De Codex Tchacos, waar het Judasevangelie in voorkomt,
voor de restauratie. Goed is te zien in welke deplorabele toestand het manuscript verkeerde. |
Naar: een paar fragmenten uit "het evangelie van Judas" met commentaar
INLEIDING
Judas in het Nieuwe Testament
Wie is Jezus?
"Wie zeggen de mensen dat ik ben?" Volgens sommigen is het Johannes de
Doper, en anderen zeggen Elia, en nog weer anderen dat hij een van de profeten
is. "En jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?" (Marcus 8:27vv.) Zo wordt het ons
door de schrijver van het oudste evangelie overgeleverd. Klaarblijkelijk was het onder de Christenen
van het eerste uur een brandende vraag.
Lezend in het evangelie van Judas ontstaat van Jezus het beeld dat hij verwisselt
van werkelijkheid: nu eens is hij in stoffelijke gedaante aanwezig in onze
aardse wereld, en dan weer verblijft hij elders, in een andere werkelijkheid. Wanneer
zijn leerlingen hem eens vragen: " 'Meester, waar ging u heen? Wat
hebt u gedaan nadat u van ons bent weggegaan?' zegt Jezus tegen hen:
'Ik ben naar een ander groot en heilig geslacht gegaan'[p.36]
Wat betekent dit? Is de verschenen Jezus wel werkelijk mens? Is er sprake
van een hypostase hier en een prototype elders? Of wordt hier louter bedoeld,
dat elk mens, net als Jezus, een vreemdeling is op aarde en eigenlijk ergens
anders thuis hoort? En hoe moeten we die 'andere werkelijkheid' denken: misschien
als een onstoffelijke, spirituele werkelijkheid, waartoe een mens alleen toegang
kan krijgt als hij 'opnieuw wordt geboren uit de geest', zoals verteld wordt door
de evangelist Johannes in het verhaal over de nachtelijke ontmoeting van Jezus
met Nicodemus? Het antwoord is niet zonder meer te geven: er lijkt hier sprake
te zijn van een mysterie. En dat om dat mysterie gaat het ook in dit evangelie:
het wordt alleen aan Judas uitgelegd. Bij deze verschijning van Jezus moeten we
onwillekeurig denken aan het verhaal over de verheerlijking van Jezus op de berg,
waar hij geflankeerd door Mozes en Elia door drie van zijn leerlingen wordt
gezien in kleding wit als het licht . En nogmaals: hoe we het allemaal
precies moeten begrijpen is niet duidelijk; en misschien ook wel onmogelijk.
Weèl is duidelijk dat deze mysterieuze dubbelheid van Jezus van groot belang
is bij sommige interpretaties van de zijn dood aan het kruis. In het evangelie
van Judas wordt over het lijden, de dood en de opstanding niet gesproken.
Het eindigt met de mededeling, dat Judas Jezus uitlevert: omdat dit nu eenmaal
moest gebeuren en wel door hem. Ongetwijfeld werd Jezus vervolgens ook gekruisigd.
Maar wie werd er nu precies gekruisigd? Maakte 'zijn engel' zich ook toen los
van het lichaam? Ook dat is een raadsel.
Wie is Jezus, volgens het evangelie van Judas? Over hem wordt ondermeer
gezegd dat hij onkenbaar is; we kunnen het onmogelijk weten: Jezus
zei tegen hen: (...) Voorwaar, ik zeg jullie: geen enkele generatie van
de mensen die bij jullie zijn zal Mij kennen. Kunnen dan alleen
enkelingen weten wie Jezus is? Judas zei tegen hem: "Ik weet wie
u bent en vanwaar u gekomen bent. U bent gekomen uit het rijk van de
onsterfelijke Barbelo, maar ik ben niet waardig de naam te verkondigen
van de Ene die u gezonden heeft."[p.35]. Hoe komt Judas aan
die kennis? Dat wordt niet vermeld. Elders lezen we: Enige keren
maakte hij (Jezus) zich niet aan zijn leerlingen bekend, maar kon je
hem als een kind in hun midden vinden. [p.33]. Hoe is de schrijver
aan deze kennis gekomen? Ook dat wordt niet vermeld. Wèl dat de
hogepriesters en schriftgeleerden bang waren voor het volk, omdat hij
bij hen allen gold als een profeet. Uit de wijze waarop Jezus wordt
aangeduid - 'gezondene', 'kind' en 'profeet' - blijkt wel dat hij veel
indruk heeft gemaakt; maar slechts enkelen hadden in de gaten dat hij
de wezensopenbaring was van God (de Naam), gezonden om het mysterie
van hemel en aarde te onthullen aan hen die daarvoor 'sterk genoeg zijn',
zoals Judas: "Wie van jullie de sterkste is, laat hij de
confrontatie aangaan met de volmaakte mens!",
[p.35] zegt Jezus tegen de twaalf leerlingen. De enige die daarop
durft ingaan is Judas. Is er in dit evangelie sprake van een andere
Jezus, dan de Jezus die we uit de bijbelse evangeliên kennen?
