De lezingen waren:
Genesis 12: 1-9
Lucas 19: 1-10
We zeggen wel eens, over dingen die we hebben gedaan: 'daar
rust geen zegen op'. We bedoelen daarmee dat het ons niet
brengt wat we ervan hadden verwacht of gehoopt. Dat we zulke
dingen zeggen en denken zegt wel iets over wat wij doorgaans
onder zegen verstaan: de vrucht van onze arbeid. Het product
van onze denkkracht. Het resultaat van onze inspanning.
Misschien is die opvatting wel kenmerkend voor een cultuur als
de onze, die in zekere zin besloten is: omdat de mens wordt
beschouwd als autonoom: zèlf aansprakelijk; zèlf
verantwoordelijk; eigenmachtig.
In de zestiende eeuw leefde er een zekere Giambatista Vico;
hij vroeg zich af wat nu eigenlijk 'de werkelijkheid' is.
Volgens hem kunnen we alleen dát als werkelijk ervaren wat we
zelf hebben bewerkstelligd: de 'facta', de feiten. De mens
heeft,in zijn lange geschiedenis, de werkelijkheid gecreëerd;
of liever: veroverd op het onbekende. Wèrkelijk is wat bekend
is. Daarom bestaat de werkelijkheid louter uit wat wij van
deze wereld hebben gemaakt.
Wie wil weten hoe de werkelijkheid in elkaar zit moet de
geschiedenis bestuderen: zó leer je te begrijpen hoe dingen
werken. Zo dacht hij. Deze gedachtengang heeft grote invloed
gehad op onze cultuur; met zijn denkmodel heeft Giambatista
Vico de basis gelegd voor een stroming die later zal worden
gekarakteriseerd als het 'historisme'.
Dit historisme heeft ook zijn weerslag gehad op het geloof en
de wijze waarop men de bijbel ging lezen. Men ging zich
afvragen hoe het stond met de waarheid van de bijbel: is het
wel wáár wat de bijbel ons wil doen geloven? Is de wereld wel
geschapen - in zes dagen? Heeft Abraham wel bestaan, of is het
alleen een mooi verhaal? Heeft er ooit een uittocht plaats
gevonden? Heeft er, in de begintijd van het minirijkje,
inderdaad een wijze koning Salomo bestaan, wiens roem overal
bekend was? Is Jezus wel gekruisigd? En was zijn graf wel
leeg? Hoe kon dat dan: dat moest dan toch mensenwerk zijn?
Het spreekt welhaast vanzelf dat op het tijdperk van het
historisme het tijdperk van de technologie zou volgen; want
wie de blik van het verleden afwendt en naar de toekomst kijkt
vraagt zich natuurlijk af: hoe kunnen wij de wereld verder
ontwikkelen? Wat kunnen we verder nog realiseren? Wat valt er
binnen onze mogelijkheden? Misschien kunnen we, als we ons
verstand gebruiken en al onze vermogens, de honger wel uit de
wereld bannen, en de oorlog; de ziekten en de armoede; en het
leed! En er ontstond een optimisme, dat van de technologie zo
ongeveer alles verwachtte!
Maar: gaat zo'n cultuur niet aan iets heel wezenlijks voorbij?
Zien we niet iets essentieels over het hoofd? De Deense
sprookjesschrijver Christiaan Andersen heeft het grenzeloze
optimisme uit zijn dagen aan de kaak gesteld in het sprookje
over de sneeuwkoningin. Daarin wordt ondermeer verteld hoe de
kleine Kai probeert om met ijsnaalden het woord 'eeuwigheid'
te leggen. Maar elke keer als hij weer een paar letters heeft
gelegd, zijn er al weer andere weggesmolten. En hoe hij ook
zijn best doet: het lukt hem niet om het woord eeuwigheid te
leggen.
Wat niet meer in tel is, zijn de betekenissen van de verborgen
werkelijkheid; de werkelijkheid die voorbij onze horizon ligt.
Op de ikoon voorop de liturgie is de onzienlijke ruimte in beeld
gebracht, die onze werkelijkheid omvat. Zo zet de ikoon ons
tot meditatie over de betekenis van wat voor ons verborgen, en
dus wezensvreemd is.
Een hoge adviseur met betrekking tot het wetenschapsbeleid zei
ooit eens: 'Van één van de vele factoren die de samenleving
bepalen is de wetenschap wel tot bijna de belangrijkste
geworden voor de maatschappelijke ontwikkeling. Je kunt je
afvragen of dat een ontwikkeling ten goede of ten kwade is.
