Koning David Zuidelijk portaal van de kathedraal van de heilige Jacobus in Santiago de Compostela; détail van de Romaanse façade.
|
* 'Waaraan heb ik dit te danken?'
(Lucas 1: 43)
De lezingen waren:
Inleidende lezing Psalm 4 (in de bewerking van Lloyd Haft)
Eerste lezing: 2 Samuel 6, 1 - 23
Tweede lezing: Lucas 1, 39-45
Lezend in de oude verhalen kun je je afvragen hoe mensen leven
en hoe zij in hun leven God ervaren. We lazen over een koning (koning David)
in extase, en over een vrouw die buiten zichzelf raakt als
gevolg van een onverwachte ontmoeting, die zij ervaart als een
geschenk van Godswege. "Waaraan heb ik dit te danken!" - roept
ze dan ook uit. Misschien kennen wij dergelijke ervaringen ook
wel: maar leggen wij daarbij niet zo direct het verband met God. De
hemel is leeg geworden. En wij zijn ontnuchterd.
Christenen worden wel eens gekarakteriseerd als mensen met een
optimistische kijk op het leven en een optimistische kijk op
de mens: ze zouden geloven in vooruitgang. Omdat ze geloven in
de toekomst en in komend heil. De adventstijd is de tijd van
het jaar bij uitstek, waarin dat wordt beleden. Wij zien uit
en verheugen ons op de dingen die gaan komen: niet zozeer op het
Kerstfeest, als wel op de daarin begrepen belofte dat alles goed zal komen:
in de wereld en - hopelijk - toch ook in ons eigen leven.
Maar is dat ook zo? Geloven we dat werkelijk? Wie nuchter
kijkt naar de geschiedenis moet constateren, dat er in 2000
jaar niet zoveel is veranderd. Herhaaldelijk is van gruwelijke
zaken gezegd: dit nooit weer! De ene keer had dat betrekking
op een oorlog en bloedvergieten; een andere keer op zinloos
geweld; dan weer op epidemieën en ziekten; en dan weer op
schrijnend onrecht onder een dictatoriaal bewind, of op een
millieuramp als gevolg van onverantwoord natuurbeheer. We
hebben het allemaal meegemaakt. Waar haal je het dan vandaan
om te geloven, dat het allemaal wel beter zal worden? Ligt het ten
aanzien van het eigen leven zoveel anders?
Een vraag daarachter, die nog wezenlijker is, is: wat zegt dit
over God - de God die wij dienen, eren en aanbidden? Onlangs -
in Leiden, op een bijeenkomst over het spreken van
vrijzinnige Christenen over God - werd gezegd dat we leven in een
cultuur, die gekenmerkt wordt door de opvatting dat de mens
geen macht boven zich duldt. Wij zijn mondig, zèlf
verantwoordelijk, autonoom: wij moeten zèlf de aarde beheren
en de bronnen van leven. Wie zou het anders doen? We zijn dan
ook geneigd om allerlei voorstellingen van vroeger op te
geven: ze lijken niet meer te passen in onze werkelijkheid.
Wie kan er nog geloven in een oppermachtig God 'die de hemel
en de aarde gemaakt heeft'? In een God die zijn schepping
koestert en onderhoudt? Wie kan er nog geloven in de
voorzienigheid: in een onzichtbare hand, die deze wereld in
het gareel houdt? De geschiedenis heeft zoveel gruwelijks
laten zien dat hiermee in tegenspraak is, dat we zó toch niet
meer kunnen en ook niet meer willen geloven. Maar hoe dan wel?
Het zou mij niet verbazen wanneer mensen - u en ik - daar heel
dubbel in zijn. Een reisje op zondagochtend langs kerken in
Nederland - louter om eens te horen wat er in voorbeden wordt
gebeden - zou wel eens schokkend kunnen zijn. U hebt
natuurlijk gemerkt, dat ik in uw 'vaste liturgie' heb
gemorreld. Zo heb ik twee zinnetjes weggelaten, die mij waren
toebedacht: 'God, die verdrukten recht verschaft / die
hongerigen brood geeft'. Kun je dat zó zeggen? Is dat zo? Hoe
moet dat begrepen worden? Een mens moet op zijn woorden
passen. We wekken zo gemakkelijk misverstanden. En ik dacht: op
deze zondag maar even niet. We moeten het er eerst maar eens
over hebben.
Wie is de God, die wij dienen, eren en aanbidden? Jean Paul
Sartre schrijft in zijn autobiografie over zijn grootvader:
"Dat was een ras-acteur! Zo leefde hij. Hij had dan ook
publiek nodig: een Grand Spectateur! Die noemde hij God."