Daarop is, zonder een nauwkeurige analyse, geen éénduidig
antwoord te geven, omdat ook de evangelisten, zoals we al zagen,
tenminste in hun woordkeuze hier en daar beïnvloed lijken te
zijn door gnosticerende stromingen. De belangrijkste vraag,
die overblijft, is dan: "En jij, wie zeg jij dat ik ben?"
Mogelijk kunnen geschriften, zoals dit 'evangelie van Judas' ons helpen
bij de zoektocht naar ons eigen antwoord.
EEN PAAR FRAGMENTEN UIT "HET EVANGELIE VAN
JUDAS" *) MET COMMENTAAR.
*) Het manuscript is zwaar beschadigd. Een gelukkige
bijkomstigheid is dat de pagina's genummerd zijn.
Het geheime woord (λογος = woord, leer) van de verkondiging
(αποφασις < αποφημι = verkondiging, uitspraak, oordeel) waarover Jezus
acht dagen lang met Judas Iskariot sprak, tot drie dagen voor
hij Pascha vierde. [p.33]
Terug naar het begin van deze pagina
Het evangelie van Judas stamt uit de 2de eeuw. Dat weten we omdat de
vroegste verwijzing naar dit te vinden is
bij Irenaeus; hij was aan het einde van de 2de eeuw de
bisschop in Lyon en daar schreef hij rond het jaar 180 een boek
'Adversus haereses' (Tegen de ketterijen); in dat boek
waarschuwt hij ondermeer voor de Kaïnieten, een vroeg
Christelijke secte: ".... (zij verklaren) dat Judas die
(Jezus) overleverde, volledig op de hoogte was van deze dingen
en dat hij het geheimenis van de overlevering volbracht, omdat
hij de waarheid kende als niemand anders. Door zijn toedoen
werden alle dingen op aarde en in de hemel ontbonden. Zij
produceerden hierover een verzonnen verhaal, dat ze het
Evangelie van Judas noemen." Kenmerkend voor de 2de eeuw,
de tijd waarin dit werk ontstond, is dat nog heel verschillend werd
gedacht over de uitleg van de heilsboodschap van Jezus Christus:
over de vraag bijvoorbeeld of Jezus nu was gestorven
voor onze zonden, zoals Paulus schrijft: "Het belangrijkste
dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen:
dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de schriften
staat..." (I Cor. 153); en of zijn lijden navolging
verdient. In samenhang daarmee was er ook onduidelijkheid over
de gewetensvraag of je, als het erop aankwam, je geloof mocht verloochenen om
daarmee je leven te redden? Of dat je er beter aan deed het
martelaarschap te aanvaarden, erop vertrouwend dat je daarmee
eeuwig leven zou beërven? Ook over dit laatste werd
heel verschillend gedacht. Zo schrijft Justinus (rond 135):
"Het is duidelijk dat niemand ons, die geloven in Jezus
Christus en verspreid zijn over de hele wereld, bang kan maken
of klein kan krijgen. Want het is duidelijk dat wij ons geloof
niet opgeven, ook al worden wij onthoofd, gekruisigd, voor de
wilde dieren geworpen, geketend, inhet vuur geworpen, en op allerlei
andere manieren gemarteld; hoe meer dat gebeurt,
deste meer worden anderen gelovigen." Maar in
"Het Getuigenis der Waarheid" lezen we dat degenen die het martelaarschap verkiezen
niet weten wie Christus is: "De dwazen, die in hun hart menen, dat als zij
maar belijden: 'Wij zijn christenen', alleen met woorden [maar] niet met macht,
terwijl ze zichzelf overgeven aan onwetendheid, aan de dood van hun mens-zijn,
niet wetend waarheen zij gaan, noch wie Christus is - veronderstelleend dat zij zullen leven,
maar ze vergissen zich - zij haasten zich naar de overheidsfunctionarissen
en de gezagsdragers. Zij vallen in hun klauwen door de onwetendheid die in hen is."
