Tien Melaatsen

Lezingen:
2 Koningen 17:24.29-34
Lucas 17:11-19

OVERWEGING

Sommige bijbelteksten zijn zo aansprekend, dat ze ons als het ware uitnodigen om onze eigen preek te maken. Daarom doet het me goed dat hier op de liturgie niet het woord "preek" staat, maar overweging: zodat we als het ware met elkaar kunnen overwegen, wat deze teksten ons te zeggen hebben.

In het boek Koningen lezen we over de perikelen van een wereldleider: in dit geval de vorst van Assyrië, een wereldmacht in opkomst. Zijn machtige legers hebben zojuist Samaria verwoest met veel machtsvertoon. En daarmee heeft hij een einde gemaakt aan het bestaan van Israël, deze lastige onbetrouwbare vazalstaat.

De vraag na zo'n oorlog is altijd: hoe nu verder? Want je kunt een oorlog winnen, je kunt een gebied veroveren, je kunt de strijdbare mannen vermoorden, maar wat dan? Het verzet is meestal niet gebroken, en de bestaande cultuur leeft voort, en mensen proberen om zich te hergroeperen. De Assyrische vorst bedenkt een geweldige oplossing: hij besluit om het gebied opnieuw te bevolken. Daartoe brengt hij onderworpenen, afkomstig uit andere streken en andere culturen naar het gebied van Samaria.

Dit nu is een prachtig voorbeeld van wat Paul Watzlawick een "superoplossing" noemt. Paul Watzlawick heeft ooit een indringend boekje geschreven onder de titel "Superoplossingen". Dat woord is cynisch bedoeld: het gaat om oplossingen die niets oplossen. Integendeel: achteraf blijkt dat de rampspoed, die je met deze oplossingen over jezelf afroept nog vele malen groter is dan de moeilijkheid waarvoor je een oplossing zocht. Zijn vuistregel is: "Als je slecht omgaat met moeilijkheden kom je pas echt in de problemen!"

Wie van ons heeft daar geen ervaring mee. We werken onszelf vaak in de nesten door op een verkeerde manier met moeilijkheden om te gaan. Al snel denk je hierbij ook aan wat zich ook dit moment op het wereldtoneel afspeelt: al het (super)machtsvertoon tegen de Talibandieten - gelegitimeerd met "het recht om terug te slaan".

Mijn gedachten gaan onwillekeurig terug in de tijd:
- naar de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki
- naar de 1.000.000 mensen die door het Suharto-regime (met steun van het westen en met name van Engeland) de dood vonden in Indonesie
- naar Vietnam met die afgrijselijke beelden van de effecten van de fragmentatiebommen en ontbladeringsmiddelen
- naar de superprecisiebombardementen uit de jaren '90 in Irak die, naar achteraf duidelijk werd, zo'n 200.000 Iraqi's het leven heeft gekost
- naar de 29.000 doden in Libanon als gevolg van het machtsvertoon van de kant van Israël.
- naar de beelden van de strijd nu tussen Israël en de Palestijnen; en er zou nog veel meer te noemen zijn.

Dikwijls werd het gelegitimeerd met het "recht om terug te slaan". Want het waren altijd de anderen die begonnen....

Ik voel me niet gemakkelijk als ik zulke dingen zeg: al was het maar omdat ook ikzelf hier niet zou hebben gestaan, als de bommen op Hiroshima en Nagasaki niet waren gevallen. Waaraan ontleen ik überhaupt het recht om er te zijn? Waaraan ontleen ik het recht om in welvaart te kunnen leven? Waaraan ontlenen we het recht het woord gerechtigheid in de mond te nemen, wanneer we ons eigen bestaan dankt aan verstoorde machtsverhoudingen?

Prof. Quispel heeft ooit gezegd: de geschiedenis is geschreven door de overwinnaars. Want de verliezers komen doorgaans niet meer aan het woord. Zij zwijgen als het graf. En de overwinnaars hebben het recht aan hun kant.

Door dit aan de orde te stellen voel ik me daar niet gemakkelijk bij: onze christelijke cultuur is een cultuur van overwinnaars. Ik realiseer me ineens wat profeten zijn. Een profeet is immers iemand, die eigenlijk niet goed durft om bepaalde zaken te zeggen; maar toch vindt dat ze wel gezegd moeten worden...? Over bepaalde zaken is het gemakkelijker om te zwijgen.

Het machtsvertoon staat in het teken van de gerechtigheid, van de strijd tegen het kwaad. Maar weten we wel zeker, dat het gaat om gerechtigheid? Maar liefst 80% van 's werelds inkomsten vloeit naar wat wij "de vrije wereld" noemen, het liberale, democratische westen. Onze wereld.

Tegen die achtergrond lees ik het verhaal van Lucas, over die melaatsen: tien melaatsen. In de geloofstaal van de bijbel staat het getal tien voor het totaal: God moest tien maal zeggen "er zij..." om deze wereld te scheppen; er zijn 10 geboden nodig om te kunnen weten wat God van mensen verlangt; en tien plagen om de farao tot inkeer te brengen; het waren tien geslachten van mensen, de generaties tussen Adam en Noach, die God er bijna toe te brachten om door de zondvloed de schepping weer ongedaan te maken. De tien melaatsen zijn het beeld van een zieke wereld.

Wat is er met de wereld aan de hand?
En: hoe worden die melaatsen gereinigd?

