De lezingen:
I Koningen 19:9-18
Marcus 9:2-10
"... elkaar bevragend wat dat dan wel was, dat opstaan uit de doden".
Gemeente,
Elkaar bevragen...: over "opstaan uit de doden"? Doen we dat wel eens?
In deze tijd, vooraf aan Pasen, dringt die vraag zich altijd
weer op: wat te denken over opstanding?
Hebben we daar ervaring mee? We beschikken, zo mag je toch aannemen,
met elkaar over een geweldige hoeveelheid kennis en ervaring met het
"er zijn"; maar ook met het "er niet meer zijn". Vragen rond "opstaan",
"opnieuw tot leven komen", "herboren worden" zijn - zo stel ik me voor -
vragen waar elk mens in zijn leven mee te maken krijgt.
Ook in de verhalen die we vanochtend hebben gelezen gaat het over opstanding: het Elia-verhaal vertelt hoe de profeet gedesillusioneerd moet constateren dat zijn hele leven volstrekt op niets uitloopt. En in deze diepe vertwijfeling klinkt dan een Stem: "wat doe jij hier?" Een goede vraag: wat doet een mens, wanneer alles zinloos lijkt? Wanneer het leven tot een graf is geworden?
Elkaar bevragen...: over de manier waarop we omgaan met teleurstelling, traumatische ervaringen verwerken, onze angsten overwinnen, en zo meer. Doen we dat? Om zo te leren van elkaars ervaringen? Om zo wegen te vinden naar troost, naar nieuwe spiritualiteit, naar nieuwe richting in ons leven? Vaak komen we niet toe aan zulke gesprekken over deze toch heel wezenlijke dingen.
Over dimensies van leven, daarover gaat het in de verhalen van vanochtend.
Niet toevallig speelt "de heilige berg" in deze verhalen een belangrijke rol.
Het is een beeld dat verwijst naar het landschap, waarop ons hele leven zich
afspeelt. De berg vormt de spil van ons bestaan, die hoogte en diepte met
elkaar verbindt. De berg verwijst naar de hoogste en diepste waarheid, waar
het in ons leven om draait. Een harde, geheimzinnige, ondoorgrondelijke
werkelijkheid, die niet over het hoofd te zien is. Het grootste goed, omdat
hij ons leven draagt. Maar tegelijkertijd een kwaad, omdat we er altijd weer
op dreigen stuk te lopen.
Zou je, door elkaar erover te bevragen samen met elkaar de berg in kaart
kunnen brengen? Om zo tot enig inzicht kunnen komen in de dragende
krachten van ons bestaan?
Jezus neemt drie leerlingen mee naar boven. Hij kan dat klaarblijkelijk. En deze drie bevoorrechte leerlingen van Jezus - Petrus, Jacobus en Johannes - zien daar voor hun ogen hoe Jezus in gesprek is met Mozes en Elia; met wet en profeten. Waarover spraken zij....? Het gaat zonder twijfel om dat inzicht. Zouden ze niet elkaar daar bevragen over hun ervaringen met de berg: Mozes met 'zijn' Sinai, Elia met 'zijn' Horeb, en Jezus... nog onderweg: naar de tempelberg; Sion; Golgotha; hemelvaart....?
Als wij elkaar al eens bevragen gaat het doorgaans over zaken dichter bij huis, zaken waarmee we meer vertrouwd zijn: waar ben je mee bezig? Ontmoet je nog wel eens iemand? Hoe is het met je hobbies?
In het verhaal over de verheerlijking op de berg gaat het om levensorientatie:
om de lengte- en de breedtegraad van de plaats waar ons leven zich afspeelt,
om wet en profeten; om eindigheid en lengte van dagen; om transcendentie
en het overstijgen van het alledaagse; om opstaan uit de doden, en wat dat
allemaal te betekenen heeft.
De mythen vertellen dat het graf van Mozes onvindbaar was; dat Elia niet
is begraven; en dat het graf van Jezus leeg was. Wat wil dat toch allemaal
zeggen?
Veel uitleggers zien het verhaal over de "verheerlijking van Jezus op de berg"
ook als een mythe, een verhaal achteraf, ontstaan binnen de gemeente,
ingegeven door de vraag wie deze Jezus nu eigenlijk was geweest. Was hij
een groot profeet? Introduceerde hij een nieuwe "way of life"? Hoe zou hij de
geschiedenis ingaan?