In die tijd was er nog geen sprake van enige homogeniteit. Dat betekent ook
dat er heel verschillend gedacht werd over de vraag bij wie je nou moest zijn
voor een gezaghebbend antwoord op zulke vragen. Sommigen meenden dat je
het beste kon vertrouwen op de uitleg van Petrus; anderen hielden het op
Paulus. Maar er waren ook mensen die meenden dat ze Tomas moesten geloven, of
Jacobus de rechtvaardige - dat was een broer van Jezus.
En dan was er, volgens het evangelie van Johannes ook nog de lievelingsleerling
van Jezus, van wie wij de naam niet kennen "de leerling dien Jezus
lief had": hij zou het het beste begrepen hebben; en nog weer elders
heet het dat Maria Magdalena op grond van persoonlijke gesprekken met de Heer
gezag verdiende. En zo was er klaarblijkelijk ook een groep mensen, die van Judas
meenden dat hij ver boven de anderen verheven was omdat hij door Jezus
was ingevoerd in de geheimenissen van het universum. Over hem gaat het in
het 'Evangelie van Judas': hij is daarin de hoofdpersoon. En van de andere
leerlingen wordt uitdrukkelijk gezegd, dat hun opvattingen met betrekking
tot de eucharistie en de dood van Jezus, op een misvatting berusten. Een
belangrijk deel van het evangelie bestaat dan ook uit dialogen, die Jezus heeft
met Judas om hem in te wijden in de geheimen van de werkelijkheid.
Bron
Sinds een aantal jaren beschikken we over een koptische versie
van dit evangelie. De codex waarin die tekst voorkomt staat
bekend als de 'Tchakos codex' (genoemd naar Frieda Nussberger-Tchacos,
een zwitserse galeriehoudster die zich verdienstelijk
heeft gemaakt bij de verwqerving van het manuscript). Deze
codex bevat, behalve het evangelie van Judas nog drie andere
teksten: de 'brief van Petrus aan Philippus', de 'Apocalyps
van Jacobus' en de 'Allogenes'. Het is niet onmogelijk dat de
codex oorspronkelijk nog meer teksten omvat heeft. Hoe dit ook
zij: de bewaarde teksten bewijzen dat de codex afkomstig is uit
een gnostisch joods-christelijk milieu: dat de mensen bij wie
deze teksten populair waren zichzelf Christenen noemde leidt
geen twijfel; en de inhoud verraadt dat hun denken gnostische
trekken vertoont. Dat hun denkbeelden later als ketters zijn
aangemerkt doet niets af aan het feit dat deze mensen, net als
alle Christenen uit die tijd, er duidelijk op uit waren om te
zoeken naar het antwoord op de vraag hoe het evangelie van Jezus
Christus begrepen moest worden.
Wat de gnostieke karakteristieken betreft: de gnostiek is wel
de derde component van de Europese cultuurtraditie genoemd:
naast de wetenschap (die gebaseerd is op de rede), en het
geloof van de kerk (dat gebaseerd is op een theologie van
het oude en het nieuwe verbond), is er gnosis (gebaseerd op
divinatie). Het woord ' gnosis' is een grieks woord en wordt wel
vertaald als 'kennis van het hart'. Theodotus, een gnostisch
leraar uit de oudheid, schreef eens dat een gnosticus iemand
is die wil begrijpen "wie wij waren en wat wij geworden zijn;
waar we waren en waarheen we ons haasten; waarvan we bevrijd
worden; wat geboorte is en wat wedergeboorte is". (Clemens
Alexandrinus, Exerpta ex Theodoto). Dat de gnostiek niet eenvormig
is en verschillende vormen kan aanneemen laat zich denken.
De codex.
Onlangs dook tot ieders verrassing een copie van het verloren
gewaande evangelie van Judas op, geschreven in het koptisch,
en waarschijnlijk vervaardigd in de vierde eeuw.
