De Codex Tchacos, waar het Judasevangelie in voorkomt, voor de restauratie.
Goed is te zien in welke deplorabele toestand het manuscript verkeerde.

HET JUDASEVANGELIE

Naar: een paar fragmenten uit "het evangelie van Judas" met commentaar

INLEIDING

Het evangelie van Judas stamt uit de 2de eeuw. Dat weten we omdat de vroegste verwijzing naar dit te vinden is bij Irenaeus; hij was aan het einde van de 2de eeuw de bisschop in Lyon en daar schreef hij rond het jaar 180 een boek 'Adversus haereses' (Tegen de ketterijen); in dat boek waarschuwt hij ondermeer voor de Kaïnieten, een vroeg Christelijke secte: ".... (zij verklaren) dat Judas die (Jezus) overleverde, volledig op de hoogte was van deze dingen en dat hij het geheimenis van de overlevering volbracht, omdat hij de waarheid kende als niemand anders. Door zijn toedoen werden alle dingen op aarde en in de hemel ontbonden. Zij produceerden hierover een verzonnen verhaal, dat ze het Evangelie van Judas noemen." Kenmerkend voor de 2de eeuw, de tijd waarin dit werk ontstond, is dat nog heel verschillend werd gedacht over de uitleg van de heilsboodschap van Jezus Christus: over de vraag bijvoorbeeld of Jezus nu was gestorven voor onze zonden, zoals Paulus schrijft: "Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de schriften staat..." (I Cor. 153); en of zijn lijden navolging verdient. In samenhang daarmee was er ook onduidelijkheid over de gewetensvraag of je, als het erop aankwam, je geloof mocht verloochenen om daarmee je leven te redden? Of dat je er beter aan deed het martelaarschap te aanvaarden, erop vertrouwend dat je daarmee eeuwig leven zou beërven? Ook over dit laatste werd heel verschillend gedacht. Zo schrijft Justinus (rond 135): "Het is duidelijk dat niemand ons, die geloven in Jezus Christus en verspreid zijn over de hele wereld, bang kan maken of klein kan krijgen. Want het is duidelijk dat wij ons geloof niet opgeven, ook al worden wij onthoofd, gekruisigd, voor de wilde dieren geworpen, geketend, inhet vuur geworpen, en op allerlei andere manieren gemarteld; hoe meer dat gebeurt, deste meer worden anderen gelovigen." Maar in "Het Getuigenis der Waarheid" lezen we dat degenen die het martelaarschap verkiezen niet weten wie Christus is: "De dwazen, die in hun hart menen, dat als zij maar belijden: 'Wij zijn christenen', alleen met woorden [maar] niet met macht, terwijl ze zichzelf overgeven aan onwetendheid, aan de dood van hun mens-zijn, niet wetend waarheen zij gaan, noch wie Christus is - veronderstelleend dat zij zullen leven, maar ze vergissen zich - zij haasten zich naar de overheidsfunctionarissen en de gezagsdragers. Zij vallen in hun klauwen door de onwetendheid die in hen is." In die tijd was er nog geen sprake van enige homogeniteit. Dat betekent ook dat er heel verschillend gedacht werd over de vraag bij wie je nou moest zijn voor een gezaghebbend antwoord op zulke vragen. Sommigen meenden dat je het beste kon vertrouwen op de uitleg van Petrus; anderen hielden het op Paulus. Maar er waren ook mensen die meenden dat ze Tomas moesten geloven, of Jacobus de rechtvaardige - dat was een broer van Jezus. En dan was er, volgens het evangelie van Johannes ook nog de lievelingsleerling van Jezus, van wie wij de naam niet kennen "de leerling dien Jezus lief had": hij zou het het beste begrepen hebben; en nog weer elders heet het dat Maria Magdalena op grond van persoonlijke gesprekken met de Heer gezag verdiende. En zo was er klaarblijkelijk ook een groep mensen, die van Judas meenden dat hij ver boven de anderen verheven was omdat hij door Jezus was ingevoerd in de geheimenissen van het universum. Over hem gaat het in het 'Evangelie van Judas': hij is daarin de hoofdpersoon. En van de andere leerlingen wordt uitdrukkelijk gezegd, dat hun opvattingen met betrekking tot de eucharistie en de dood van Jezus, op een misvatting berusten. Een belangrijk deel van het evangelie bestaat dan ook uit dialogen, die Jezus heeft met Judas om hem in te wijden in de geheimen van de werkelijkheid.

