Lezingen:
HABAKUK 3:1-3.16-19
LUCAS 2:33-40
Inleiding:
De adventstijd was een tijd waarin we werden opgeroepen tot
opmerkzaamheid: open uw ogen en uw oren....
Toen werd het
Kerst, en werden wij bepaald bij het teken ('het kind in de
kribbe'; Lucas) en bij de boodschap ('het waarachtige licht
dat ieder mens verlicht, is gekomen' Johannes). En nu?
Woorden,
ze klinken maar even.
Maar wat betekenen ze?
Is er iets veranderd?
Of gaan we verder, alsof er niets is gebeurd?
Het is klaarblijkelijk iets van alle tijden: de spanning die
er bestaat tussen hoop en verwachting enerzijds, en realiteit
om ons heen anderzijds. Aan de ene kant de hooggestemde grote
woorden, en aan de andere kant de realiteit van alledag, die
je niet vrolijk maakt. In dat spanningsveld zoekt de mens,
zoeken ook wij naar wegen, die begaanbaar zijn.
Eeuwenlang heeft men dat houvast gevonden in de
veronderstelling dat er zoiets bestaat als hemelse
gerechtigheid, een God die het al bestuurt, een wijsheid die
verborgen is, en waar we desondanks dan toch maar op moeten
vertrouwen.
Maar wie kan dat nog?! Wij leven in een inmiddels moderne,
onttoverde wereld. Wij zijn niet erg bereid om te vertrouwen
op gezag, zeker niet als dat gezag berust op oude tradities,
die stammen uit een wereld, die niet meer de onze is. Wij
kijken anders aan tegen de mens, tegen de werkelijkheid, en
tegen zaken rond leven en dood. We kunnen ook maar moeilijk
uit de voeten met termen uit het verre verleden waarin 'hemel
en aarde" worden beschreven. In zekere zin is het woord "GOD"
voor ons langzamerhand wat onbruikbaar geworden: omdat we maar
al te goed beseffen, dat God niet één van de dingen is die
bestaan; veel kerkmensen zijn er langzamerhand van doordrongen
dat God niet een 'opperwezen'is, die ergens anders buiten onze
werkelijkheid bestaat. Maar tegelijkertijd gebruiken we vaak
nog een taal, die verraadt dat we onthand zijn: omdat het ons
ontbreekt aan andere nieuwe woorden om elkaar te bevragen over
de bronnen waaruit we onze inspiratie putten, over de hoogten
en de diepten van ons bestaan en over de wegen die we als
zinvol en begaanbaar zien.
Het probleem, waarmee velen vandaag de dag worstelen is, hoe
we in ons zo heel andere beleven van de werkelijkheid toch
kunnen communiceren over wat ons raakt, en beweegt, en wat
richting geeft aan ons leven. Is het niet zo, dat we daardoor
iets dreigen kwijt te raken? Ook de kerken worden in hun
voortbestaan bedreigt omdat we er niet in slagen om een andere
taal te spreken.
===
Habakuk roept, bijna in wanhoop: "Zie, de BOOM loopt niet meer
uit". De boom, de akker, de wijngaard: het zijn allemaal
beelden voor "de tuin van God", Israël. Denk niet dat Habakuk
heeft het alleen maar heeft over het gewas op het veld: wat
hem met zorg vervult is wat wij "de tijdgeest" zouden noemen.
En ook hij legt een onmiddellijk verband tussen deze tijdgeest
en wat daar uit voortkomt.
Abstractie en de concrete werkelijkheid hoeven niet ver uit
elkaar te liggen. Kijk maar eens hoe dat bij ons is. Soms denk
je wel eens:
- we gaan om met mensen, alsof het dieren zijn:
- en met de dieren alsof het planten zijn
- en met de planten alsof het dingen zijn
- en de dingen? Die worden nu en dan verafgood!
Dit zou gemakkelijk verder uitgewerk kunnen worden, maar dat zal
ik hier nu niet doen. De vraag die hieruit voortvloeit is, wat we hiermee kwijtraken.
Waaraan het in onze wereld gaat ontbreken.
====
Daarover nadenkend zou je kunnen uitkomen bij "spiritualiteit: daarbij valt te denken aan
woorden zoals "verwondering"; "ontroering"; "verontwaardiging".
Wat gebeurt er met je als je ziet hoe duizenden dieren op brandstapels liggen te smeulen? Wat
gebeurt er met je als je hoort dat een jongetje van nog geen 16 jaar uit Afrika hierheen gehaald
wordt omdat het zo'n aankomend voetbaltalent lijkt, waar goed geld mee te verdienen valt? Wat
gebeurt er met je als je leest over Indianen, die dreigen van huis en haard verdreven te
worden omdat het oerwoud om moet terwille van onze papierbehoefte? Maar ook: wat gebeurt er
met je wanneer iemand je vergeeft. Of wanneer je getuige bent een een geboorte. En wat kan er
soms niet gebeuren wanneer je oog valt op een overlijdensbericht in de krant? Of in een stil moment
waarin je gedachten onverwacht teruggaan naar een dierbare...
Wat dreigen we kwijt te raken? Soms denk ik wel eens dat we
bezig zijn onze ziel te verliezen: ik bedoel daarmee het diepe
besef, dat onze werkelijkheid veel hoger en dieper is dan wat
we met onze zintuigen waarnemen. Ons centrum van waaruit we de
relaties onderhouden met de wereld om ons heen, met de in ons hoofd levende wereld
van herinneringen, met de wereld van onze fantasieën en dromen.
