De eerste lezing
De eerste lezing is uit het boek Deuteronomium. U moet zich
daarbij het volgende voor ogen houden:
- het oude Israel was na de legendarische koningen David en
Salomo uiteengevallen in twee rijken, het noordelijke rijk (Israël) van
tien stammen, en het zuidelijke rijk (Juda) met Jeruzalem als hoofdstad.
- niet zo lang daarna, rond 720, was het noordelijke rijk
verwoest door het oppermachtige Assyrië; de bewoners waren
vermoord of gedeporteerd
- en dan, nog eens 100 jaar later, rond 630 v. Chr., zien we
dat het slecht gaat met Assyrië. Langzaam verliest het zijn
greep op de omringende wereld, omdat een ander rijk opkomt: Babylonië.
In Juda put men daar hoop uit. (Dat kun je lezen bij Jeremia!) Er
ontstaat daar een beweging, 'Am ha'arets, "het volk van het
land", een hervormingsgezinde beweging van boeren en
priesters. De tekst is geschreven onder invloed van deze
beweging, kort nadat door hun toedoen een zekere Josia, een
jongen van nog maar acht jaar oud, op de troon was gezet. We
horen dan ook over hoe een koning volgens hen zou moeten zijn.
De tweede lezing
De tweede lezing is uit het evangelie volgens Marcus. Marcus schreef
zijn evangelie kort nadat Jeruzalem door de Romeinen met de
grond gelijk gemaakt. Dat heeft in die tijd een diepe indruk
gemaakt. Flavius Josephus, een tijdgenoot van Marcus,
beschrijft in zijn verslag van de Joodse oorlog alle details
van het gruwelijke bloedbad, dat daar is aangericht.
Marcus neemt ons in gedachten mee, naar vroeger: toen de
tempel nog functioneerde als het kloppende hart van de kerk
en synagoge.
De lezingen:
Deuteronomium 17:14-20
Marcus 12:38 - 13:2
PREEK
"Die weg moogt ge nooit meer opgaan" (Deuteronomium 17:18b)
De schrijvers van het boek Deuteronomium brengen ons God hier
sprekend nabij. Welke God is dit, die hier aan het woord is?
Is dat dezelfde als de God die hemel en aarde heeft gemaakt?
Voorop de liturgie staat een afbeelding van Gods scheppende
hand, zoals Michel Angelo die heeft verbeeld: je zou bijna
kunnen denken dat God hier de mens uit handen geeft. Ruimte
voor hem maakt, om eigen wegen te gaan. Is dat dan scheppen:
"ruimte maken voor", "vrij baan geven aan...", "een eigen
verantwoordelijkheid geven"?
Zo lijkt het wel, als we in Genesis 1 het scheppingsverhaal
lezen: God lijkt daar op een grote tovenaar, een magiër: hij
hoeft als het ware maar met zijn vingers te knippen of daar
komt de wereld tevoorschijn.
Vanouds zijn er altijd gelovigen geweest, die moeite hadden
met dit Godsbeeld: we lezen daar in Genesis dat God de wereld
schiep, en dat Hij zag dat die goed was. Maar is die schepping
wel zo goed? Hoe ervaren wij dat?
Er zijn theologen geweest, die tot de conclusie moesten komen
dat dat "goed" niet veel meer kan betekenen dan dat God het
décor heeft gemaakt voor het grote theaterspel, dat wel is
aangeduid als de "Pelgrimstocht der mensheid". Als decor voor
de geschiedenis is de wereld goed genoeg. En de mens? Moeten
wij er in deze wereld dan maar iets moois van maken?
=====
Wat vindt U: is de wereld volmaakt? En wij, mensen? We weten
wel beter! Ook de verhalen, die we vanochtend hebben gelezen,
vertellen iets heel anders. De wegen van mensen lopen vaak uit
op grote mislukkingen: en dat heus niet alleen, omdat die
mensen zo dom zijn, of zo slecht. Nee: het loopt ons nogal
eens uit de hand; ook al doen we nog zo ons best om de dingen
goed en mooi te doen. En als het dan uit de hand gelopen is,
blijken mensen doorgaans heel bereid om zich af te vragen waar
het is misgegaan. Dat is wat ons ook vanochtend - in
Deuteronomium - wordt verteld.
Wat voor de geschiedenis in het groot geldt, geldt ook voor
ons eigen levensverhaal. Pas achteraf rijst doorgaans de
vraag, waar het is misgegaan; welke kansen we hebben laten
liggen; welke richtingaanwijzers we hebben gemist; welke raad
we in de wind hebben geslagen; hoe we ons verkeken hebben op
situaties.
=====
Dat met name is wat Marcus ons wil inprenten: vertrouw niet op
het uiterlijk van mensen en dingen. Wat we waarnemen - voor
waar nemen - hoeft daarom nog niet altijd waar te zijn. Vaak
wordt een mens het slachtoffer van zijn eigen kortzichtigheid:
het leek allemaal zo mooi, zo vanzelfsprekend, of zo logisch!
Hoeveel mensen - met name jongeren - zijn er niet, die menen dat het toch heel vanzelfsprekend is om gelukkig te zijn: levensgeluk is toch eigenlijk iets waar je min of meer recht op hebt. Net als een goede gezondheid, en voorspoed: daar heb je toch in zekere zin recht op. Alsof er niet zoiets is als de grilligheid van het lot! Alsof er niet zoiets is als eenzaamheid en impopulariteit. Alsof er niet voortdurend
sprake is van conflicterende belangen belangen tussen mensen.
Levensgeluk komt doorgaans niet uit de lucht vallen: daar moet
je heel wat voor doen (en laten).