Bron
Sinds een aantal jaren beschikken we over een koptische versie van dit evangelie. De codex waarin die tekst voorkomt staat bekend als de 'Tchakos codex' (genoemd naar Frieda Nussberger-Tchacos, een zwitserse galeriehoudster die zich verdienstelijk heeft gemaakt bij de verwqerving van het manuscript). Deze codex bevat, behalve het evangelie van Judas nog drie andere teksten: de 'brief van Petrus aan Philippus', de 'Apocalyps van Jacobus' en de 'Allogenes'. Het is niet onmogelijk dat de codex oorspronkelijk nog meer teksten omvat heeft. Hoe dit ook zij: de bewaarde teksten bewijzen dat de codex afkomstig is uit een gnostisch joods-christelijk milieu: dat de mensen bij wie deze teksten populair waren zichzelf Christenen noemde leidt geen twijfel; en de inhoud verraadt dat hun denken gnostische trekken vertoont. Dat hun denkbeelden later als ketters zijn aangemerkt doet niets af aan het feit dat deze mensen, net als alle Christenen uit die tijd, er duidelijk op uit waren om te zoeken naar het antwoord op de vraag hoe het evangelie van Jezus Christus begrepen moest worden.
Wat de gnostieke karakteristieken betreft: de gnostiek is wel de derde component van de Europese cultuurtraditie genoemd: naast de wetenschap (die gebaseerd is op de rede), en het geloof van de kerk (dat gebaseerd is op een theologie van het oude en het nieuwe verbond), is er gnosis (gebaseerd op divinatie). Het woord ' gnosis' is een grieks woord en wordt wel vertaald als 'kennis van het hart'. Theodotus, een gnostisch leraar uit de oudheid, schreef eens dat een gnosticus iemand is die wil begrijpen "wie wij waren en wat wij geworden zijn; waar we waren en waarheen we ons haasten; waarvan we bevrijd worden; wat geboorte is en wat wedergeboorte is". (Clemens Alexandrinus, Exerpta ex Theodoto). Dat de gnostiek niet eenvormig is en verschillende vormen kan aanneemen laat zich denken.

De codex.
Onlangs dook tot ieders verrassing een copie van het verloren gewaande evangelie van Judas op, geschreven in het koptisch, en waarschijnlijk vervaardigd in de vierde eeuw. De oorspronkelijke versie van het evangelie was ongetwijfeld geschreven in het grieks. Het koptisch, waarin het is vertaald, is hetzelfde als het koptische dialect waarin ook de Nag-Hammadigeschriften zijn geschreven. Van de codex, die wij nu in bezit hebben is circa vijfenzeventig procent leesbaar. Het evangelie van Judas beslaat de pagina's 33 tot 57.

Judas;
detail van een ikoon met de opwekking van Lazarus;
Judas onderscheidt zich op deze ikoon van de andere leerlingen doordat hij de enige is, die en profil wordt afgebeeld; ware grootte: 2x3 cm.
© Kerkwinkel Koinonia