De oorspronkelijke versie van het evangelie was ongetwijfeld
geschreven in het grieks. Het koptisch, waarin het is vertaald,
is hetzelfde als het koptische dialect waarin ook de
Nag-Hammadigeschriften zijn geschreven. Van de codex, die wij
nu in bezit hebben is circa vijfenzeventig procent leesbaar.
Het evangelie van Judas beslaat de pagina's 33 tot 57.
Judas;
detail van een ikoon met de opwekking van Lazarus;
Judas onderscheidt zich op deze ikoon
van de andere leerlingen doordat hij de enige is,
die en profil wordt afgebeeld;
ware grootte: 2x3 cm.
© Kerkwinkel Koinonia
Judas was toch een verrader? Zo staat hij bekend in de kerk. En
je zou dat misschien ook gaan denken op grond van de berichten
over Judas in het Nieuwe Testament. Wat daarbij wel bedacht dient
te worden is, dat in de 2de eeuw het Nieuwe Testament nog niet
bestond. De 'bijbel' van de Christenen was het Oude Testament
(de 'profeten en geschriften'). De vraag is dus of het Nieuwe Testament
en de geschriften die daarin zijn opgenomen, wel representatief zijn voor
de opvattingen destijds met betrekking tot Judas. Wat Judas betreft:
in de brieven van Paulus, de oudste geschriften van ons Nieuwe Testament,
wordt hij wordt Judas niet genoemd, laat staan dat over 'het verraad'
wordt gesproken. Het lijkt wel of hem pas later zo'n negatieve rol
werd toegedacht. De evangelisten Marcus, Lucas
en Matteüs laten doorschemeren dat Jezus, hoe dan ook,
moest lijden en sterven. Zo was het nu eenmaal voorzien. De evangelisten
verwijzen daarbij regelmatig de profeten; zij hadden dit al voorzegd.
Zo schrijft Lucas: "Broeders en zusters, het schriftwoord waarin de
heilige Geest bij monde van David gesproken heeft over Judas, de
gids van hen die Jezus gevangen hebben genomen, moest in vervulling
gaan""(Handelingen 1:16). Ook hier wordt niet gesproken over
'verraad'. Dikwijls wordt een woord gebruikt dat het beste vertaald
kan worden met 'overleveren'. Dit laat nog open of er wel sprake is
van verraad. Met enige goede wil zou het ook kunnen verwijzen naar
een opvatting, dat nu eenmaal iemand de rol van aangever moest vervullen.
Na de dood aan het kruis worstelde men met vele vragen, zoals:
waarom moest het leven van Jezus op een zo gruwelijke manier
eindigen? Hoe kon je volhouden, dat er sprake was van een blijde
boodschap? En, wat te denken van de rol van zijn leerlingen:
Petrus die hem verloochende; de anderen die hem in de steek lieten;
een Judas die hem overleverde; en vrouwen die op een afstand bleven staan
toekijken? Het oudste evangelie, Marcus, weet dat Jezus zijn
leerlingen liet weten dat één van hen hem zal uitleveren:
want de Mensenzoon zal heengaan, zoals over hem geschreven staat.
(Marcus 14:19,21; et cf. psalm 41:9: 'Zelfs mijn beste vriend, op wie
ik vertrouwde, die at van mijn brood, heeft zich tegen mij gekeerd").
Is dan ook het feit, dat alle leerlingen hem in de steek lieten,
gehistoriseerde profetie? (Cf. Jesaja 53:3-12) Of is het allemaal
werkelijk zo gebeurd als het is beschreven? Het valt
niet meer na te gaan. Marcus, en ook de andere evangelisten,
suggereren dat Jezus ook zelf heeft geweten, dat zijn lijden
en dood onvermijdelijk waren. Jezus had hen in een leergesprek al
eens verteld, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en dat hij
door zijn vijanden zou worden gedood (marcus 8:31vv.). Toen Petrus
tegensputterde kreeg hij van Jezus te horen: "Ga terug,
achter mij, Satan!" Klaarblijkelijk is, volgens de evangelisten, de hele
gang van zaken voorbeschikt en noodzakelijk. In het evangelie
van Matteüs vinden we ongeveer hetzelfde, zij het dan dat deze
evangelist er een niet onbelangrijk detail aan toevoegt: Judas wordt
gekarakteriseerd als iemand die op geld belust is: "Wat krijg
ik van u als ik hem aan u uitlever?" (Matteüs 26:15).
