JEZUS CHRISTUS DE VERLOSSER

De tekst op de ikoon is uit het evangelie volgens Mattheüs:
"Komt, gij gezegenden van mijn Vader: beërft het koninkrijk dat u bereid is".

De lezingen:
Romeinen VIII, 18-23
Mattheüs XXV, 31-46

HET GERICHT

PREEK

"Komt, gij gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk dat u is bereid vanaf de grondlegging der wereld."

Vragen
Er zijn heel wat vragen, waar we vroeg of laat in ons leven tegenop lopen, en waar we geen antwoord op weten. Dat zijn ondermeer de vragen die te maken hebben met de onvolmaaktheid van ons bestaan. Die vragen hebben betrekking op de samenleving: het onrecht, de oorlog, de discriminatie, de onvrijheid, de hardheid van het lot, enz. Maar zulke vragen zijn er ook binnen de persoonlijke leefsfeer: wat moet ik met de mislukkingen in mijn eigen leven? Met mijn falen? Met mijn misstappen? Word ik daarop afgerekend?

Dante beschrijft in zijn Divina Comedia een "louteringsberg": waar talrijke zielen van overledenen de kans krijgen om gezuiverd en gelouterd te worden van alle ongerechtigheid. Een schitterende fantasie: omdat die zo glashelder aangeeft waar het probleem om draait, waarover we vanochtend met elkaar willen nadenken. De vraag, hoe we met onszelf en met het bestaan in het reine komen?

Het evangelie volgens Mattheus
Ook het evangelie van Mattheus houdt zich voornamelijk bezig met deze vragen. Niet voor niets draait alles in het Mattheus- evangelie om het komende Koninkrijk, waarvan Jezus een vooruitgeschoven post is: de kern van Mattheus' boodschap bestaat uit de verkondiging van het ultieme heil. Volgens Mattheus wordt het Koninkrijk der hemelen nu al zichtbaar: in wat Jezus verkondigt (bijv. in de Bergrede), in wat hij doet (zoals het kwijtschelden van schuld en het vergeven van zonden), en in een leven van liefde en barmhartigheid. Op deze wijze laat hij zien wie God is: niet een onbewogen God veraf, maar een meevoelend, meelijdend God die de mensen bestemd heeft voor het heil (niet bestemd voor het eeuwige vuur: dat is voor de duivel en zijn machten). De mensen zijn vanaf het begin bestemd tot erfgenamen van het koninkrijk. Zo zou je het evangelie van Mattheus kunnen samenvatten.

Op de ikoon, voorop de liturgie, staan rond het hoofd van Jezus letters, teksten: "Jezus Christus is de SOOTER - de redder." Wat is er dan veranderd door Jezus, door wat hij deed, door wat er met hem is gebeurd? Hoe ziet Mattheus dat? Daar zou heel veel over te zeggen zijn, maar ik wil er drie dingen over zeggen.

Openbaring en ervaring
1. Het tijdsperspectief is misleidend.
Zou je niet kunnen beginnen met vast te stellen, dat alles wat Mattheus zegt over de toekomst, over de eindtijd en over de kosmische betekenis van Christus - want zo betitelt hij Jezus - berust op concrete ervaring?
We spreken wel eens over openbaring: daar gaat een wereld voor mij open. Ineens kan ik de dingen in een ander licht zien. Zulke openbaringen zijn enerzijds vaak wonderlijk - want hoe komt het dat je ineens....de dingen anders kunt zien. Maar tegelijkerijtd is het ontegenzeggelijk "ervaring". Dat betekent, dat alles wat Mattheus zegt over de toekomst en over het ultieme heil relevant is omdat het en voorzover het iets zegt over de actualiteit, hier en nu. Daarom kan hij ook zeggen: het koninkrijk der hemelen is er in wezen al: het is onder ons. Alleen: het is niet zomaar, gemakkelijk zichtbaar.

Zolang we niet in staat zijn om in te zien dat de tijdsdimensies, waarin Mattheus spreekt, ons gemakkelijk op het verkeerde been zetten, hebben we de neiging om alles wat hij zegt over de "wederkomst des Heren" af te doen als vrome speculatie, wensdromen, niet meer van onze tijd.

Als we daarentegen "even" over dit ongemak heenstappen, dan kunnen we de vraag stellen: wat wil hij nu eigenlijk zeggen? Wat was voor hem de grote openbaring?

Hoop op een betere wereld?
2. We moeten onze hoop niet vestigen op een andere wereld. Iemand schreef laatst - ik geloof dat het Geert Mak was, in zijn boek "De eeuw van mijn Vader" - dat we er pas sedert de Verlichting langzamerhand van doordrongen zijn geraakt dat er geen sprake kan zijn van een "tweede werkelijkheid", een wereld naast of boven deze wereld. We gaan ons dan ook, in plaats van ons zorgen te maken over ons eigen zieleheil, steeds meer richten op een betere wereld voor onze kinderen.

Hoe zit dat dan bij Mattheus: "voor zoveel ge dit aan een van mijn geringste broeders hebt gedaan, hebt ge het mij gedaan." Volgens Mattheus wordt ons hele bestaan, in al zijn onvolmaaktheid, gerechtvaardigd door wat we doen aan diaconaat: al is het nog zo weinig. We mogen geloven, dat alles wat verkeerd gaat niet maakt dat God spijt heeft over ons bestaan.