Judas in het Nieuwe Testament
Judas was toch een verrader? Zo staat hij bekend in de kerk. En je zou dat misschien ook gaan denken op grond van de berichten over Judas in het Nieuwe Testament. Wat daarbij wel bedacht dient te worden is, dat in de 2de eeuw het Nieuwe Testament nog niet bestond. De 'bijbel' van de Christenen was het Oude Testament (de 'profeten en geschriften'). De vraag is dus of het Nieuwe Testament en de geschriften die daarin zijn opgenomen, wel representatief zijn voor de opvattingen destijds met betrekking tot Judas. Wat Judas betreft: in de brieven van Paulus, de oudste geschriften van ons Nieuwe Testament, wordt hij wordt Judas niet genoemd, laat staan dat over 'het verraad' wordt gesproken. Het lijkt wel of hem pas later zo'n negatieve rol werd toegedacht. De evangelisten Marcus, Lucas en Matteüs laten doorschemeren dat Jezus, hoe dan ook, moest lijden en sterven. Zo was het nu eenmaal voorzien. De evangelisten verwijzen daarbij regelmatig de profeten; zij hadden dit al voorzegd. Zo schrijft Lucas: "Broeders en zusters, het schriftwoord waarin de heilige Geest bij monde van David gesproken heeft over Judas, de gids van hen die Jezus gevangen hebben genomen, moest in vervulling gaan""(Handelingen 1:16). Ook hier wordt niet gesproken over 'verraad'. Dikwijls wordt een woord gebruikt dat het beste vertaald kan worden met 'overleveren'. Dit laat nog open of er wel sprake is van verraad. Met enige goede wil zou het ook kunnen verwijzen naar een opvatting, dat nu eenmaal iemand de rol van aangever moest vervullen.
Na de dood aan het kruis worstelde men met vele vragen, zoals: waarom moest het leven van Jezus op een zo gruwelijke manier eindigen? Hoe kon je volhouden, dat er sprake was van een blijde boodschap? En, wat te denken van de rol van zijn leerlingen: Petrus die hem verloochende; de anderen die hem in de steek lieten; een Judas die hem overleverde; en vrouwen die op een afstand bleven staan toekijken? Het oudste evangelie, Marcus, weet dat Jezus zijn leerlingen liet weten dat één van hen hem zal uitleveren: want de Mensenzoon zal heengaan, zoals over hem geschreven staat. (Marcus 14:19,21; et cf. psalm 41:9: 'Zelfs mijn beste vriend, op wie ik vertrouwde, die at van mijn brood, heeft zich tegen mij gekeerd"). Is dan ook het feit, dat alle leerlingen hem in de steek lieten, gehistoriseerde profetie? (Cf. Jesaja 53:3-12) Of is het allemaal werkelijk zo gebeurd als het is beschreven? Het valt niet meer na te gaan. Marcus, en ook de andere evangelisten, suggereren dat Jezus ook zelf heeft geweten, dat zijn lijden en dood onvermijdelijk waren. Jezus had hen in een leergesprek al eens verteld, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en dat hij door zijn vijanden zou worden gedood (marcus 8:31vv.). Toen Petrus tegensputterde kreeg hij van Jezus te horen: "Ga terug, achter mij, Satan!" Klaarblijkelijk is, volgens de evangelisten, de hele gang van zaken voorbeschikt en noodzakelijk. In het evangelie van Matteüs vinden we ongeveer hetzelfde, zij het dan dat deze evangelist er een niet onbelangrijk detail aan toevoegt: Judas wordt gekarakteriseerd als iemand die op geld belust is: "Wat krijg ik van u als ik hem aan u uitlever?" (Matteüs 26:15). Lucas verklaart het gedrag van Judas anders: het is geen hebzucht; de duivel is in hem gevaren: " Toen nam Satan bezit van Judas, bijgenaamd Iskariot, een van de twaalf" (Luc. 22:3). Ook de evangelist Johannes denkt in deze richting (Joh. 13:2). Maar de schrijver van dit evangelie benadrukt in het vervolg dat Judas, voor de feitelijke gang van zaken, nauwelijks een factor van betekenis is. Als de soldaten en de dienaren van de hogepriesters en Farizeeën eraan komen zegt Jezus: '"Wie zoeken jullie? Ze antwoordden: 'Jezus uit Nazaret'. 'Ik ben het', zei Jezus, terwijl Judas, zijn verrader erbij stond. (...) 'Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan'". Uit alles blijkt dat Jezus de regie in handen heeft en dat Judas in wezen geen rol van betekenis speelt. Maar dat neemt niet weg dat Judas geleidelijk is gemaakt tot de onbetrouwbare, op geld beluste Jood, met wie het uiteindelijk slecht afloopt. Hierin weerspiegelt zich hoe de kerk geleidelijk afstand neemt van de synagoge en tot op zekere hoogte ook het judaïserende Christendom. Dat heeft er mogelijk toe geleid dat ook een traditie, waarin juist Judas veel gezag had, tot voor kort vrijwel volledig uit ons zicht was verdwenen. Het evangelie van Judas laat ons echter zien, dat deze traditie weldegelijk heeft bestaan, en dat die waarschijnlijk gezocht moeten worden met name in het joden-christendom rond Jeruzalem - getuige de passages over de tempel en de offercultus [vid. fragment p.39].