Voor zo'n interpretatie is wel iets te zeggen: uiteindelijk en achteraf wordt elk
mensenleven een verhaal, een gesloten boek dat wordt bijgezet in de geschiedenis.
En veel mensen zijn al tijdens hun leven druk met zich af te vragen, hoe hun eigen
levensverhaal eigenlijk doorverteld zou moeten worden. Misschien zijn we allemaal
wel regelmatig bezig om onze herinneringen opnieuw te ordenen en te "herzien",
te herschrijven?
En misschien is dat ook wel ergens goed voor; misschien is het wel de enige
manier om te voorkomen dat ons bestaan zijn samenhang, en daarmee ook zijn
betekenis verliest. Bovendien ontlenen we onze identiteit aan onze wordingsgeschiedenis.
Toch denk ik, dat we aan het verhaal dat Marcus ons vertelt tekort doen wanneer we het louter zien als een mythe. Immers: de kern van wat hij vertelt - dat is toch een religieuze ervaring. De ervaringen "boven op de berg" verwijzen naar piekervaringen.
HET KLAGEN
In het verhaal over Elia wordt verteld hoe het een mens soms kan vergaan: meer dood dan levend beklaagt hij zich bij God over Gods volk: "Mijn hele leven heb ik me ingezet voor de God der heerscharen; maar iedereen is afvallig geworden en heeft het altaar met voeten getreden!". Juist dan, in zo'n moment van diepe wanhoop, kan het klaarblijkelijk gebeuren dat een mens het leven als door een wonder hervindt: dat na alle storm, en vuur, en donder er soms ineens iets kan doorbreken van goddelijke genade.
Je zou naast dit verhaal de woorden van Titus Brandsma kunnen leggen, die ooit schreef:
Het leed kwam telkens op mij aan.
Onmogelijk het af te weren.
Met geen tranen te bezweren.
'k Had het anders lang gedaan.
Toen ging het boven op me staan
tot ik stil lag zonder wenen.
Duldend, wachtend moest ik leren.
En toen eerst is het heengegaan.
Dat is nu al een poos geleen,
ik zie het nu van verre nog.
En ik begrijp niet, waarom toch
ik toen zo leed met veel geween.
Maar ook Titus Brandsma heeft het over dingen die hij moest leren. Het Godswonder gebeurt klaarblijkelijk niet buiten ons om.
HET GEBED
Juist met het oog op dit aspect is het verhaal, dat Marcus ons overlevert, intrigerend:
het vertelt hoe Jezus zijn leerlingen meeneemt de berg op, en in wat zich
daar voltrekt klaarblijkelijk kracht en inspiratie vindt om zijn weg te gaan.
Hier gaat het lijden niet vooraf aan de berg-ervaring, maar omgekeerd.
Het evangelie vertelt met enige regelmaat dat Jezus de berg opgaat:
daarmee verwijzend het gebed.
Over Simone Weil wordt verteld, dat zij het tot haar gewoonte had gemaakt om dagelijks met enige regelmaat en met grote aandacht het Onze Vader te bidden. Zij schrijft: "Soms maken de eerste woorden van het Onze Vader mijn denken los van mijn lichaam. Ze nemen me mee naar een plaats buiten de ruimte, vanwaar noch perspectief, noch zienswijze ontstaat. Deze oneindigheid wordt vervuld met stilte, een stilte die geen afwezigheid van geluid is, maar een positieve gewaarwording."
Zou dat ook iets zijn wat je kunt leren: om door de stilte heen te luisteren naar de Stem die ons zegt wie wij zijn? Die ons vrede legt in ons hart? Die vernieuwt en ons aanmoedigt om weer verder te gaan en de last van het leven weer op te nemen, waar we die even naast ons hadden neergezet? Niet voor ieder is het gebed een weg naar verlichting.
DE GEMEENSCHAP
Zou het "elkaar bevragen" misschien niet ook een weg kunnen zijn?
Want het leven ontvangt zijn vervulling niet daar boven op de berg,
in die top-ervaringen. Je kunt daar hoog boven op de berg mogelijk
tot inzicht en helderheid komen, maar een mens moet daarna toch
altijd weer terug naar het leven van alledag om bevestigd te krijgen
wat de Stem ons toezegt: jij bent geliefd; je bent de moeite waard;
je bent mijn kind, in wie ik een welbehagen heb.