Het is een heel merkwaardig verhaal, dat Lukas ons vertelt: je zou verwachten dat Jezus, net als in sommige andere genezingsverhalen, de rol vervult van wonderdokter. Maar eigenlijk doet Jezus niets. "Ga en laat u zien aan de priesters...", zegt hij. Je laten zien, impliceert dat niet ook: jezelf onder ogen komen? De pijn ervaren, en de tranen voelen wellen: om al het leed waar je in het beste geval ongewild, onbedoeld, maar soms ook door welbegrepen eigenbelang mede de oorzaak van bent?

Wanneer je de moed vindt om jezelf te laten zien zoals je 'er aan toe bent' kan dat klaarblijkelijk het begin zijn van een proces, waarin er heel wat met je kan gebeuren. Zou het daarom zijn dat er niet staat dat zij genezen werden, maar dat zij gereinigd werden?

Je laten zien zoals je 'er aan toe bent': daar begint de ziel in zichzelf te keren, en te raken aan de werkelijke dimensies van het bestaan: de duur van ons leven, de lengte van de weg, de kwaliteit van ons bestaan, en de diepte van de afgronden en de hoogten van de topervaringen. Juist daar begint de ziel bescheiden te worden en besef te krijgen van de plaats in het grote geheel.

Inkeren en gaan beseffen is één ding. Maar dan is er ook nog zoiets als bekennen: "Eng is het huis van mijn ziel: laat het door U verruimd worden. Bouwvallig is het: herstel het toch. Het verbergt dingen die uw ogen kunnen kwetsen: ik beken het en ik weet het. Maar wie zal het schoonmaken?" Dit zijn woorden uit de confessie van Augustinus.

Maar we moeten ervoor waken, dat we het verhaal van Lucas niet louter en alleen betrekken op ons persoonlijke leven. Niet voor niets gaat het verhaal van Lucas nog verder: er is er maar één die terugkeert en bij Jezus komt terwijl hij God looft en prijst. Waar is het collectief? Het gaat toch duidelijk om een groep die ziek was, 10 melaatsen; het gaat om de ziekte van de cultuur waar ook wij deel van zijn.

Wat is er dan toch mis met de wereld?
En wat is er mis met onze cultuur?

Het boek Koningen is daar helder over: "Zij vereren Jahwe wel, maar dienen ook hun eigen goden volgens het gebruik van de volken waaruit men hen had weggevoerd." Anders gezegd: we zijn dan wel gelovig, zijn we ook bereid en in staat om onszelf onder ogen te zien hoe het met ons staat? En om te bekennen dat wij mede oorzaak zijn en bron zijn van de scheve verhoudingen in de wereld - met alle gevolgen van dien? Kunnen wij, altans binnen de muren van deze heilige ruimte, onder ogen zien hoe het met ons staat, en nagaan wat we moeten bekennen...., kunnen belijden?

"Laat je zien zoals je er aan toe bent." Dat is de weg die Jezus wijst: voor het persoonlijk leven, maar niet minder voor de samenlevingsverbanden waarvan we deel uitmaken.

Wie bereid is om deze weg te gaan - zal komen bij de bronnen van levend water: zo luidt de belofte. De tuin zal weer gaan bloeien, wat dood was zal herleven, en als vanzelf zal de lofzang opklinken voor de Herschepper, die trouw is en nabij, en die nooit laat varen wat zijn hand, ook aan elk van ons begon. Durven we uit die hoop te leven?

DE LEZINGEN: 2 Koningen 17:24.29-34
.

Uit Babel, Kuta, Awwa, Hammat en Sefarwaïm voerde de koning van Assur toen mensen aan en liet die wonen in de steden van Samaria, in plaats van de Israëlieten. (..)
Maar de verschillende bevolkingsgroepen bleven hun eigen godenbeelden maken en plaatsten die in de tempels die de Samaritanen op de offerhoogten gebouwd hadden. Zo deed iedere groep in de stad waar zij woonden. De Babyloniërs maakten een beeld van Sukkot-Benot, die van Kuta een van Nergal, die van Hamat een van Asima. De Awwieten maakten een Nibchaz en een Tartak, en de Sefarwieten verbrandden hun zonen ter ere van Adrammelek en Anammelek, de goden van de Sefarwaïm. Tegelijkertijd vereerden zij ook Jahwe en stelden zij uit hun midden priesters aan om voor hen dienst te doen in de tempels op de offerhoogten.
Zij vereerden Jahwe wel, maar dienden ook hun eigen goden volgens het gebruik van de volken waaruit men hen had weggevoerd. Tot op heden gaan zij voort met die oude praktijken: ze hebben geen ontzag voor Jahwe en handelen niet naar de hun gegeven voorschriften en bepalingen, naar de wet en de geboden door Jahwe gegeven aan de zonen van Jacob, die van Jahwe de naam Israël heeft gekregen.


Lucas 17:11-19

Op zijn reis naar Jeruzalem trok hij (Jezus) door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen hij een dorp binnenging, kwamen hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels: "Jezus, Meester, ontferm u over ons!" Hij zag hen en sprak: "Gaat u laten zien aan de priesters". En onderweg werden zij gereinigd. Eén van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, en verheerlijkte God met luider stem. Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus' voeten neer, en deze man was een Samaritaan. Hierop vroeg Jezus: "Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling?" En hij sprak tot hem: "Sta op en ga heen; uw vertrouwen heeft u gered."

Terug naar het begin van deze pagina

Reactie? Zend een E-mail

Terug naar de inhoudsopgave preken

Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE

© A.E.J. Kaal, 2003.