Wie is Jezus?

"Wie zeggen de mensen dat ik ben?" Volgens sommigen is het Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en nog weer anderen dat hij een van de profeten is. "En jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?" (Marcus 8:27vv.) Zo wordt het ons door de schrijver van het oudste evangelie overgeleverd. Klaarblijkelijk was het onder de Christenen van het eerste uur een brandende vraag.

Lezend in het evangelie van Judas ontstaat van Jezus het beeld dat hij verwisselt van werkelijkheid: nu eens is hij in stoffelijke gedaante aanwezig in onze aardse wereld, en dan weer verblijft hij elders, in een andere werkelijkheid. Wanneer zijn leerlingen hem eens vragen: " 'Meester, waar ging u heen? Wat hebt u gedaan nadat u van ons bent weggegaan?' zegt Jezus tegen hen: 'Ik ben naar een ander groot en heilig geslacht gegaan'[p.36] Wat betekent dit? Is de verschenen Jezus wel werkelijk mens? Is er sprake van een hypostase hier en een prototype elders? Of wordt hier louter bedoeld, dat elk mens, net als Jezus, een vreemdeling is op aarde en eigenlijk ergens anders thuis hoort? En hoe moeten we die 'andere werkelijkheid' denken: misschien als een onstoffelijke, spirituele werkelijkheid, waartoe een mens alleen toegang kan krijgt als hij 'opnieuw wordt geboren uit de geest', zoals verteld wordt door de evangelist Johannes in het verhaal over de nachtelijke ontmoeting van Jezus met Nicodemus? Het antwoord is niet zonder meer te geven: er lijkt hier sprake te zijn van een mysterie. En dat om dat mysterie gaat het ook in dit evangelie: het wordt alleen aan Judas uitgelegd. Bij deze verschijning van Jezus moeten we onwillekeurig denken aan het verhaal over de verheerlijking van Jezus op de berg, waar hij geflankeerd door Mozes en Elia door drie van zijn leerlingen wordt gezien in kleding wit als het licht . En nogmaals: hoe we het allemaal precies moeten begrijpen is niet duidelijk; en misschien ook wel onmogelijk. Weèl is duidelijk dat deze mysterieuze dubbelheid van Jezus van groot belang is bij sommige interpretaties van de zijn dood aan het kruis. In het evangelie van Judas wordt over het lijden, de dood en de opstanding niet gesproken. Het eindigt met de mededeling, dat Judas Jezus uitlevert: omdat dit nu eenmaal moest gebeuren en wel door hem. Ongetwijfeld werd Jezus vervolgens ook gekruisigd. Maar wie werd er nu precies gekruisigd? Maakte 'zijn engel' zich ook toen los van het lichaam? Ook dat is een raadsel.