Persoonlijk vind ik dat een weinig zinvolle vraag. We hebben
het dan namelijk over een ontwikkeling die, vóór alles,
onweerstaanbaar is gebleken. De wetenschap valt gewoon niet
tegen te houden. Allerlei mislukte pogingen om - op ethische,
militaire of economische gronden - in te grijpen en te sturen,
bewijzen het". Je kunt hierin een zekere machteloosheid
beluisteren. En een ondertoon van berusting.
Zouden we het verhaal over Abram ook kunnen verstaan als een
oproep om niet te berusten? En als een verhaal over onheil dat
de mens kan treffen als uitvloeisel van een cultuur die in
zichzelf besloten is? Als een profetisch woord over het
bevrijdende karakter van het geloof? Zou ook voor onze cultuur
niet het goddelijk woord kunnen gelden: "Ga, weg van hier,
naar het land dat Ik je zal wijzen?" Het profetisch appèl om
te breken met een denken, dat gebaseerd is op causaliteit en
maakbaarheid?
De tweede Jesaja verwoordt deze gedachte als volgt:
"Uw wijsheid en uw kennis zijn het, die u verleid hebben,
zodat ge bij uzelf zegt: ik ben het en niemand anders!"
Voor wie louter vertrouwen op de menselijke mogelijkheden is
er voor God geen plaats.
Je moet hier weg! Hiervan valt niets goeds te verwachten; Ik
zal je zegenen, als je tenminste bereid bent om je pretenties
op te geven.
Wat houdt dat in? Misschien wel dat het nodig is om terug te
gaan naar ervaringen, die we ook allemaal hebben: van het
onuitsprekelijke; naar de werkelijkheidservaringen die we ooit
moeten hebben gehad, toen we de wereld voor het eerst zagen.
De ervaringen met deze wereld voordat de werkelijkheid was
gereduceerd tot woorden, begrippen en verschijnselen. Het
verhaal over Abram wijst naar de belofte op zegen, die
besloten ligt in een openheid van geest die gevoelig is voor
de primaire ervaringen.
Een oude Joodse fabel vertelt hoe eens de haan, de vleermuis en de zwaluw
samen op het licht zaten te wachten. Op een gegeven moment zegt
de haan tegen de vleermuis: "Maar wat heb jij aan het licht?"
De vleermuis kan het licht immers tóch niet zien. Zou dat niet
ook gelden voor de mens die leeft in een cultuur die de
werkelijkheid heeft gereduceerd tot de controleerbare feiten?
Maar de Joodse fabel gaat nog verder.
De vleermuis kan het licht niet zien. Maar de zwaluw wèl. Toch
is er een verschil met de haan. De zwaluw kan de zon zien
opgaan en dan zijn lied aanheffen. Maar de haan heeft, om het
zo te zeggen, een neus voor het licht: hij ziet de komst van
het licht al vóórdat het er is.
Zouden ook wij beschikken over een vermogen een werkelijkheid
te bespeuren die groter is dan ons 'weten'?
Niet lang geleden werd op de TV een documentaire vertoond over
het leven van de monniken in wat wel het strengste klooster
heet te zijn in Europa - La grande Chartreuse. De daar levende
Kartuisers hebben zwijgplicht. En ze leiden een sober bestaan.
In de film, die ruim drie uur duurde, werd dan ook nauwelijks
gesproken. Wat daardoor deste meer opviel was de aandacht die
deze monniken hebben voor het mysterie in vele gedaanten: het
mysterie van de schoonheid, het mysterie van het leven en de
wisselende seizoenen, het mysterie van de eigen ziel, en het
mysterie van de ander. het mysterie van de tijd en de duur.
De cineast, die deze documentaire heeft gemaakt, is afkomstig
uit Berlijn. Hij had toestemming gekregen om een half jaar in
dit klooster te verblijven, op voorwaarde dat hij net als al
de monniken zich zou houden aan de geldende leefregels. In een
interview, dat aan de uitzending vooraf ging werd hem gevraagd
hoe het was om weer terug te komen in Berlijn. Wat hem had
getroffen was de alom aanwezige angst: voor de dood, voor
ziekte, voor werkeloosheid, voor van alles en nog wat. Dit in
tegenstelling tot de monniken, die leven binnen de ruimte van
een dag. Angst kennen ze niet. Zij ervaren alleen de rijkdom
van wat het leven hen biedt zelfs in hun ogenschijnlijk zo
besloten leefruimte.
