De lezingen:
Psalm 22: 23-32
Mattheus 16: 13-20
"Ik wil over Hem vertellen..." (Ps. 22:23)
Wat moet iemand ervaren hebben in zijn leven, om zo vol te
zijn van God, dat hij zegt: "Over Hem wil ik vertellen..."?
Wat moet iemand ervaren hebben aan Jezus, om te kunnen zeggen:
"Dat is de Christus, de Zoon van de Levende God!"?
Er is ook een psalm (14 en 53), die begint met de woorden:
"De dwaas zegt in zijn hart: welnee! Er is geen God!" Maar is
dat wel zo dwaas? Is het zo dwaas om te denken, dat er in onze
wereld geen plaats meer is voor God?
Wat zouden we over God moeten zeggen? Alles wat over God is gezegd is ook weerlegd. Een paar jaar geleden was God het thema van de boekenweek: God is geworden tot een gespreksonderwerp. De tijd dat God een vanzelfsprekenddheid was is lang voorbij. Iemand sprak laatst over het Baron-von-Munchhausen-mechanisme. Baron von Munchhausen trok zichzelf aan zijn haren uit het moeras: je zou dat, zo zei hij, kunnen zien als het beeld van de mens die weet, dat het bestaan een soort moeras is; en dat we genoodzaakt zijn om onszelf op een of andere manier aan onze eigen haren uit het moeras te trekken: om te kunnen leven. De ene mens probeert dat via beeldende kunst; een ander door het lezen van mooie gedichten of het luisteren naar muziek; en weer een ander door vrome gebeden en rituelen; - maar hoe dan ook: elk mens zoekt naar wegen om zich te ontworstelen aan de harde realiteit.
Ik denk, dat we - zoals we hier bij elkaar zitten - allemaal
voldoende levenservaring hebben om te weten waaruit die hardheid
van het leven bestaat. Ieder mens loopt vroeg of laat aan
tegen vragen zoals:
- wat moet ik met alles wat er tijdens mijn leven verloren
ging?
- wat moet ik met alles wat er tijdens mijn leven werd
vernietigd: aan natuur, aan mensenlevens, aan menselijk
geluk?
- wat moet ik met alles wat er onder mijn eigen handen
verloren ging: aan tijd, aan kansen, aan waarden?
- wat moet ik in mijn eigen leven met alles waarin ik
tekort schoot - mensen tekort deed? Met schuld?
- Wat moet ik met alles wat mij werd aangedaan? Met mijn
wrok en rancunes?
De mens moet wel op zoek gaan naar mogelijkheden om te kunnen
leven met het gegeven, dat ons bestaan toch eigenlijk heel
anders blijkt te zijn dan de toekomst en de luchtkastelen
waarover we ooit droomden.
Eén van die wegen om de werkelijkheid te overstijgen is de
fantasie, dat er een God is. Rilke heeft daar ooit een prachtig
verhaal over geschreven: het verhaal over de lieve God.
Hij laat in zijn vertelling kinderen aan het woord:
"Grote mensen hebben van alles, wat wij best kunnen missen.
Maar ze hebben toch ook iets, wat ons niet koud kan laten: de
lieve God. Ik heb Hem weliswaar bij geen van hen ooit gezien,
- maar dat is nu net verdacht. Misschien zijn ze Hem wel
ergens kwijtgeraakt, vanwege hun verstrooidheid, hun kouwe
drukte en haast... Het staat in elk geval vast, dat de grote
mensen zich niets aan Hem gelegen laten liggen, dus moeten
wij, kinderen, het maar doen.
Moet je horen wat ik bedacht heb. We zijn met z'n zevenen.
Ieder van ons moet de lieve God één dag dragen, dan is Hij de
hele week bij ons. En dan weten we waar Hij precies zit. We
hebben een klein dingetje nodig, dat je overal mee heen kunt
nemen: anders heeft het immers geen zin! Keren jullie allemaal
je zakken eens om.
Nu kwamen daar heel vreemde dingen te voorschijn: snippers
papier, pennemesjes, gummetjes, stukjes touw, steentjes,
schroeven en nog veel meer. Het was moeilijk om te kiezen.
Tenslotte kwam bij de kleine Resi een vingerhoed tevoorschijn
die ze op een keer van haar moeder had gepikt. Die werd, omdat
hij zo mooi was, de lieve God".
Het lijkt alsof Rilke wil zeggen: "Als God al bestaat, dan
nemen volwassenen Hem toch niet serieus; en als Hij niet
bestaat: dan zou je Hem eigenlijk moeten uitvinden". Want een
mens kan niet zonder. Is dat zo?
====
Indringende vragen - waar je nooit een definitief
antwoord op zult kunnen geven. Toch wil ik er een paar dingen
over zeggen:
Alleen al het feit, dat we hier bij elkaar zijn, dat we onszelf dingen
kunnen afvragen en daarover kunnen nadenken,
is een klein wonder. Wij mensen zijn weliswaar geneigd om de
meest wonderlijke dingen 'gewoon' te gaan vinden: maar dat we
beschikken over taal is - als je er goed over nadenkt - heel
bijzonder.
Omdat we beschikken over taal bezitten we ook herinneringen;
omdat we beschikken over taal hebben we een eigen geschiedenis, een levensverhaal.