Wie is Jezus, volgens het evangelie van Judas? Over hem wordt ondermeer gezegd dat hij onkenbaar is; we kunnen het onmogelijk weten: Jezus zei tegen hen: (...) Voorwaar, ik zeg jullie: geen enkele generatie van de mensen die bij jullie zijn zal Mij kennen. Kunnen dan alleen enkelingen weten wie Jezus is? Judas zei tegen hem: "Ik weet wie u bent en vanwaar u gekomen bent. U bent gekomen uit het rijk van de onsterfelijke Barbelo, maar ik ben niet waardig de naam te verkondigen van de Ene die u gezonden heeft."[p.35]. Hoe komt Judas aan die kennis? Dat wordt niet vermeld. Elders lezen we: Enige keren maakte hij (Jezus) zich niet aan zijn leerlingen bekend, maar kon je hem als een kind in hun midden vinden. [p.33]. Hoe is de schrijver aan deze kennis gekomen? Ook dat wordt niet vermeld. Wèl dat de hogepriesters en schriftgeleerden bang waren voor het volk, omdat hij bij hen allen gold als een profeet. Uit de wijze waarop Jezus wordt aangeduid - 'gezondene', 'kind' en 'profeet' - blijkt wel dat hij veel indruk heeft gemaakt; maar slechts enkelen hadden in de gaten dat hij de wezensopenbaring was van God (de Naam), gezonden om het mysterie van hemel en aarde te onthullen aan hen die daarvoor 'sterk genoeg zijn', zoals Judas: "Wie van jullie de sterkste is, laat hij de confrontatie aangaan met de volmaakte mens!", [p.35] zegt Jezus tegen de twaalf leerlingen. De enige die daarop durft ingaan is Judas. Is er in dit evangelie sprake van een andere Jezus, dan de Jezus die we uit de bijbelse evangeliên kennen? Daarop is, zonder een nauwkeurige analyse, geen éénduidig antwoord te geven, omdat ook de evangelisten, zoals we al zagen, tenminste in hun woordkeuze hier en daar beïnvloed lijken te zijn door gnosticerende stromingen. De belangrijkste vraag, die overblijft, is dan: "En jij, wie zeg jij dat ik ben?" Mogelijk kunnen geschriften, zoals dit 'evangelie van Judas' ons helpen bij de zoektocht naar ons eigen antwoord.


EEN PAAR FRAGMENTEN UIT "HET EVANGELIE VAN JUDAS" *) MET COMMENTAAR.

*) Het manuscript is zwaar beschadigd. Een gelukkige bijkomstigheid is dat de pagina's genummerd zijn.
Hieronder wordt bij elk fragment aangegeven op welke pagina het staat.


Tekstfragmenten: het is nog een wonder dat zoveel van het handschrift enigszins leesbaar is

Het geheime woord (λογος = woord, leer) van de verkondiging (αποφασις < αποφημι = verkondiging, uitspraak, oordeel) waarover Jezus acht dagen lang met Judas Iskariot sprak, tot drie dagen voor hij Pascha vierde. [p.33]

Het evangelie van Judas begint met het woord λογος: dat roept associaties op met het begin (de proloog) van het evangelie van Johannes. Bij Johannes gaat het daarbij om 'het scheppende woord'. Heeft de auteur van het Judasevangelie zich laten inspireren door het evangelie van Johannes? Dat zou je wel zeggen: ook het feit dat de tekst die volgt spreekt over 'tekenen' lijkt hierop te wijzen: het Johannesevangelie beschrijft zeven tekenen en besluit als volgt: "Jezus heeft nog veel meer wondertekenen gedaan, maar deze zijn beschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn Naam." De 'Naam' wordt ook veelvuldig genoemd in het Judasevangelie. Het is een aanduiding van de Ene, Onzienlijke, wiens naam niet gezegd kan worden (JHWH).

Nadat hij (Jezus) op aarde was verschenen, verrichtte hij tekenen en grote wonderen om de mensheid te redden. En hoewel sommigen wandelden op de weg der gerechtigheid, volhardden anderen in hun zonde. Daarom werden de twaalf leerlingen geroepen en hij begon met hen te spreken over de mysteriën die buiten de wereld bestaan en over de dingen die zich aan het einde zullen voltrekken. Enige keren maakte hij zich niet aan zijn leerlingen bekend, maar kon je hem als een kind in hun midden vinden.

Het woord 'verschijnen' van Jezus op aarde doet denken aan de wijze waarop Jezus zich na zijn dood aan zijn leerlingen openbaarde: eens komt hij door dichte deuren binnen; een andere keer verschijnt hij aan de oever van het meer - terwijl hij niet door al zijn leerlingen onmiddellijk wordt herkend. Als er hier in 1:2 wordt gezegd dat hij zich nu en dan niet aan zijn leerlingen bekend maakte en als een kind in hun midden verscheen blijkt daaruit dat dus ook al voor zijn dood zijn gestalte wordt opgevat als een manifestatie vanuit een andere, transcendente, werkelijkheid. Dat is iets anders dan de incarnatie, waarover we bij Johannes lezen: "Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond". Het doel van zijn verschijning - zo zal uit het vervolg van het Judasevangelie blijken - is om mensen te onderrichten in kosmologie. Want zolang mensen daar geen weet van hebben kunnen ze niet worden gered. Sommigen mensen worden gered, anderen niet. Dat is een gedachte, die we weer wèl tegenkomen in de proloog van het evangelie van Johannes.
In het Judasevangelie worden de leerlingen er door Jezus niet opuit gestuurd: ze krijgen slechts onderricht. Maar vergeefs: ze hebben zo hun eigen opvattingen. Hun "God", de God van het Oude Testament, is een god die vereerd wordt door offers zoals ook blijkt uit hun interpretatie van het lijden en sterven van Jezus, die immers "zijn leven gaf voor zijn schapen" en "het lam Gods" was, "dat de zonden van de wereld wegdraagt" etc.


