De lezingen:
Uit Deuteronomium 4
Uit Marcus 7
Preektekst: "Dan zult ge leven...."
Boven de vertaling, die Marie van der Zeyde heeft gemaakt van psalm 88, schreef zij: "In duisternis". Aan het woord is een mens, die niets heeft overgehouden om voor te leven. Dat kan gebeuren, dat een mens zich wanhopig afvraagt: waar leef ik nog voor? Wat heeft mijn leven nog voor zin? De psalmschrijver zegt dat zijn leven tot een graf geworden is. Het wonderlijke is - dat blijkt uit het vervolg van de psalm - dat hij wel blijft bidden. Waar haalt iemand dat vandaan? Wat is daarvoor nodig?
Altijd weer heeft de kerk aan gelovigen iets van heil in het vooruitzicht gesteld! Altijd weer vallen er woorden zoals "belofte", "verlossing" en "bevrijding". Maar: hoe zit dat dan? Wat is daarvoor nodig? Ja, is het wel waar? Hebben wij in ons eigen leven ervaren, dat we het kunnen beamen: dat het een zegen is om te bestaan? Hoe staat het eigenlijk met het heil? Wat is heil? En waar moeten we ons heil zoeken?
Het Exodusverhaal vertelt hoe de zonen van Jacob, de twaalf
stammen, door Mozes uit Egypte worden weggeleid. Egypte: het
land nog wel, waar ze nu juist hun toevlucht hadden gezocht.
Maar dat was hun uiteindelijk slecht bekomen. Het had hun geen
heil gebracht.
Eigenlijk heel tegenstrijdig: maar zo gaat het vaak! Juist
om te overleven zoeken we onze toevlucht tot zekerheden, die
zich uiteindelijk tegen ons kunnen keren.
Een paar voorbeelden:
* In onze cultuur hebben mensen lang vastgehouden aan de
zekerheid, dat de eeuwigheid geen fictie kon zijn. Voor veel
mensen was die gedachte een mogelijkheid om onrecht te
verdragen of om zich neer te leggen bij de grilligheid van het
lot. Maar wat nu als die "eeuwigheid" toch zijn glans verliest?
Juist door de stelligheid, waarmee de kerk heeft
vastgehouden aan een zekerheid, die ontleend was aan een
gedateerd wereldbeeld, is er veel gebeurd dat ontoelaatbaar is.
* Een ander voorbeeld; heel lang heeft gegolden dat er zoiets is
als een goddelijke voorzienigheid: wat er in je leven gebeurd zou
allemaal niet op toeval berusten, maar op de wil van de Allerhoogste.
Veel te laat zijn bij velen de ogen open gegaan voor de onhoudbaarheid
van een dergelijk Godsgeloof.
* lang hebben kerken mensen opgeroepen tot een levenswandel
volgens zogenaamde christelijke normen en waarden: maar
inmiddels weten we maar al te goed hoeveel kerkverlating het gevolg is
van het feit dat ethiek in plaats kwam van geloof. En hoe onbarmhartig
mensen soms de rekening gepresenteerd kregen voor hun "vertrouwen in
's mensen goedheid"
* lang heeft onze cultuur gebouwd op de grondslagen van de
Franse Revolutie: de rationaliteit, de humanisering, de
geestelijke groei. En misschien zouden we nog steeds het
liefste willen geloven in een wereld die verandert. Het liefst
zouden we, denk ik, geloven dat we de 'barbarij' voorbij zijn.
En dat wat ver weg gebeurt - in Afrika, of het voormalig
Joegoslavie - hier in ons beschaafde westen niet meer kan
gebeuren. Maar is dat ook zo? Zijn we daar gerust op?
De evangelielezing van vandaag is daar niet optimistisch over: al dat kwaad zit in de mens. We zouden langzamerhand moeten weten, dat dat een gegeven is. De teksten confronteren ons met de vraag hoe een mens kan leven met deze realiteit.
Jezus leert aan zijn leerlingen: denk nu maar niet dat het heil te verwachten is van regelgeving. De schriftgeleerden waren daarvan overtuigd: dat ons heil afhing van een way-of-life. Dat een mens de kwaliteit van leven kan vergroten door vast te houden aan oer-oude tradities.