Lucas verklaart het gedrag van Judas anders: het is geen hebzucht;
de duivel is in hem gevaren: " Toen nam Satan bezit van Judas,
bijgenaamd Iskariot, een van de twaalf" (Luc. 22:3).
Ook de evangelist Johannes denkt in deze richting (Joh. 13:2).
Maar de schrijver van dit evangelie benadrukt in het
vervolg dat Judas, voor de feitelijke gang van zaken, nauwelijks een
factor van betekenis is.
Als de soldaten en de dienaren van de hogepriesters en Farizeeën
eraan komen zegt Jezus: '"Wie zoeken jullie? Ze antwoordden:
'Jezus uit Nazaret'. 'Ik ben het', zei Jezus, terwijl Judas, zijn
verrader erbij stond. (...) 'Als jullie mij zoeken, laat deze mensen
dan gaan'". Uit alles blijkt dat Jezus de regie in handen heeft en
dat Judas in wezen geen rol van betekenis speelt. Maar dat neemt niet weg dat
Judas geleidelijk is gemaakt tot de onbetrouwbare, op geld beluste Jood,
met wie het uiteindelijk slecht afloopt. Hierin weerspiegelt zich hoe
de kerk geleidelijk afstand neemt van de synagoge en tot op zekere hoogte
ook het judaïserende Christendom. Dat heeft er mogelijk toe geleid dat
ook een traditie, waarin juist Judas veel gezag had, tot voor kort vrijwel
volledig uit ons zicht was verdwenen. Het evangelie van Judas laat ons echter zien,
dat deze traditie weldegelijk heeft bestaan, en dat die waarschijnlijk
gezocht moeten worden met name in het joden-christendom rond Jeruzalem -
getuige de passages over de tempel en de offercultus [vid. fragment p.39].
Hieronder
wordt bij elk fragment aangegeven op welke pagina het staat.
Tekstfragmenten: het is nog een wonder dat zoveel
van het handschrift enigszins leesbaar is
Het evangelie van Judas begint met het woord λογος: dat roept
associaties op met het begin (de proloog) van het evangelie van
Johannes. Bij Johannes gaat het daarbij om 'het scheppende woord'. Heeft
de auteur van het Judasevangelie zich laten inspireren door het
evangelie van Johannes? Dat zou je wel zeggen: ook het feit dat
de tekst die volgt spreekt over 'tekenen' lijkt hierop te wijzen:
het Johannesevangelie beschrijft zeven tekenen en besluit als volgt:
"Jezus heeft nog veel meer wondertekenen gedaan, maar deze
zijn beschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon
van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn Naam."
De 'Naam' wordt ook veelvuldig genoemd in het Judasevangelie.
Het is een aanduiding van de Ene, Onzienlijke, wiens naam niet
gezegd kan worden (JHWH).
Nadat hij (Jezus) op aarde was verschenen, verrichtte hij tekenen en
grote wonderen om de mensheid te redden. En hoewel sommigen
wandelden op de weg der gerechtigheid, volhardden anderen in
hun zonde. Daarom werden de twaalf leerlingen geroepen en hij
begon met hen te spreken over de mysteriën die buiten de
wereld bestaan en over de dingen die zich aan het einde zullen
voltrekken. Enige keren maakte hij zich niet aan zijn
leerlingen bekend, maar kon je hem als een kind in hun midden
vinden.
Het woord 'verschijnen' van Jezus op aarde doet denken aan de wijze
waarop Jezus zich na zijn dood aan zijn leerlingen openbaarde:
eens komt hij door dichte deuren binnen; een andere keer verschijnt
hij aan de oever van het meer - terwijl hij niet door al zijn
leerlingen onmiddellijk wordt herkend. Als er hier in 1:2 wordt
gezegd dat hij zich nu en dan niet aan zijn leerlingen bekend
maakte en als een kind in hun midden verscheen blijkt daaruit
dat dus ook al voor zijn dood zijn gestalte wordt opgevat als
een manifestatie vanuit een andere, transcendente, werkelijkheid.
Dat is iets anders dan de incarnatie, waarover we bij Johannes lezen:
"Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond".
Het doel van zijn verschijning - zo zal uit het vervolg van het
Judasevangelie blijken - is om mensen te onderrichten in kosmologie.