We kunnen elkaar vertellen hoe we
geworden zijn tot wie we zijn.
Maar we hebben niet alleen herinnering: we kunnen ons ook gedachten maken over wat er nog niet is - over toekomst, wat nog kan komen, wat we nog graag zouden willen... We kunnen plannen maken, en - tot op zekere hoogte inhoud geven aan ons bestaan.
En zo kunnen besef hebben van de hoogten en diepten van het
bestaan, en nadenken over wat kostbaar was, en waar we naar
verlangen.
Met zulke zaken in gedachten zeg ik: we kunnen niet praten
over God, maar we kunnen wèl - in de taal van het geloof -
zeggen dat we dankbaar zijn voor wat ons daarin is geschonken.
Heeft geloven niet te maken met die openheid van geest, die
nodig is om je te kunnen laten aanspreken door het wonder dat
we er zijn (we hadden er net zo goed niet kunnen zijn!)? Heeft
geloven niet te maken met de ontdekking, dat er zoveel gebeurt
en dat we vaak zoveel ervaren waar we eigenlijk nog geen
woorden voor hebben? Meestal ontdekken we pas achteraf hoe
betekenisvol bepaalde ervaringen voor ons waren.
Heeft geloven niet te maken met de ervaring, dat je in je
leven zoveel ontvangt dat er wel eens gezegd wordt: alles wat
een mens nodig heeft is in feite voorhanden - als je er maar
oog voor hebt. Kunnen we dat nazeggen?
Ik wil U de afloop van het verhaal, dat ontsproten is aan de
verbeelding van Rilke, niet onthouden:
"Toen alle kinderen naar huis waren, bleef de kleine meid op
de weide achter, en zocht. Het gras was tamelijk hoog. Tot
twee maal toe kwamen er mensen langs, die haar vroegen of ze
iets verloren had. En telkens zei ze: een vingerhoed - en
zocht verder. Ga liever naar huis, zeiden de mensen. Je kunt
toch een nieuwe kopen? Maar Marieke zocht verder. De weide
werd in de schemering almaar vreemder, en het gras begon nat
te worden. Toen kwam er weer een man aan. Hij boog zich over
het kind en vroeg: wat zoek je? Het huilen stond Marieke nader
dan het lachen, en dapper zei ze: de lieve God. De vreemdeling
lachte, nam haar gewoon bij de hand en ze liet zich leiden, of
alles nu in orde was. Onderweg zei de vreemde man: en kijk
eens, wat voor een mooie vingerhoed ik vandaag gevonden heb."
Het zijn, zo lijkt Rilke te willen zeggen, zulke ontmoetingen
- onverwachte ontmoetingen vaak - die ons gerust stellen,
bevrijden van de angst voor de toekomst.
Misschien is dat wel, wat in de bijbel weleens genoemd wordt
"wandelen met God": over God valt niet veel te zeggen. Maar
dat betekent niet, dat we niet zouden kunnen "wandelen met
God": omdat dit laatste iets zegt over een wijze van leven,
een manier van in het leven staan, gebaseerd op die wonderlijke ervaring,
dat er eigenlijk altijd wel weer handen zijn die naar ons worden uitgestoken,
die ons bemoedigen en die ons het gevoel kunnen geven dat alles in orde komt...
Lukt het ons om te leven uit dit vertrouwen?
"Vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader", zegt
Jezus, "die in de hemelen is."
DE LEZINGEN:
Dit is mijn lied in de kring van de gemeente,
De einden der aarde zullen gedenken
Maar ik wil leven met hart en ziel
Psalm 22: 23-32
Ik wil over Hem aan mijn broeders vertellen,
zijn Naam hoog houden in het midden der gemeente:
"Zonen van Israël, mensen van God,
gij moet Hem aanbidden met diep ontzag.
Nooit heeft Hij veracht de armoe van de arme,
nooit heeft Hij mij de rug toegekeerd,
nooit mij geschuwd, maar mijn roepen gehoord."
en daar zal ik mijn belofte volbrengen.
De armen zullen eten en worden verzadigd,
en allen die Hem zoeken zegenen zijn Naam.
Zij zullen opleven voor altijd en eeuwig.
en zich bekeren tot God.
Eenmaal zullen voor Hem knielen
alle geslachten van alle volkeren.
Want Hem komt het koninkrijk toe en de kracht,
Hij is de Heer van stammen en talen.
En zelfs wie neerliggen in het stof
en niet meer leven, zullen Hem aanbidden.
en ook mijn kinderen zullen Hem dienen
en aan hun kinderen over Hem vertellen.
Iedereen die nog geboren moet worden
krijgt het te horen: God is getrouw.
En dit alles heeft Hij gedaan.
Mattheus 16: 13-20
Toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus was gekomen, stelde hij zijn leerlingen
deze vraag: Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon? Zij antwoordden:
Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of één
van de profeten. Maar gij, sprak hij tot hen, wie zegt gij dat ik ben? Simon Petrus antwoordde:
Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God. Jezus hernam: Zalig zijt gij, Simon, zoon van
Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt petrus; en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen en de poorten
van de hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen, en
wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde,
zal ook in de hemel ontbonden zijn. Daarop verbood hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen,
dat hij de Christus was.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2003.