Maar wat Jezus doet is: het ontmaskeren van allerlei schijngestalten van geloven. Hij spreekt over huichelaars: "Ze eren Mij maar zonder zin en mensenwet is wat ze leren." Hoe moeten we dit begrijpen?
Het Exodusverhaal is het verhaal van mensen, die hun toevlucht
zochten in Egypte, die dat slecht bekomt, en die vervolgens de
woestijn in worden gevoerd. Die zo teruggeworpen worden op zichzelf.
Mensen, die het leven verder zullen moeten leven zonder
zekerheden.
Is Jezus zelf niet ook zo'n mens? Daartoe roept hij steeds zijn
leerlingen op: om alles op te geven. Alleen zo wordt een mens
teruggevoerd naar God: een God die niets concreets in het
vooruitzicht stelt. Een God die zich onttrekt aan elke concrete
gestalte: je zult je van Mij geen voorstelling maken!
Ik-zal-er-zijn-zoals-ik-er-zal-zijn!
Valt daarmee te leven? Volgens Jezus bestaat het wonder daaruit, dat een mens pas, wanneer hij alles prijsgeeft, zichzelf vindt.
De bijbel begint met een prachtig verhaal over de schepping. Daarin wordt verteld over duisternis en chaos: vanaf het allereerste begin is er duisternis en chaos.
Veel mensen lezen dat verhaal, alsof het gaat over een ver verleden. Over de oergeschiedenis. Maar je kunt ook op een heel andere manier naar dat verhaal luisteren: alsof het het verhaal is van de mens, die alles prijsgeeft. In principio - in principe is er een volstrekte uitzichtsloosheid. Maar we horen ook dat er een stille kracht - Gods Geest, zegt het verhaal - geleidelijk licht brengt, orde schept, en leefbare wereld tevoorschijn doet komen.
Wanneer we zo lezen kan het verhaal ons uitnodigen om oog te krijgen voor een stil proces, dat zich in ons leven pas kan voltrekken vanaf het moment dat we de durf hebben om al onze zogenaamde "zekerheden" los te laten. Een stil proces door alles heen, tegen alles in! Zou dat niet het mysterie zijn van God?
Zoiets moet Oosterhuis voor ogen hebben gehad, toen hij schreef:
"Niets dat reden geeft
niemand die mijn hoop rechtvaardigt
dan Gij alleen die in mij ademt
mijn levensdag ben Jij...."
Uit Deut. 4
Mozes sprak tot het volk en zei; "Luister dan, Israel,
naar de voorschriften en bepalingen die ik u leer en handel
daarnaar. Dan zult ge leven, en bezit gaan nemen van het
land dat de Heer, de God van de uw vaderen u schenkt. Aan wat
ik u voorschrijf moogt ge niets toevoegen en er niets vanaf
doen; ge moet de geboden an de Heer uw God onderhouden die ik
u geef; Handel ernaar in het land dat gij in bezit gaat nemen
en brengt ze stipt ten uitvoer, want daaruit zal voor de
volkeren uw wijsheid en uw inzicht blijken. Als zij al deze
voorschriften horen, zullen ze zeggen: dat machtige volk is
wijs en verstandig. Is er soms een andere grote natie aan wie
hun goden zo nabij zijn als de Heer onze God ons nabij is
zovaak wij Hem aanroepen?
Uit Marcus 7
Eens kwamen de Farizeeen en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus tezamen, en ze zagen dat sommigen van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten. De Farizeeen immers en al de Joden eten niet zonder eerst de vingertoppen gewassen te hebben, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet voordat ze zich gereinigd hebben; zo zijn er nog vele dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeen en de schriftgeleerden hem de vraag: "Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?" Hij antwoordde hun: "Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo staat er geschreven: Dit volk eert mij met de lippen maar hun hart is ver van Mij. Ze eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat ze leren. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen!" Daarop riep hij het volk weer bij zich en sprak tot hen: "Luistert allen naar mij en wilt verstaan: niets kan de mens bezoedelen wat van buiten komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens."
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2003.