Want zolang mensen daar geen weet van hebben kunnen ze niet worden
gered. Sommigen mensen worden gered, anderen niet.
Dat is een gedachte, die we weer wèl tegenkomen in de proloog
van het evangelie van Johannes.
In het Judasevangelie worden de leerlingen er door Jezus niet
opuit gestuurd: ze krijgen slechts onderricht. Maar vergeefs:
ze hebben zo hun eigen opvattingen. Hun "God", de God van het
Oude Testament, is een god die vereerd wordt door offers zoals
ook blijkt uit hun interpretatie van het lijden en sterven van
Jezus, die immers "zijn leven gaf voor zijn schapen" en "het
lam Gods" was, "dat de zonden van de wereld wegdraagt" etc.
Op een dag voegde hij (Jezus) zich in Judea bij zijn
leerlingen en hij vond hen zittend in elkaars gezelschap, vol
ijver voor de dienst aan God. Toen hij zijn leerlingen (zo)
[aantrof], [p.33]
terwijl ze bij elkaar zaten en dank zegden over het brood,
lachte hij. De leerlingen zeiden tegen hem: "Meester, waarom
lacht u om onze dankzegging? Wij hebben iets passends gedaan."
Hij antwoordde en zei tegen hen: "Het is niet om jullie dat
ik lach; jullie doen dit ook niet uit eigen wil. Maar (ik lach
omdat) hiermee jullie "God" eer betoond wordt." Zij zeiden:
"Meester, u [zelf?] bent de Zoon van onze God!" [p.34]
Hier wordt dus de god van de leerlingen bekritiseerd, en
daarmee ook de eucharistieviering waarbij het brood het
lichaam van Jezus voorstelt dat gebroken is en de wijn het
bloed dat vergoten is als teken van een nieuwe verbond. De
leerlingen begrijpen niet dat dit allemaal op een misverstand
en een verkeerde interpretatie berust. De enige die er iets
van begrijpt is Judas. Hij krijgt dan ook de toezegging van
Jezus, dat hij hem verder vertrouwd zal maken met de geheimen
van het universum.
Judas zei tegen hem: "Ik weet wie u bent en vanwaar u gekomen
bent. U bent gekomen uit het rijk van de onsterfelijke
Barbelo, maar ik ben niet waardig de naam te verkondigen van
de Ene die u gezonden heeft." Omdat Jezus in de gaten had dat
hij ook nog meer van deze verheven zaken begreep, zei hij tot
hem: "Verwijder je van hen, dan zal ik je de geheimen van het
koninkrijk vertellen. Jij kunt die plaats wel bereiken, maar
je zult veel verdriet ondervinden: [p.35]
want een ander zal jouw plaats innemen, opdat de twaalf
dis[cipelen] opnieuw voltallig zullen worden in hun "God".
[p.36]
Jezus probeert de twaalf dan nog eens duidelijk te maken dat
zij, zolang ze niet begrijpen dat een verkeerde voorstelling
van het universum hebben, nooit in staat zullen zijn de
hemelse sferen te bereiken waar heiligen verblijven.
Zij (de leerlingen)zeiden: "Wij zagen een groot huis met een
groot altaar erin en twaalf mannen, van wie we dachten dat het
priesters waren, en een naam (?). Er was een menigte die bij
dat altaar bleef staan totdat de priesters [klaar waren en met
het ontvangen van] de offers. En (ook) wij bleven (daar)
staan." Jezus zei: "Wat voor soort priesters waren [het]?" Zij
zeiden: "[Sommigen onthielden zich] twee weken; anderen
offerden hun eigen kinderen, weer anderen hun vrouwen; maar de
hele tijd loofden ze elkaar ze en waren nederig ten opzichte
van elkaar; sommigen hadden gemeenschap met mannen; anderen
hielden zich op met slachten (?), en weer anderen bedreven een
menigte zonden en misdaden. En de mannen die aan het altaar
stonden riepen uw naam aan. [p.38]
En omdat zij doorgaan met het in stukken snijden van de offers
blijft het altaar vol. En toen ze dit gezegd hadden, zwegen
ze, want ze waren er niet gerust op.[p.39]
Het huis dat zijn zien is een variant op de tempel van
Jeruzalem. Uit deze droom blijkt dat de twaalf leerlingen er
vooral geweld en immoraliteit zien. Al die ellende hangt samen
met hun interpretatie van het evangelie van Jezus. Daarmee
misleiden ze ook de mensen.