Maar, zal iemand zeggen, inmiddels gebeurt er dan toch maar een heleboel onrecht. En doen mensen verschrikkelijke dingen. Is er sprake van onherstelbaar leed. Wat moet je daar dan mee?

De God van Mattheus.
3. Onze God ligt besloten in de liefde. Er is een tijd geweest, dat mensen dachten in termen van een autoritaire, strenge, straffende God: maar is dat de God waarover Mattheus schrijft? Ik lees juist, dat hij dit oude godsbeeld onder critiek stelt: als hij Jezus beschrijft als het beeld van God, als de goddelijke rechter, dan becritiseerd hij daarmee een "heidens godsbeeld". Niet een strenge straffende God, maar een liefhebbende, meevoelende, solidaire God is het waar Mattheus over spreekt. Ligt het laatste oordeel niet besloten in de vergevende liefde? Jezus is wel dood: maar zijn oordeel over mensen met bloed aan hun handen, is niet gericht op de vernietiging van mensen, maar op de vernietiging van het kwaad. Het kwaad is niet goed te praten, en is bestemd voor het vuur: maar de bedrijvers van het kwaad zijn wel mensen: die ook liefde verdienen.

Leidt dit ook tot een betere toekomst voor onze kinderen? We mogen het hopen. Maar weten doen we het niet. Voor Mattheus staat vast dat dit geen argument mag zijn. Het enige dat telt is: "zoveel wij doen voor de minste van Jezus' broeders...".

De hemel
Gaan wij naar de hemel? Ik denk dat Mattheus het daar niet over heeft. In ons leeft, omdat wij zo kwetsbaar zijn en vergankelijk, een sterk en diepgevoeld verlangen: naar vrede met het bestaan, naar de bron van het geluk, naar herstel van wat verkeerd ging. Dat dit verlangen in ons leeft is al heel bijzonder! En kan een bron zijn van inspiratie. Maar: met de jaren groeit ook het besef, dat dit "ultima thule", nooit zal worden bereikt. Het is heel begrijpelijk dat mensen altijd weer de neiging hebben gehad om dit onbereikbare te projecteren in een wereld voorbij de horizon.
Mattheus lijkt te zeggen: wij gaan niet naar een hemel. Nee, deze God is in deze wereld gekomen en zijn rijk wordt concreet daar waar mensen worden getroost, gevoed, geheeld, en barmhartig worden gekoesterd in de vergevinsvolle liefde van mensen.

Wat moet ik met alle ellende van deze wereld, met alle mislukkingen in mijn leven? We moeten daarmee bij elkaar terecht kunnen; we zijn geroepen om er, net zoals "Christus", te zijn voor elkaar; dat is: zegenend (zegen komt van het latijnse woord "signum"/teken). Dat zegenen is vervat in deze ikoon, die ons laat zien dat we elkaar steeds opnieuw mogen herinneren aan de uitnodiging:
"Komt, gij gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk dat u is bereid vanaf de grondlegging der wereld."
Het koninkrijk is er al: het is bereid. De hemel is op aarde.

DE LEZINGEN:

Romeinen VIII, 18-23

Ik ben er van overtuigd, dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat. Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen. Want zij is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft.

Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen van God. We weten immers dat de hele natuur kreunt en barensweeen lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wij zelf, die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen - ook wij zuchten over ons lot zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam.

Mattheüs XXV, 31-46

Wanneer de Zoon des mensen zal komen in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij zitten op de troon zijner heerlijkheid, en voor hem zullen al de volkeren vergaderd worden, en hij zal hen van elkaar scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt, en hij zal de schapen aan zijn rechterzijde zetten, maar de bokken aan de linkerzijde.

Dan zal de Koning zeggen tot hen, die aan de rechterzijde zijn:
Komt, gij gezegenden mijns Vaders,
beërft het koninkrijk, dat u bereid is vanaf de grondlegging der wereld, want
ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven
ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven
ik was vreemdeling en gij hebt mij geherbergd
naakt en gij hebt mij gekleed
ik ben ziek geweest en gij hebt mij bezocht
ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.

Dan zullen de rechtvaardigen zeggen:
Heer,
wanneer hebben wij u hongerig gezien en hebben u te eten gegeven,
of dorstig en hebben u te drinken gegeven;
wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en hebben u geherbergd,
of naakt en hebben u gekleed;
wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien, en zijn wij tot u gekomen?

En de koning zal antwoorden en hun zeggen:
Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij dit een van mijn geringste broeders gedaan hebt, hebt ge het mij gedaan.

Dan zal hij zeggen ook tot hen, die aan de linkerzijde zijn:
Ga weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwig vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is, want
ik ben hongerig geweest en gij hebt mij niet te eten gegeven,
ik ben dorstig geweest en gij hebt mij niet te drinken gegeven
ik was vreemdeling en gij hebt mij niet geherbergd,
naakt en gij hebt mij niet gekleed,
ziek en in de gevangenis en gij hebt mij niet bezocht.

Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen:
Heer,
wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig, of een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis gezien, en hebben u niet gediend?

Dan zal hij hun antwoorden en zeggen:
Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij het niet aan een van deze geringsten gedaan hebt, hebt ge het ook mij niet gedaan.
En deze zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

Terug naar het begin van deze pagina

Reactie? Zend een E-mail

Terug naar de inhoudsopgave preken

Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE

© A.E.J. Kaal, 2003.