Wat zou het met ons doen als we in ons bestaan meer aandacht
zouden geven aan de zeggingskracht van de stilte? Als we meer
bedacht zouden zijn op het onvermoede in de ander - die naast
ons zit? De vreemdeling in onszelf? De verborgenheid?
Hoe anders zou het met de kerken gesteld zijn als ze in het
verleden niet zo zelfverzekerd hun waarheden hadden gevat in
stellingen en begrippen? Als ze niet steeds weer hun waarheid
hadden uitgelegd en beredeneerd? Als er méér nadruk was gelegd
op het belang van stille aandacht, en verwondering over de
overweldigende geheimen van het leven?
Hoe anders zou onze samenleving zijn als we, net als Zacheùs,
ernst zouden maken met de goddelijke uitnodiging: 'Vandaag
moet ik in uw huis verblijven; maak plaats.' En als we
doordrongen zouden zijn van een besef, zoals dat op de ikoon
wordt verbeeld: dat onze zegen daaruit bestaat dat we gedragen
en beschut worden door de EEUWIGE, onzichtbare - die niet van
deze wereld is, maar die vraagt om een plaats in ons leven?
Hoe anders zou deze gemeenschap van gelovigen functioneren
wanneer we ons zouden concentreren op het uitwisselen van
religieuze ervaringen, in plaats van op de zorg om de
besteding van gelden en de gehechtheid aan tradities en
structuren?
Zou dat niet leiden tot een nieuw verstaan van wat het is om
geloofsgemeenschap te zijn? Een uitnodiging daartoe mogen we
misschien beluisteren in het volgende gedicht:
Sta met mij in de tuin van heden
vang het licht zolang het is
roep het donker niet, het komt
vanzelf. Spreek niet van verleden,
leg op de toekomst geen beslag.
Zie deze dag als aanvang,
belofte voor wellicht een nieuw
begin. Ontwaar de glans en kom
mij daarin nader, geef dit moment
tot in de kleinste ruimte zin.
AMEN.
'Het gastmaal van Abraham'
Benaki Museum, Athene
14de - 15de eeuw |
|
Terug naar boven
DE LEZINGEN:
Genesis 12:
1 De HEER zei tegen Abram: 'Trek weg uit je land, verlaat je
familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land
dat ik je zal wijzen.
2 Ik zal je tot een groot volk maken,
ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven,
een bron van zegen zul je zijn.
3 Ik zal zegenen wie jou zegenen,
wie jou bespot, zal ik vervloeken.
Door jou zullen alle volken op aarde gezegend worden.
4-5 Abram ging uit Charan weg, zoals de HEER hem had
opgedragen. Hij was toen vijfenzeventig jaar. Hij nam zijn
vrouw Sarai mee en Lot, de zoon van zijn broer, en ook alle
bezittingen die ze hadden verworven en de slaven en slavinnen
die ze in Charan hadden verkregen. Zo gingen ze op weg naar
Kanaän. Toen ze daar waren aangekomen, 6 trok Abram het land
door tot aan de eik van More, bij Sichem. In die tijd werd het
land bewoond door de Kanaänieten. 7 Maar de HEER verscheen aan
Abram en zei: 'Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.'
Toen bouwde Abram op die plaats een altaar voor de HEER, die
aan hem verschenen was. 8 Daarvandaan trok hij naar het
bergland dat oostelijk van Betel ligt, en ergens ten oosten
van Betel en ten westen van Ai sloeg hij zijn tent op. Hij
bouwde er een altaar voor de HEER en riep er zijn naam aan. 9
Steeds verder reisde Abram, in de richting van de Negev.
Lucas 19:
1 Jezus ging Jericho in en trok door de stad. 2 Er was daar
een man die Zacheùs heette, een rijke hoofdtollenaar. 3 Hij
wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het
was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was
klein van stuk. 4 Daarom liep hij snel vooruit en klom in een
vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer hij voorbijkwam. 5
Toen Jezus daar langskwam, keek hij naar boven en zei:
'Zacheùs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw
huis verblijven.' 6 Zacheùs kwam meteen naar beneden en
ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. 7 Allen die dit
zagen, zeiden morrend tegen elkaar: 'Hij is het huis van een
zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.'
8 Maar Zacheùs was gaan staan en zei tegen de Heer: 'Kijk,
Heer, de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en
als ik iemand iets heb afgeperst vergoed ik het viervoudig.' 9
Jezus zei tegen hem: 'Vandaag is dit huis redding ten deel
gevallen, want ook hij is een zoon van Abraham. 10 De
Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren
was.'
Terug naar het begin van deze pagina