Jezus zei tot hen: "Waarom zijn jullie zo benauwd? Voorwaar ik
zeg jullie: al de priesters die aan dat altaar staan roepen
mijn naam aan. ( Volgt een zin die niet geheel begrijpelijk
is) En in mijn naam hebben ze, op een schandelijke wijze,
onvruchtbare bomen geplant." Jezus zei tot hen: "Degenen die
jullie aan het altaar de eredienst zagen voltrekken, dat zijn
jullie zelf. En Hij daar is de "God" die jullie dienen. De
twaalf mannen die jullie gezien hebben, dat zijn jullie ook.
En het vee dat jullie zagen dat werd binnengebracht om te
worden geofferd, dat zijn al die vele mensen die door jullie
misleid worden. [p.39]
De immoraliteit, die hen angst aanjaagt, hoort bij de kerk
waar zij in geloven. Deze tekst laat zich alleen begrijpen
tegen de achtergrond van een kerk die in naam van Jezus het
martelaarschap aanprijst en leert dat het de redding van de
ziel te vinden is in een aanvaarding van het lijden omwille
van de verzoening. We herkennen hierin het protest tegen een
kerk die de eucharistie opvat als een herhaling van het offer
dat Jezus omwille van ons heeft gebracht.
De reconstructie van het manuscript is een fantastische prestatie!
Want tegen de geslachten der mensen is gezegd: 'Kijk, God
heeft jullie offergave aangenomen uit de handen van <een>
priester', dat wil zeggen: van de dienaar van de dwaling. Maar
het is de Heer, hij die Heer is over het heelal, die
decreteert: 'Op de laatste dag zullen zij vernederd worden.'
Jezus zei [tegen hen]: "Houd toch op te offeren [p.41]
Ook Judas krijgt een droom, waarin hij ziet hoe hij door de
twaalf leerlingen wordt verguist (gestenigd). Hij vraagt Jezus
om een uitleg.
Judas zei: "Meester, zoals u naar hen allen geluisterd hebt,
luister nu zo ook naar mij. Want ik heb een indrukwekkend
visioen gezien." Toen Jezus dit hoorde, lachte hij en hij zei
tot hem: "Waarom maak je je zo druk, dertiende god? Maar zeg
op: ik zal je niet tegenhouden." Toen zei Judas tegen hem: "Ik
heb in het visioen gezien hoe de twaalf leerlingen mij
stenigden. Ze [p.44]
zaten [mij ongenadig ... ] achterna en ik kwam ook bij de
plaats [..] na u. Ik zag [een ... huis] waarvan mijn ogen de
omvang niet konden [schatten]. Eerbiedwaardige mannen
omringden het en dat huis had een dak van bladeren en groene
takken. En binnen in het huis was een menigte .. [lacune van
enkele regels]. Meester, laat mij toch ook binnen bij die
mensen!" Jezus antwoordde en zei: "Je ster heeft je misleid,
Judas! Want niemand, die uit een sterfelijk mens geboren is,
is waardig het huis binnen te gaan dat jij hebt gezien. Die
plaats is namelijk voorbehouden aan de heiligen. (Het is) de
plek waar noch de zon, noch de maan, noch de dag heerschappij
zullen uitoefenen, maar waar zij (de heiligen) voor eeuwig,
samen met de heilige engelen, zullen staan. Zie, ik heb je de
geheimen verteld van het koninkrijk ... [p.45]
De uitleg van Jezus, die nu volgt vormt het hoofdbestanddeel
van het evangelie van Judas; in de dialoog over God en de wereld
wordt herhaaldelijk een verbinding geled tussen onze werkelijkheid
en de hemelsferen. Jezus spreekt uitvoerig over het ontstaan van
het universum en van de mens; over het lot van de mens; over de
natuur van God; en over het einde van de wereld. Jezus legt uit
dat het een misverstand is om te menen dat gewone stervelingen
dat huis kunnen binnengaan: dat is alleen voorbehouden aan heiligen.