====
"Zie, de vijgeboom loopt niet meer uit!" Je zou dat kunnen
betrekken op de kerk, die verschrompelt; je zou dat ook kunnen
betrekken op de post-moderne samenleving waarin de scepsis
over wat zin heeft hand over hand toeneemt; maar je kunt het
ook betrekken op je eigen leven.
Wat nu, als DE BOOM niet meer uitloopt? De bijbel is daar heel
duidelijk over: hak hem om! Hak hem om, want je hebt niets aan
een boom die geen vruchten voortbrengt.
Dat klinkt onheilspellend. Ik denk dat in ieder leven wel zo'n
boom groeit: waaraan je verknocht geraakt bent. Die je niet
kunt missen. In wiens schaduw je kunt schuilen. Zelfs al weet
je diep in je hart, dat je eigenlijk afscheid zou moeten
nemen. Dat die boom je belemmert.
Zo'n boom groeit er misschien wel levensgroot in de kerk: voorzover we het
woord "GOD" blijven gebruiken in een betekenis waarmee we in feite
niet meer overweg kunnen.
Zo'n boom groeide er in het Israël ten tijde van Habakuk:
onder mensen die bijna tegen beter weten in dachten dat God
hen wel zou redden uit de handen van het machtige Assyrië.
Zo'n boom groeide er in het Jeruzalem van Simeon en Hanna:
"Dit kind is bestemd tot een val of opstanding van velen in
Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de
gezindheid van vele harten openbaar moge worden."
En zo'n boom groeit er misschien ook in ons eigen leven. Alle
grote woorden en beloften, die met Kerst hebben geklonken,
mogen dan waar zijn: ze worden pas bewaarheid, mits we gaan hakken en
snoeien, en ruimen wat in de weg staat en het heil blokkeert.
Is dit een blij evangelie? We zouden liever willen dat we
elkaar konden doen geloven, dat het vanzelf allemaal goed
komt: met ons, met de wereld, en met iedereen. De profeten
zeggen - zij het dan ook met enige schroom: zo
is het niet. Maar: oude verhalen vertellen over een God die
ooit zijn Geest in mensen heeft gelegd, en die door zijn adem
scheppend en herscheppend en vernieuwend bezig is, die in de
stilte fluistert en spreekt, en te kennen geeft dat alles wat
denkbaar is ook kan worden gerealiseerd - ja ooit zal worden
geraliseerd. Anders zou het ook niet denkbaar zijn. De Geest
is de ziel van de mensen.
DE LEZINGEN:
Gebed van de profeet Habakuk. Op de wijze van de klaagliederen.
Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van hem gezegd
werd. Daarop sprak Simeon over hem een zegen uit en hij zei
tot Maria, zijn moeder: "Zie dit kind is bestemd tot een val
of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat
weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten
openbaar moge worden: en uw eigen ziel zal door een zwaard
worden doorboord."
Habakuk 3:1-3.16-19
.
Inleiding:
Deze eerste lezing is uit een gebed van Habakuk - een profeet
die behoorde tot de tempelprofeten van Jeruzalem, in de tijd
dat het tienstammenrijk was vernietigd en Jeruzalem door
legers werd bedreigd: + 610 voor Chr. Dan zingt Habakuk
biddend een lied, waarvan we het begin en het slot lezen.
Eeuwige, ik heb van uw roemruchte daden gehoord, vol ontzag
heb ik uw werken vernomen. Doe die nu herleven in onze tijd,
laat ze ons in deze tijd ervaren. Wees in uw gramschap uw
barmhartigheid indachtig.
Ik heb het gehoord en een huivering ging door mijn leden; mijn
lippen trilden toen ik het vernam. Verrotting tastte mijn
gebeente aan, mijn voeten werden wankel onder mij. Toch wacht
ik hem rustig af, de dag van ellende, die aan zal breken voor
het volk dat ons onderdrukt. Zie, de vijgeboom bot niet meer
uit de wingerd draagt geen vrucht, de olijfoogst is mislukt en
de dorre akkers geven geen voedsel meer; de schapen zijn uit
de kooien verdwenen en er staat geen rund meer op stal. Ik
echter verheug mij in de Eeuwige, ik jubel om God die mij
redt, de Eeuwige is mijn kracht. Hij maakt mijn voeten als de
voeten van de hinden en doet mij de hoogten betreden.
Lucas 2:33-40
Inleiding:
Ook in het gedeelte uit het evangelie komen er profeten aan
het woord: mensen die zien, wat er aan de hand is, maar die
dat tegelijkertijd eigenlijk niet durven zeggen - omdat het
allemaal niet zo hooggestemd is.
Er was ook een profetes, Hanna, een dochter van Fanuël uit de
stam van Aser. Zij was hoogbejaard, en na haar jeugd had zij
zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van
vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en
diende God, dag en nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik
kwam zij naderbij, dankte God en sprak over het kind met allen
die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
Toen zij (z'n vader en moeder dus) alle voorschriften van de
Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar
hun stad Nazareth terug. Het kind groeide op en nam toe in
krachten: het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods
rustte op hem.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2003.