Op een dag voegde hij (Jezus) zich in Judea bij zijn leerlingen en hij vond hen zittend in elkaars gezelschap, vol ijver voor de dienst aan God. Toen hij zijn leerlingen (zo) [aantrof], [p.33]
terwijl ze bij elkaar zaten en dank zegden over het brood, lachte hij. De leerlingen zeiden tegen hem: "Meester, waarom lacht u om onze dankzegging? Wij hebben iets passends gedaan." Hij antwoordde en zei tegen hen: "Het is niet om jullie dat ik lach; jullie doen dit ook niet uit eigen wil. Maar (ik lach omdat) hiermee jullie "God" eer betoond wordt." Zij zeiden: "Meester, u [zelf?] bent de Zoon van onze God!" [p.34]


Hier wordt dus de god van de leerlingen bekritiseerd, en daarmee ook de eucharistieviering waarbij het brood het lichaam van Jezus voorstelt dat gebroken is en de wijn het bloed dat vergoten is als teken van een nieuwe verbond. De leerlingen begrijpen niet dat dit allemaal op een misverstand en een verkeerde interpretatie berust. De enige die er iets van begrijpt is Judas. Hij krijgt dan ook de toezegging van Jezus, dat hij hem verder vertrouwd zal maken met de geheimen van het universum.

Judas zei tegen hem: "Ik weet wie u bent en vanwaar u gekomen bent. U bent gekomen uit het rijk van de onsterfelijke Barbelo, maar ik ben niet waardig de naam te verkondigen van de Ene die u gezonden heeft." Omdat Jezus in de gaten had dat hij ook nog meer van deze verheven zaken begreep, zei hij tot hem: "Verwijder je van hen, dan zal ik je de geheimen van het koninkrijk vertellen. Jij kunt die plaats wel bereiken, maar je zult veel verdriet ondervinden: [p.35]
want een ander zal jouw plaats innemen, opdat de twaalf dis[cipelen] opnieuw voltallig zullen worden in hun "God". [p.36]


Jezus probeert de twaalf dan nog eens duidelijk te maken dat zij, zolang ze niet begrijpen dat een verkeerde voorstelling van het universum hebben, nooit in staat zullen zijn de hemelse sferen te bereiken waar heiligen verblijven.

Zij (de leerlingen)zeiden: "Wij zagen een groot huis met een groot altaar erin en twaalf mannen, van wie we dachten dat het priesters waren, en een naam (?). Er was een menigte die bij dat altaar bleef staan totdat de priesters [klaar waren en met het ontvangen van] de offers. En (ook) wij bleven (daar) staan." Jezus zei: "Wat voor soort priesters waren [het]?" Zij zeiden: "[Sommigen onthielden zich] twee weken; anderen offerden hun eigen kinderen, weer anderen hun vrouwen; maar de hele tijd loofden ze elkaar ze en waren nederig ten opzichte van elkaar; sommigen hadden gemeenschap met mannen; anderen hielden zich op met slachten (?), en weer anderen bedreven een menigte zonden en misdaden. En de mannen die aan het altaar stonden riepen uw naam aan. [p.38]
En omdat zij doorgaan met het in stukken snijden van de offers blijft het altaar vol. En toen ze dit gezegd hadden, zwegen ze, want ze waren er niet gerust op.[p.39]


Het huis dat zijn zien is een variant op de tempel van Jeruzalem. Uit deze droom blijkt dat de twaalf leerlingen er vooral geweld en immoraliteit zien. Al die ellende hangt samen met hun interpretatie van het evangelie van Jezus. Daarmee misleiden ze ook de mensen.