Aan het eind wordt beschreven hoe Judas, nu hij is ingewijd in de
geheimen van het koninkrijk is ingewijd, wordt verheerlijkt. Uit dit
gedeelte, waaraan hier nu verder geen aandacht wordt besteed, blijkt
dat het de schrijver van dit evangelie erom te doen was om zijn
(gnostische) wereldbeeld uiteen te zetten; en verder om uit te leggen,
waarom hiervan in andere evangeliën niets is terug te vinden:
volgens de auteur was Judas als enige van de twaalf door Jezus in
deze geheimen ingewijd.
Voorwaar, ik zeg je, Judas, zij die offers brengen
aan Saklas [lacune van enkele regels] want zij zijn verdorven.
Maar jij zult hen allen overtreffen. Jij zult namelijk de mens die mij
draagt offeren. Nu al is jouw hoorn verheven, nu al is jouw
toorn ontstoken, je ster is gerezen en heeft je hart kracht
gevonden(?). [p.56]
Voorwaar, [ik zeg je], jouw einde ...[lacune van enkele
regels] verdriet [lacune van enkele regels] de [heerser] die
is vernietigd. En dan zal de [plaats?] van het grote geslacht
van Adam worden verheven. Want dat geslacht gaat vooraf aan de
hemel, de aarde en de engelen en bestaat door alle rijken.
Zie, jou is alles gezegd. Sla je ogen op en aanschouw de wolk
en het licht daarbinnen en de sterren om haar heen. En de ster
die de weg wijst, dat is jouw ster." Judas sloeg daarna de
ogen op. Hij zag de stralende wolk en ging er binnen. [p.57]
Met Saklas wordt hier de zogenaamde 'God' aangeduid, die door
de andere apostelen voor de ware God wordt gehouden. De naam Saklas
betekent waarschijnlijk 'dwaas' ("Alleen een dwaas zegt in zijn
hart: er is geen God". (Ps. 14:1; 53:2). In de ogen van de auteur
beseffen de apostelen niet dat ze zich een opperarchont vereren
in plaats van God.
"De mens die mij draagt": dit neigt naar docetisme: slechts
de gematerialiseerde hypostase wordt overgeleverd; de 'engel' zal
zich dan al weer van het lichaam hebben losgemaakt.
Over Judas klinken hier profetische woorden: Judas is hier niet een
verrader maar de leerling die, nadat hij door Jezus is
ingewijd, weet hoe het zit, en is daarmee tot gids voor anderen - een
ster *) die de weg wijst. De termen die hier met betrekking tot Judas
worden gebruikt karakteriseren hem als degene, die de eindtijd
inluidt: met Judas' daad, het uitlevering van Jezus aan het
tempelpersoneel, is de eindtijd aangebroken.
*) Een ster: in de oudheid was de opvatting, dat bij de
geboorte van elk mens een ster aan het firmament verschijnt,
wijd verbreid. Daarin ligt een aanwijzing besloten van de
goddelijke oorsprong van elk mens.
Hun hogepriesters morden omdat [hij] de zaal van zijn gebed
was binnengegaan. En sommigen van de aanwezige
schriftgeleerden zonnen op een gelegenheid om hem tijdens het
gebed gevangen te nemen, want zij waren bang voor het volk,
omdat hij bij hen allen voor een profeet gehouden werd. En zij
gingen naar Judas toe en zeiden tegen hem: "Wat doe jij hier,
op deze plek? Jij bent de leerling van Jezus." Hij, van zijn
kant, gaf hun het antwoord dat zij wilden. Vervolgens kreeg
Judas een paar koperen munten.
Hij leverde hem aan hen uit. [p.58]
Bij de uitleg van de droom van de twaalf leerlingen werd de
'apostolische kerk' aangewezen als de oorzaak van alle geweld
en immoraliteit. Hier, aan het einde van het evangelie, wordt
naar het tempelpersoneel gewezen als het gaat om de moord op
Jezus. De 'rehabilitatie' van Judas impliceert in dit geval
dus niet dat daarmee ook 'de joden' worden gerehabiliteerd:
het evangelie van Judas zet zich behalve tegen de kerk, ook af
tegen de synagoge.
Het Evangelie van Judas.[p.58]
Zowel aan het begin als aan het eind van het manuscript staat
een titel: aan het begin een uitgebreide omschrijving van de inhoud,
aan het einde slechts een korte aanduiding.
Hier staat het dan:
evangelie van Judas
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2012.