Helaas is het zo dat wij doorgaans zelf niet in staat zijn om dat
zo te zien; om zo - als door goddelijke ogen - naar onszelf te kijken.
Dat zou ook wel eens iets te maken kunnen hebben met zo'n verborgenheid
van de werkelijkheid. Maar die is ook weer niet zo verborgen: want mensen kunnen
- en dat is iets wat we nooit mogen vergeten - elkaar de ogen openen
voor deze werkelijkheid. Het zijn de anderen, die beschikken over de sleutel
van deuren, die toegang geven tot nieuwe levensperspectieven.
Zeg mij wie ik ben? Zeg mij wat je in mij ziet? Zeg mij wie ik zou kunnen zijn?
Misschien zijn dat wel vragen, die niet over onze lippen komen, tenzij we
ten einde raad zijn. Maar misschien ligt in die vragen ook wel de enige
manier besloten, om werkelijk te ervarenen wat "gemeente-zijn" is.
We dromen daar allemaal wel eens over: over een gemeenschap van mensen
die jou nooit laten vallen; die voor elkaar beschikbaar zijn; aan wie je je durft
toevertrouwen; die je zou kunnen toezingen:
"Ontdooi mijn naam,
ontraadsel mijn bestaan"?
Is zo'n gemeenschap niet een droom, een bedriegelijk visioen?
Hoe dat ook zij: het wil dat niet zeggen, dat we niet steeds weer zouden kunnen
proberen om zo gemeente te zijn: door elkaar te bevragen over hoe te leven, hoe
te lijden, hoe te sterven. Om zo tijd te ervaren die uitstijgt boven elke
tijd, inzichten te verwerven die ons leven kunnen verheffen boven de angst
voor zinloosheid, en doordrongen te raken van de dragende liefde die het lijden
aan de broosheid van ons bestaan kan verzachten.
"En zij bevroegen elkaar wat dat dan wel was: opstaan uit de doden."
I Koningen 19:9-13.15a
Toen stond Elia op, at en dronk, en gesterkt door dat voedsel liep hij
veertig dagen en nachten, tot hij de berg van God bereikte.
Daar ging hij een grot binnen en overnachtte daar. Toen kwam het woord van
God tot hem: " Wat doe jij hier, Elia?" Hij antwoordde: "Ik heb vurig
geijverd voor de God van de legerscharen. De Israelieten hebben uw verbond
met de voeten getreden, uw altaren omver gehaald, en uw profeten met het
zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven; en nu staan ze ook mij naar het
leven." Maar God sprak: "Ga naar buiten en treedt voor God op de berg."
Toen trok de Heer voorbij: voor hem uit ging een zeer zware storm, die de
bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde. Maar in de storm was hij niet.
Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook in de aardbeving was God niet.
Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het vuur was God niet. Op het
vuur volgde het suizen van een zachte wind. Zodra Elia dit hoorde, bedekte
hij zijn gelaat met zijn mantel; hij ging naar buiten en bleef staan bij de
ingang van de grot. En toen klonk er een stem die sprak: "Wat doe jij hier,
Elia?" Keer terug op je schreden....
Marcus 9:2-10
En na zes dagen neemt Jezus Petrus, Jacobus en Johannes apart; en hij
brengt hen bovenop een hoge berg, met zich alleen. En hij werd voor hun
ogen van gedaante veranderd: ook zijn klederen werden glanzend en heel wit;
geen volder ter wereld kan dat zo maken. Toen vertoonde zich hun Elia met
Mozes, zoals zij met Jezus in gesprek waren. En Petrus wil reageren en zegt
tot Jezus: "Rabbi, goed is het dat wij hier zijn. Laten we dus drie tenten
opslaan, voor jou een, en voor Mozes een en een voor Elia." Want hij wist
niet hoe hij moest reageren; ze waren immers erg geschrokken. En wat
gebeurt: een wolk overschaduwt hen en er komt een stem uit de wolk: "Deze
is mijn zoon, mijn geliefde. Luistert naar hem." En plotseling, toen ze om
zich heen keken, zagen ze niemand meer dan Jezus, alleen met henzelf.
En terwijl ze de berg afdalen houdt hij hun voor dat ze aan niemand zouden
vertellen wat ze hadden gezien - maar pas als de Mensenzoon uit de doden
zou zijn opgestaan. En dat woord hielden zij vast, elkaar bevragend wat dat
dan wel was, dat opstaan uit de doden.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2003.