Jezus zei tot hen: "Waarom zijn jullie zo benauwd? Voorwaar ik zeg jullie: al de priesters die aan dat altaar staan roepen mijn naam aan. ( Volgt een zin die niet geheel begrijpelijk is) En in mijn naam hebben ze, op een schandelijke wijze, onvruchtbare bomen geplant." Jezus zei tot hen: "Degenen die jullie aan het altaar de eredienst zagen voltrekken, dat zijn jullie zelf. En Hij daar is de "God" die jullie dienen. De twaalf mannen die jullie gezien hebben, dat zijn jullie ook. En het vee dat jullie zagen dat werd binnengebracht om te worden geofferd, dat zijn al die vele mensen die door jullie misleid worden. [p.39]

De immoraliteit, die hen angst aanjaagt, hoort bij de kerk waar zij in geloven. Deze tekst laat zich alleen begrijpen tegen de achtergrond van een kerk die in naam van Jezus het martelaarschap aanprijst en leert dat het de redding van de ziel te vinden is in een aanvaarding van het lijden omwille van de verzoening. We herkennen hierin het protest tegen een kerk die de eucharistie opvat als een herhaling van het offer dat Jezus omwille van ons heeft gebracht.

De reconstructie van het manuscript is een fantastische prestatie!


Want tegen de geslachten der mensen is gezegd: 'Kijk, God heeft jullie offergave aangenomen uit de handen van <een> priester', dat wil zeggen: van de dienaar van de dwaling. Maar het is de Heer, hij die Heer is over het heelal, die decreteert: 'Op de laatste dag zullen zij vernederd worden.'

Jezus zei [tegen hen]: "Houd toch op te offeren [p.41]


Ook Judas krijgt een droom, waarin hij ziet hoe hij door de twaalf leerlingen wordt verguist (gestenigd). Hij vraagt Jezus om een uitleg.

Judas zei: "Meester, zoals u naar hen allen geluisterd hebt, luister nu zo ook naar mij. Want ik heb een indrukwekkend visioen gezien." Toen Jezus dit hoorde, lachte hij en hij zei tot hem: "Waarom maak je je zo druk, dertiende god? Maar zeg op: ik zal je niet tegenhouden." Toen zei Judas tegen hem: "Ik heb in het visioen gezien hoe de twaalf leerlingen mij stenigden. Ze [p.44]
zaten [mij ongenadig ... ] achterna en ik kwam ook bij de plaats [..] na u. Ik zag [een ... huis] waarvan mijn ogen de omvang niet konden [schatten]. Eerbiedwaardige mannen omringden het en dat huis had een dak van bladeren en groene takken. En binnen in het huis was een menigte .. [lacune van enkele regels]. Meester, laat mij toch ook binnen bij die mensen!" Jezus antwoordde en zei: "Je ster heeft je misleid, Judas! Want niemand, die uit een sterfelijk mens geboren is, is waardig het huis binnen te gaan dat jij hebt gezien. Die plaats is namelijk voorbehouden aan de heiligen. (Het is) de plek waar noch de zon, noch de maan, noch de dag heerschappij zullen uitoefenen, maar waar zij (de heiligen) voor eeuwig, samen met de heilige engelen, zullen staan. Zie, ik heb je de geheimen verteld van het koninkrijk ... [p.45]


De uitleg van Jezus, die nu volgt vormt het hoofdbestanddeel van het evangelie van Judas; in de dialoog over God en de wereld wordt herhaaldelijk een verbinding geled tussen onze werkelijkheid en de hemelsferen. Jezus spreekt uitvoerig over het ontstaan van het universum en van de mens; over het lot van de mens; over de natuur van God; en over het einde van de wereld. Jezus legt uit dat het een misverstand is om te menen dat gewone stervelingen dat huis kunnen binnengaan: dat is alleen voorbehouden aan heiligen. Aan het eind wordt beschreven hoe Judas, nu hij is ingewijd in de geheimen van het koninkrijk is ingewijd, wordt verheerlijkt. Uit dit gedeelte, waaraan hier nu verder geen aandacht wordt besteed, blijkt dat het de schrijver van dit evangelie erom te doen was om zijn (gnostische) wereldbeeld uiteen te zetten; en verder om uit te leggen, waarom hiervan in andere evangeliën niets is terug te vinden: volgens de auteur was Judas als enige van de twaalf door Jezus in deze geheimen ingewijd.