God als toeschouwer. In heel wat moderne teksten en liederen wordt
gesproken over "de God van onze dromen...". Maar hoe
zit dat dan? Is de God die wij ons dromen wel God? Of is dat zo'n afgod,
die mensen zichzelf creëren: die naar ons kijkt, in de handen klapt,
ons aanmoedigt en ons verzekert dat we het zo gek nog niet doen!
Hebben wij nog weet van Gods toorn? Of is dat een woord
dat ons wat vreemd is geworden? Is alleen de liefde gebleven?
Een zondvloed: zo denken we niet! Sodom en Gomorra? Vuur uit
de hemel? Dat is oud, afgedaan, Oude Testament. God, die de
verdrukten recht verschaft / die hongerigen brood geeft! Tja:
wat te zeggen? Het zou prachtig zijn. Maar: is dat niet wat we zelf
moeten doen? Zijn wij niet mensen de handen van God? Gesteld,
dat we dat zo zien: durven we er dan ook op vertrouwen dat het wel
goed komt met de wereld?
"Ik ben bereid mij nog dieper voor hem te vernederen", zegt
David, "en in mijn achting te dalen". Zou bekering ook iets te
maken kunnen hebben met het onder ogen zien van onze onmacht?
Zou een bijstelling van het mensbeeld, zoals zich dat binnen
onze cultuur heeft ontwikkeld, ons dichter bij de God van Jezus
kunnen brengen? Het verhaal over die twee vrouwen, die daar elkaar
ontmoeten gaat over mensen, die leven uit genade: een woord
dat ons misschien wel vreemd is geworden. Een wijze heeft ooit
eens gezegd: de mens moet gaan staan op de plaats, waar hij
niet kan staan. Hoe kan dat nou: gaan staan, daar waar je niet
kunt staan? Het onmogelijke doen?
Is dat niet precies, wat Jezus heeft gedaan? Dat kan alleen
gedaan worden door wie durven geloven in wonderen. Wie hun
vertrouwen stellen op wat niet is uit te leggen. Een leven uit
genade: dat is ontvankelijk worden voor tekenen van Gods
barmhartigheid; dat is je dagelijks afvragen waaraan je het verdiend
hebt - de tijd die je wordt geschonken, de vriendschap, en al dat andere.
Je bekeren, waaroe we aan het begin van de advent werden opgeroepen,
is niet iets wat je in je leven maar één maal doet: dat moet dagelijks
opnieuw. Want het is zo menselijk om te leven uit vanzelfsprekendheden. Het is zo
menselijk om jezelf een afgod te creëren, die ons slechts bevestigt. Om
ook op dagen van mislukkig en in tijden van tegenspoed Gods barmhartigheid
en genade te kunnen ervaren: dat is misschien wel het moeilijkste. Maar toch:
wie waakzaam zijn worden de ogen geopend. Wie leven uit Gods hand zullen
het de dichter (J.C. van Schagen) ooit kunnen nazeggen:
Als je oud wordt
dan wordt je vol tranen
neen - niet van verdriet
van iets, te groot voor woorden
achter de sterren - een verdriet
dat door zijn tranen heen lacht
soms zingt het
is dit nu God?
Of de psalmbewerker Lloyd Haft:
.. u laat mij hier
alleen en in uw stilte.
Als u er bent is stilte mij genoeg.
AMEN.
Inleidende lezing Psalm 4 (in de bewerking van Lloyd Haft)
Bij tijden dacht ik mij door U bevrijd.
Sta hoop weer toe: weer in nood
beroep ik mij, en zeg dat u er bent.
U moet mij willen, zeg ik,
want ik ben. Ik zeg dat u mij wilt
en in de kamers van mijn hart word ik gehoord.
Dat ik mij met u samen noem
blijft mij tot teken: ik heb u vermoed.
Niet leg ik mij neer: u laat mij hier
alleen en in uw stilte.
Als u er bent is stilte mij genoeg.
Tweede lezing: Lucas 1, 39-45
In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland, naar
een stad in Judea. Zij ging het huis van Zacharias binnen en
groette Elisabet. Zodra Elisabet de groet van Maria hoorde,
sprong het kind op in haar schoot; Elisabet werd vervuld met
de heilge Geest en riep met luider stemme uit: 'Gij zijt de
gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw
schoot. Waaraan heb ik dit te danken, dat de moeder van mijn
Heer naar mij toe komt? Zie, zodra de klank van uw groet mijn
oor bereikte, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat
haar vanwege de Heer gezegd is.
Terug naar het begin van deze pagina
Reactie? Zend een E-mail
Terug naar de inhoudsopgave preken
Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE
© A.E.J. Kaal, 2006.