"Uit het tijdloze ruist een grote beweging omhoog alsof een verborgenheid veroverd werd..."
(Citaat uit: De legende van de Baalsjem)

'De drie aartsvaders',
H.N. Werkman.


De lezingen waren:
Deuteronomium 24:17-21
Lucas 14: 1 en 7-14

TOELICHTING OP DE LEZINGEN:

De eerste lezing is uit het boek Deuteronomium, de tweede uit het evangelie volgens Lucas. Lucas heeft zich - bij het schrijven van zijn evangelie - laten leiden door het boek Deuteronomium. Waarom hij dat heeft gedaan, is niet helemaal duidelijk. Het boek Deuteronomium is ontstaan in de tijd vlak voor de verwoesting van Jeruzalem - in de 6de eeuw voor Christus. Lucas schreef zijn evangelie vlak na een andere verwoesting van Jeruzalem: in het jaar 70 n. Chr. Een belangrijk motief in het boek Deuteronomium is: wat moeten wij doen om te maken dat God zich weer naar ons toewendt? Een vraag, die wij ons misschien ook wel zouden moeten stellen. Hoe dit ook zij: mogelijk heeft ook Lucas zich door deze vraag laten leiden. Ten tijde van Jezus waren het met name de Farizeëen, die zich afvroegen, hoe de Mozaïsche voorschriften moesten worden begrepen en toegepast nu de politieke situatie zo heel anders was als destijds.

De evangelielezing gaat over een maaltijd: Jezus is te gast bij een van de vooraanstaande Farizeëen. Dat is opmerkelijk: van oudsher worden de Farizeëen beschouwd als wettische scherpslijpers en als vijanden van Jezus. Dat beeld is vooral gebaseerd op wat Mattheùs ons in zijn evangelie vertelt. Bij Lucas ligt het, zoals we nog zullen zien, toch wel wat anders. Lucas is dan ook de enige evangelist die vertelt dat Jezus bij de Farizeëen aan huis kwam om met hen de maaltijd te gebruiken.

PREEK

"GELIJKENIS...?"

Jezus is te gast bij de Farizeeën. Dat roept al onmiddellijk vragen op. Ging Jezus dan ook met Farizeëen om? Misschien is de omgekeerde vraag nog belangwekkender: gingen de Farizeëen ook met Jezus om? Volgens Lucas heeft één van de voormannen van de Farizeëen Jezus uitgenodigd voor de maaltijd. En dat is toch opmerkelijk voor een groep, waarvan de naam erop duidt dat zij zich afzonderden.

Wie zijn dat eigenlijk, die Farizeëen: vrome mensen, die hun uiterste best doen om 'goed' te leven. 'Goed": dat is in hun ogen: 'wettisch" - leven naar de voorschriften van Mozes. De Farizeëen vormden een beweging die in de tijd van Jezus al minstens een eeuw bestond. Hun naam is afgeleid van een woord dat zoveel betekent als 'afgescheidenen'. Zij zonderden zich tot op zekere hoogte af om zo, als een besloten groep, te proberen een waardig volk van God te zijn. Zoals alle vrome groepering gingen ook zij uit van de Tora - de voorschriften van Mozes. Maar zij realiseerden zich, dat je al die leefregels uit een lang verleden niet meer letterlijk kon toepassen. Bovendien werd men door de actuele situatie voor problemen gesteld, waar de Tora geen antwoord op gaf. Het streven van de Farizeëen was erop gericht om toch te proberen die Tora zo goed als mogelijk te begrijpen, te herinterpreteren. Ze lieten zich daarbij inspireren door de profeten, die ze als een soort commentatoren van de Tora beschouwden.

Voor Jezus lag dit allemaal niet zo heel veel anders. De Farizeëen mochten rustig goed op hem letten, hoe hij zich op die sabbat, dat hij daar bij hen te gast was, gedroeg. Mogelijk ligt daarin ook de verklaring van het feit, dat Lucas zo mild oordeelt over de Farizeëen: Lucas heeft klaarblijkelijk oog gehad voor de verwantschap die er bestaat tussen het gedachtengoed van Jezus en dat van de Farizeëen. Het is dan ook niet zo verwonderlijk, wanneer Lucas ons verderop in zijn evangelie vertelt, dat de Farizeëen op een gegeven moment Jezus hebben gewaarschuwd, omdat de Herodianen hem ter dood zouden willen brengen. Toch zijn er ook verschillen.

