Lezingen:
Jesaja 6:1-8
Lucas 5:1-11
"Van nu aan zult ge mensen vangen." (Lucas 5:10).
Als je dat zo hoort...- ik weet niet hoe het u vergaat, maar:
in mijn oren klinken die woorden niet sympathiek. Misschien
komt dat wel, omdat ik helemaal niet van vissen houd. Maar het
zou ook zo kunnen zijn, dat het komt omdat de beeldspraak die
hier wordt gebruikt nogal gezocht is. Want, dat dit vissen van
mensen symbolisch moet worden begrepen, lijkt me wel
duidelijk. Het water verwijst naar de dood en is een element,
waar de mens eigenlijk niet in thuis hoort; een mens kan
daarin niet in leven.
Soms kan het gebeuren dat de wereld voor mensen tot een graf
wordt: dat het bestaan zo uitzichtloos wordt, leeg, stil,
eenzaam, zinloos..., dat je er net zo goed niet meer kon zijn.
Het is dan ook de vraag of je voor zo'n bestaan nog wel het
woord 'leven' moet gebruiken. Petrus krijgt als opdracht (of
is het een belofte?) dat hij mensen moet (of zal?) redden.
Mensen vangen kunnen we dan ook verstaan als een beeld van
verlossing. Het is niet toevallig, dat Lucas dit verhaal laat
volgen op het bericht dat Jezus rondgaat om "het evangelie van
het Koninkrijk Gods verkondigen" (Lucas 4:43): blinden het
gezicht terug te geven, zieken te genezen, en mensen die
gevangen zitten bevrijden. Tegen die achtergrond moeten we dit
verhaal begrijpen.
"En Jezus zag twee schepen aan de oever liggen." (Lucas 5:1).
Lucas schrijft dat Jezus twee schepen zag liggen bij de oever.
Nu we gezien hebben dat het vangen van mensen symbolisch moet
worden begrepen, rijst natuurlijk de vraag of dat niet ook
geldt voor die twee schepen. Het schip verwijst in de taal van
de christelijke symboliek van oudsher naar de kerk. Maar twee
schepen...: waaraan zou Lucas gedacht kunnen hebben, toen hij
dit zo schreef? Vast niet aan de Remonstranten en de
Doopgezinden. En ook niet aan de kerk van Rome en de
Reformatie, zoals Adriaen van de Venne, die dat grappige
schilderij heeft gemaakt waarvan een gedeelte op de liturgie
is te zien. In het boek Handelingen, dat zoals u
waarschijnlijk wel weet ook door Lucas is geschreven, lezen we
voortdurend over spanningen tussen christenen, die strikt
willen vasthouden aan de oude Joodse geloofstradities, en
christenen die daar geen boodschap meer aan hebben. Het gaat
dan steeds om zaken zoals sabbatsheiliging, eetgewoonten,
reinheidsvoorschriften, huwelijkssluiting en andere zaken die
terug te voeren zijn op cultuurverschillen. Zouden die twee
schepen van Lucas iets te maken hebben met het hart van Jezus'
boodschap: dat in Gods licht de tegenstellingen zich oplossen?
Het is alsof Lucas ons wil voorhouden, dat dat redden van
mensen alleen mogelijk is, wanneer we doordrongen zijn van de
noodzaak om zulke tegenstellingen te overwinnen. "Zij wenkten
hun makkers in het andere schip, dat zij zouden komen helpen.
En beide schepen werden tot zinkens toe gevuld!"
"Toen Simon Petrus dit zag..."
Lucas plaatst dit verhaal over Simon Petrus aan het begin van
zijn evangelie, op de plaats waar Mattheus en Marcus het
verhaal plaatsen over de roeping van de eerste discipelen. Ik
denk, dat de Willibrord Vertaling daarom boven Lucas 5 het
kopje plaatst "roeping van de eerste leerlingen". Maar terwijl
de andere evangelisten ons vertellen, hoe Jezus na zijn eerste
optreden in het openbaar een groep leerlingen om zich heen
verzamelt, concentreert Lucas zich op de roeping van één
hunner, van Simon (die wij beter kennen onder zijn naam
Petrus, maar let u maar eens op: Lucas noemt hem nadrukkelijk
steeds Simon; en dat zal wel niet toevallig zijn!). Over deze
Simon gaat het vooral in dit wonderverhaal.
De evangelist die dat ook zo heeft begrepen is Johannes: bij
hem vinden we ongeveer hetzelfde verhaal, met ook Simon Petrus
in de hoofdrol; maar in dat Johannesevangelie staat het
helemaal aan het einde - na Pasen.
Jezus verschijnt in de Johanneïsche versie aan de oever, en
wordt niet onmiddellijk herkend. Petrus ziet zelf niet dat het
de Heer is, maar moet daar door een andere leerling - die
Jezus wel heeft herkend - op gewezen.
Zou in het woord 'zien' ("toen Simon Petrus dit zag...")
doorklinken dat tot inzicht komen vaak niet gebeurt in één
ondeelbaar moment? Dat zicht krijgen op wie Jezus is, en
daarmee op je eigen levensopdracht, iets is wat tijd nodig
heeft? Mogelijk krijgen deze verhalen pas betekenis voor ons,
wanneer we gaan inzien dat in deze verhalen processen, die
zich in werkelijkheid in de loop van jaren voltrekken, zijn
gecomprimeerd tot één moment. "Worden wie je worden moet" is
doorgaans een proces van jaren, en ik denk dat het met Simon
Petrus niet anders is geweest.