Hetzelfde geldt voor een leven met God: het geloof komt niet
met de ooievaar. Een zekere gelatenheid, toewijding, overgave,
vertrouwen in het bestaan....: dat zijn geen
vanzelfsprekendheden. Het geloof - wat dat woord dan ook
precies mag inhouden - is iets, dat je nooit cadeau krijgt.
Dat vereist hard werken! De dichter-filosoof Peter van Lier
schrijft: "Door een bepaalde manier van kijken kan ik de
wereld mooi vinden; maar dat is niet een houding, die me
zomaar komt aanwaaien."
=====
De lezingen van vanochtend hebben niet zoveel met elkaar
gemeen. Maar één ding wel: ze herinneren ons eraan dat de
voorstellingen die we ons maken van de wereld, van God en
mens, en van de toekomst niet om het even zijn. De beelden
waaruit we leven bepalen hoe we zijn. Het lijkt misschien
vanzelfsprekend dat van nature geneigd zijn om in ons leven te
zoeken naar zekerheid. Maar de grootste onzekerheid die er
bestaat is, dat we eigenlijk niet zo goed weten waar onze
werkelijkheid uit bestaat. We wanen ons soms in staat om
dingen zeker te stellen: door ons een positie te verwerven,
door macht en aanzien, door status, en door het verwerven van
bezit. Maar de werkelijkheid is anders.
Het verhaal in Deuteronomium overweegt hoe een koning zou
moeten zijn: koning moet iemand zijn uit het eigen volk. Niet
iemand "hoog en machtig", "veraf", "tronend in een paleis";
niet "iemand die daar zo zijn eigen plannen trekt".
Zou je deze tekst ook mogen lezen als een correctie op een
wijd verbreid Godsbeeld? God als koning van het heelal: kan
dat nog ons godsbeeld zijn? Onze God zo lijken de schrijvers
van Deuteronomium te zeggen - is niet meer de verheven
machtige God, die troont in de hemel. Wanneer we dat beeld
laten varen maakt dat de weg vrij voor een God dichter bij
mensen staat, een God die met ons meegaat, die bevrijdt en
verlost, die meelijdt en solidair is.
Misschien kom je dan wel uit bij een God meer moederlijke
trekken: een God, die de wereld in zich heeft gedragen, en die
weet heeft van de pijn van groeiprocessen. Dat is een God die
de mensenkinderen wel uit handen geeft, maar niet zo dat de
zorg om het kind ooit ophoudt. Misschien kom je dan wel uit
bij een God die lijdt overal waar mensen lijden aan elkaar. Is
dat niet de God, die Jezus ons laat zien.
Marcus vertelt hoe Jezus zijn leerlingen waarschuwt voor de
schriftgeleerden, en hoe hij hun geloof onder kritiek stelt.
En dan wijst Jezus op die weduwe bij het offerblok: kijk,
alles waar ze van moest leven stelt ze ter beschikking. In
haar wordt klaarblijkelijk iets zichtbaar van de God van
Jezus. Alsof hij wil zeggen: zo een God is mijn Vader; want
Hij zegt tot elk mensenkind: "Ik ben helemaal er voor jou.
Jij bent mijn kind. Want uit Mij kom je voort; en je mag
weten: waar je ook gaat, en waarheen de weg ook leidt, weet
dat ik met je ben.
DE LEZINGEN:
Deuteronomium 17:14-20
Wanneer Gij het land zijt binnengegaan dat de Heer uw God U
schenkt, het in bezit hebt genomen en er gevestigd zijt, en
wanneer ge dan zegt: 'Ik wil een koning hebben, zoals de
volken in mijn omgeving', dan moet ge iemand nemen die de Heer
uw God uitkiest; een volksgenoot moet ge als koning over u
aanstellen, geen vreemdeling of iemand die niet tot uw volk
behoort. Hij mag er niet veel paarden op na houden en het volk
niet terug laten gaan naar Egypte om nog meer paarden te
krijgen; want de Heer uw God heeft U gezegd: "Die weg moogt ge
nooit meer opgaan". Hij mag er niet veel vrouwen op nahouden,
anders gaat hij de verkeerde weg op. Evenmin mag hij veel
zilver en goud vergaren. Zodra hij bezit heeft genomen van de
troon moet hij voor zichzelf op een boekrol een afschrift
laten maken van deze wet, die bij de Levitische priesters
berust. Hij moet die rol bij zich houden en er alle dagen van
zijn leven in lezen, zodat hij ontzag leert hebben voor de
Heer zijn God en alle bepalingen van deze wet en alle
voorschriften stipt onderhoudt. Dan zal hij zich niet verheven
achten boven zijn broeders en zal hij naar rechts noch naar
links van de geboden afwijken, en dan zullen hijzelf en zijn
zonen lange tijd koning blijven in Israel.
Marcus 12:38 - 13:2
Bij zijn onderricht gaf Jezus ook deze waarschuwing: wacht u
voor de schriftgeleerden, die graag in lange gewaden
rondlopen, zich laten groeten op de markt, belust zijn op de
voornaamste zetels in de synagogen, en op de ereplaatsen bij
de maaltijden, maar de huizen van de weduwen opslokken,
terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze
mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.
Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe hoe het
volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel
in liet vallen. Er kwam ook een arme weduwe die er twee
penningen, ter waarde van een cent, in wierp. Hij nu riep zijn
leerlingen bij zich en sprak: 'Voorwaar, ik zeg u: die arme
weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de
offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun
overvloed, maar zij offerde van haar armoede al wat ze bezat,
alles waar ze van leven moest.'
Toen Jezus de tempel verliet zei een van zijn leerlingen tegen
hem: Meester kijk eens, wat een stenen en wat een gebouwen!"
Maar hij zei: "Ziet ge die grote gebouwen? Geen steen zal op
de andere gelaten worden. Alles zal worden verwoest."
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2003.