Voorwaar, ik zeg je, Judas, zij die offers brengen aan Saklas [lacune van enkele regels] want zij zijn verdorven. Maar jij zult hen allen overtreffen. Jij zult namelijk de mens die mij draagt offeren. Nu al is jouw hoorn verheven, nu al is jouw toorn ontstoken, je ster is gerezen en heeft je hart kracht gevonden(?). [p.56]
Voorwaar, [ik zeg je], jouw einde ...[lacune van enkele regels] verdriet [lacune van enkele regels] de [heerser] die is vernietigd. En dan zal de [plaats?] van het grote geslacht van Adam worden verheven. Want dat geslacht gaat vooraf aan de hemel, de aarde en de engelen en bestaat door alle rijken. Zie, jou is alles gezegd. Sla je ogen op en aanschouw de wolk en het licht daarbinnen en de sterren om haar heen. En de ster die de weg wijst, dat is jouw ster." Judas sloeg daarna de ogen op. Hij zag de stralende wolk en ging er binnen. [p.57]


Met Saklas wordt hier de zogenaamde 'God' aangeduid, die door de andere apostelen voor de ware God wordt gehouden. De naam Saklas betekent waarschijnlijk 'dwaas' ("Alleen een dwaas zegt in zijn hart: er is geen God". (Ps. 14:1; 53:2). In de ogen van de auteur beseffen de apostelen niet dat ze zich een opperarchont vereren in plaats van God.
"De mens die mij draagt": dit neigt naar docetisme: slechts de gematerialiseerde hypostase wordt overgeleverd; de 'engel' zal zich dan al weer van het lichaam hebben losgemaakt.
Over Judas klinken hier profetische woorden: Judas is hier niet een verrader maar de leerling die, nadat hij door Jezus is ingewijd, weet hoe het zit, en is daarmee tot gids voor anderen - een ster *) die de weg wijst. De termen die hier met betrekking tot Judas worden gebruikt karakteriseren hem als degene, die de eindtijd inluidt: met Judas' daad, het uitlevering van Jezus aan het tempelpersoneel, is de eindtijd aangebroken.
*) Een ster: in de oudheid was de opvatting, dat bij de geboorte van elk mens een ster aan het firmament verschijnt, wijd verbreid. Daarin ligt een aanwijzing besloten van de goddelijke oorsprong van elk mens.


Hun hogepriesters morden omdat [hij] de zaal van zijn gebed was binnengegaan. En sommigen van de aanwezige schriftgeleerden zonnen op een gelegenheid om hem tijdens het gebed gevangen te nemen, want zij waren bang voor het volk, omdat hij bij hen allen voor een profeet gehouden werd. En zij gingen naar Judas toe en zeiden tegen hem: "Wat doe jij hier, op deze plek? Jij bent de leerling van Jezus." Hij, van zijn kant, gaf hun het antwoord dat zij wilden. Vervolgens kreeg Judas een paar koperen munten.
Hij leverde hem aan hen uit. [p.58]

Bij de uitleg van de droom van de twaalf leerlingen werd de 'apostolische kerk' aangewezen als de oorzaak van alle geweld en immoraliteit. Hier, aan het einde van het evangelie, wordt naar het tempelpersoneel gewezen als het gaat om de moord op Jezus. De 'rehabilitatie' van Judas impliceert in dit geval dus niet dat daarmee ook 'de joden' worden gerehabiliteerd: het evangelie van Judas zet zich behalve tegen de kerk, ook af tegen de synagoge.

Het Evangelie van Judas.[p.58]

Zowel aan het begin als aan het eind van het manuscript staat een titel: aan het begin een uitgebreide omschrijving van de inhoud, aan het einde slechts een korte aanduiding.

Hier staat het dan:
evangelie van Judas

Terug naar het begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2012.