De verhalen, die we in het Nieuwe Testament over deze Simon
horen, schetsen het beeld van iemand die behoort tot de
mensen, bij wie - zoals het in de gelijkenis over de zaaier
staat - "het zaad valt op de steenachtige plaatsen, waar het
niet veel aarde heeft": terstond schiet het zaad op, maar als
de zon opkomt verschroeit het en omdat het geen wortel heeft
verdort het. (Mattheus 13).
Misschien wijst dat "stenige/rotsige", waaraan Simon zijn
bijnaam dankt, wel naar zijn nuchterheid, zijn scepsis.
Vandaar de tegenwerping: we hebben de hele nacht al hard
gewerkt. Wat mag je nou verwachten? En het meest wonderlijke
in het verhaal is dan misschien ook wel, dat deze zelfde Simon
op gezag van Jezus dan toch maar onmiddelijk doet wat hem
wordt opgedragen. "Meester, de hele nacht door hebben we hard
gewerkt, en niets gevangen. Maar op uw woord zal ik de netten
uitzetten". Tekent Lucas hiermee hoe hij deze Simon ziet? Als
iemand, die enerzijds de openheid van geest heeft om te
beseffen, dat de werkelijkheid groter en omvattender is dan
wat we in alle redelijkheid kunnen weten? Maar die
tegelijkertijd aarzelt, als het gaat om de roep om daaruit dan
ook te leven?
We zagen al dat Johannes deze gebeurtenis, waarbij Petrus tot
inzicht komt wie Jezus is, laat plaatstvinden na Pasen; na wat
misschien ook wel het scharnierpunt is in het leven van
Petrus; want het scharnierpunt in het leven van Simon ligt bij
het kraaien van de haan. Daar ligt voor hem een nieuw begin:
even daarna wordt hij "uit het water gevist".
"Toen hij dit zag..."
Ik denk dat hij méér zag dan een overvloed aan vissen:
namelijk de overweldigende betekenis van wie Jezus was. En wat
hem voor ogen stond als hij sprak over Gods koninkrijk, waarin
woorden rondzingen zoals: ik ben niet gekomen om te verdelgen
(Lucas 4), ik ben niet gekomen om te oordelen (Lucas 6), maar
om mensen te redden en aan mensen het leven terug te geven.
Misschien moet je, alvorens je anderen de weg kunt wijzen wel,
net als Simon, eerst ooit in je eigen leven ervaren hebben dat
het verloochenen van Jezus en onze ontrouw nooit het einde
hoeft te betekenen. Dat mislukkingen in je leven en ontrouw
niets veranderen aan die woorden: vanaf heden zul je mensen
vangen/redden.
Zou ons leven niet winnen aan diepte en aan betekenis, wanneer
wèrkelijk de durf zouden hebben om te leven uit de belofte die
in die woorden ook besloten ligt?
Simon Petrus liet zijn schip voor wat het was, en ging op
weg....
DE LEZINGEN:
Jesaja 6:1-8
.
In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer zitten op een hoge en verheven troon. en zijn zomen vulden de tempel. Serafs
stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekten hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met
twee vloog hij. En de een riep de ander toe: heilig, heilig, heilig is de Heer der heerscharen, de ganse aarde is
van zijn heerlijkheid vol. En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.
Toen zei ik: Wee mij, ik ga ten onder want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk,
dat onrein van lippen is. - en mijn ogen hebben de Koning, de Heer der heerscharen gezien. Maar één
der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte
mijn mond daarmee aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde
verzoend.
Daarop hoorde ik de stem van de Heer die zei: Wie zal ik zenden en wie zal voor ons gaan? En
ik zei: Hier ben ik, zend mij.
Lucas 5:1-11
En het geschiedde, toen de schare op Hem aandrong en naar het woord van God hoorde, dat Hij zelf aan de oever van het
meer van Gennésareth stond, en hij zag twee schepen aan de oever liggen. De vissers waren eruit gegaan
en spoelden de netten. Hij ging in één van de schepen, dat van Simon, en vroeg hem de zee in te gaan,
niet ver van de oever. En Hij zette zich neer en leerde de scharen van het schip uit. Toen Hij opgehouden had met spreken
zei Hij tot Simon: Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen. En Simon antwoordde en zei; Heer, de
hele nacht hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zal ik de netten uitzetten. En toen zij
dit gedaan hadden haalden zij een grote menigte vissen binnen, en hun netten dreigden te scheuren. En zij
wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En dezen kwamen, en zij vulden beide
schepen tot zinkens toe. Toen Simon Petrus dit zag viel hij neer aan de knieën van Jezus en zei: Ga uit van
mij want ik ben een zondig mens, Heer! Want verbazing had hem, en allen die bij hem waren, aangegrepen over
de vangst van de vissen, welke zij gevangen hadden; evenzo ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedéüs,
die metgezellen van Simon waren. En Jezus zei tot Simon: Wees niet bevreesd; van nu aan zult ge mensen vangen.
En zij trokken de schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2003.