kunt Hem alleen vinden in de mate waarin je zelf
vergeestelijkt bent. In het Westen ligt het accent veel meer op de werking van
God in deze wereld, Gods heilshandelen in de tijd, in het humane.
- De vroomheid van het Oosten is sterk pneumatisch. God werkt wel in
deze wereld (θεοποιησις) door
zijn Geest, maar dit werken is geheel
gericht op de vergeestelijking, de vergoddelijking. Vandaar ook dat
de Christen van het Oosten veel meer dan die van het Westen gedisponeerd
is voor de mystieke Godsbeleving, voor het 'pati divina', het
ondergáán van het goddelijk Geheim in passieve zin. De westerse
vroomheid heeft altijd een veel sterkere ethische inslag gehad.
- De Kerk is veel meer dan bij ons een 'mysterium fidei', een geheimenisvolle
verwerkelijking van Christus' tegenwoordigheid onder ons. De Kerk is het
mystieke lichaam van de verrezen heiland, dat geheel pneumatisch is bezie1d.
De kerk heeft niet, zoals bij ons, een inspirerende functie voor de samenleving.
Zij kan alleen maar contemplatief ten volle beleefd worden. Dat geldt ook voor
de sacramenten. Weliswaar heeft zij de zeven sacramenten van de kerk in het
westen overgenomen, maar al spoedig ontstond er discussie over het aantal
en over de definitie. Het is in dit verband opvallend dat de Orthodoxie bij
voorkeur het woord sacrament niet gebruikt, maar spreekt van mysterie. De discussie
gaat dan vervolgens over de vraag wat als mysterie mag gelden. Bij de Doop
bidt de priester dat de glorie van de theophanie zich moge openbaren
boven het doopwater, zoals die glorie zich eens openbaarde bij de doop van
Christus in de Jordaan. Bij de 'myronzalving' (in de R.K. traditie het 'vormsel)
wordt de uit 33 verschillende welriekende stoffen bereide olie beleefd als
de verblijfplaats van de Heilige Geest zelf. Daarom wordt deze olie met zeer
grote eerbied op de altaartafel bewaard. Bij de biecht is er in het Oosten
nooit sprake van casuïstiek. Biechten is: bekennen dat je een zondig mens bent
en je geheel openstellen voor Gods barmhartige liefde. Als grootste van alle
mysteriën is de eucharistie het centrum van het liturgisch leven der Orthodoxe
Kerk en ook van iedere gelovige. Christus verenigt zich met onze geest door
zijn Geest, met onze ziel door zijn heilig b1oed, met ons lichaam door zijn
heilig lichaam. In de eucharistie worden het offer van Golgotha en het
mysterie van de opstanding opnieuw tegenwoordig gesteld. Daarom spreekt
men van goddelijke liturgie. Brood en wijn worden in
Christus opgenomen en Christus is in hen tegenwoordig. 0ok hier geen
begrippelijke benadering van het mysterie; daarom ook geen dogma van de
transsubstantiatie zoals in de westerse R.K. kerk. Men spreekt wé1
van een μεταβολη of
transfusio, een uitstorting van het onzichtbare geheimenis
in het brood en de wijn. Ook bij de andere mysteriën (huwelijk,
wijding van priesters bisschoppen en diakenen, wijding van de kerk, de
ziekenzalving - eucholion -, het wijden van water, van broden etc.)
gaat het steeds om het geheimenisvolle werking van de heilige Geest die
forma en materia met elkaar verbindt.
- Het Paasfeest is het feest der feesten. Het is een mystiek beleven
van de toekomende heerlijkheid door het licht van de opstanding van
Christus. Het Kerstfeest neemt een veel minder belangrijke plaats in.
- De Oosters-orthodoxe Christen voelt zich als een pelgrim, altijd
onderweg naar de eschatologische vervulling.
- Nog een enkel woord over de verering van de ikonen. Ikonen, op hout
geschilderd in ei-tempera, zijn geen religieus cultuurobject, geen
tentoonstellingsobject, laat staan een handelsobject. Ze zijn een
σημειον, een sacramenteel teken
van de transcendente wereld. Ze zijn
dit alleen, als ze gewijd zijn. Niet gewijde ikonen worden ook niet geeerd.
In de 8e eeuw ontbrandde een heilige strijd tegen de verering van de ikonen,
mede op basis van het oud-testamenlische beeldenverbod (Ex. 20:4).
Het concilie van 754 veroordeelde de verering der ikonen, hoewel er
toen ook stemmen opgingen, die zich beriepen op Ex. 25, 18-22 waarin
sprake is van de twee gouden cherubim op het verzoendeksel van de ark.
Ondanks de veroordeling bleef het volksgeloof echter trouw aan de
ikonen-cultus. Dat leidde er uiteindelijk toe dat het 7e algemene concilie
in 781 (Nicea) de veroordeling herriep. Sindsdien is deze cultus, een van de
meest opvallende kenmerken van de oosterse Orthodoxie, geheel opgenomen
in haar spiritualiteit. Ook hier, juist hier een krachtig accent op de
contemplatie: de ikonenschilder aanschouwt de geestelijke wereld innerlijk,
in zijn ziel. Hij wil dit schouwen weergeven door een vergeestelijking
van de lichamelijke voorstellingen van deze wereld. Bomen, bergen, de gehele
natuur krijgen een bijzondere vorm die niet van deze wereld is. De
weergegeven personen (Christus, Maria, de heiligen) of gebeurtenissen
(de transfiguratie) worden opgenomen in een mystieke geloofswerkelijkheid.
De schilder roept die werkelijkheid op en draagt haar over op ieder die
ervoor openstaat.