Wat opvalt in het verhaal, dat we vandaag lazen, is de woordkeus van Lucas bij het beschrijven van de situatie:

"Zij (de Farizeëen) hielden Jezus in het oog. En Jezus "merkt op" hoe zij zich gedragen. Twee maal woorden voor zien / waarnemen, voor scherpe oplettendheid, opmerkzaamheid. Misschien komt het daar wel op aan in het leven: hoe je kijkt naar de werkelijkheid.

Er staat dat Jezus hen een gelijkenis voorhoudt: een gelijkenis? Hij merkt iets op aan hun gedrag, en dat vormt voor hem een gerede aanleiding om het woord te nemen. Dikwijls begint zo'n gelijkenis met woorden in de trant van "Het koninkrijk van God lijkt op...". Maar daar is hier geen sprake van. Wat Jezus daar ter plekke ziet gebeuren, doet hem aan iets anders denken: maar aan wat, dat wordt niet onmiddellijk duidelijk. Wat wèl duidelijk wordt is, dat het iets te maken heeft met anticiperen: mensen, realiseren jullie je wat er kan gebeuren, als je zó doet? Als je je laat leiden door wat gebruikelijk is?

Nu zou je de woorden van Jezus kunnen opvatten als 'een veeg uit de pan', als een reprimande aan het adres van de Farizeëen. Maar is dat aannemelijk, tegen de achtergrond van wat we eerder zagen? We doen daaraan meer recht, wanneer we Jezus' woorden meer opvatten als een uitnodiging: om anders te gaan kijken. Wat er kan gebeuren heeft, in de ogen van Jezus, iets te maken met - laat ik maar zeggen - de "Grote Gastheer". Voor Jezus is die maaltijd en wat daarom heen gebeurt een beeld dat verwijst naar andere dimensies: dat brengt hem ertoe een 'masjal' uit te spreken, een gelijkenis, een profetische uitspraak, een levensles.

Als Jezus in gelijkenissen spreekt verklaart hij niet iets. Hij maakt niet iets duidelijk. Nee, hij laat iets zien van zijn manier van kijken. Hij laat zien dat je ook door heel alledaagse gebeurtenissen heen kunt kijken en herinnerd kunt worden aan wat hoger reikt en dieper dan de oppervlakte. Zo maakt hij de dingen nieuw. De maaltijd en de tafel verwijzen naar wie in wézen onze Gastheer is. De tafel is zo ook een beeld van de samenleving: waar altijd plaats gemaakt moet worden voor hen, die we over het hoofd dreigen te zien. In de bijbel zijn dat - bijna spreekwoordelijk - de armen, de weduwen, de wezen. Maar misschien ligt het wel veel ingewikkelder.

Waar het om gaat is, dat wij onszelf tekort doen, als we anderen niet laten vóórgaan. Maar we ruimen vaak geen plaats in - niet omdat wij daar te beroerd voor zijn, maar omdat we met een zekere vanzelfsprekendheid een plaats voor onszelf claimen. Een plaats die ons rechtens toch toekomt. We zijn van nature nogal claimerig.

"Ik wil... dat er iemand voor mij zorgt; ik wil, dat iemand het voor mij opneemt; ik wil, dat er iemand naar mij luistert; dat er iemand alleen voor mij is; ik mag toch hopen dat mijn kinderen mij ..."; - vul het maar in. We hebben de neiging om claimerig te zijn. En wat kan er dan gebeuren? Dan kan het gebeuren - zegt Jezus - dat de Gastheer ons op onze plaats zet.

Elke gelijkenis van Jezus is als een kleine beeldenstorm: niet zozeer een aanval op onze denkwijzen, als wel een eye-opener. Er zit altijd iets uitnodigends in: omdat we worden geconfronteerd met de vraag of datgene, wat we bijna als vanzelfsprekend en normaal zijn gaan vinden, wel zo vanzelfsprekend is. Het verhaal van Lucas toont ons Jezus als iemand die ons uitnodigt om op zoek te gaan naar transparantie - waardoor de wereld in een ander licht komt te staan - in het licht van een hoger weten. Zo doorbreekt hij het perfectionistische, wettische karakter van de Mozaïsche regels.

Hier zou het woord gulheid ons kunnen invallen: wie zich gaat realiseren, dat wij zèlf leven bij gratie van Gods gulheid, kan ook gul worden voor anderen. Gul in zorg, in aandacht, in oog voor hun noden en behoeften.

Hoe zou de wereld eruit zien, als we wat minder op ons recht zouden staan? Hoe zou het zijn als we wat minder vaak zouden spreken over gerechtigheid? Gerechtigheid! Dat klinkt zo juridisch. De verhalen van vandaag gaan over gunnen en gulheid. Ga nou toch niet terug naar je land als je daar een schoof hebt laten staan! Die vindt heus - reken daar maar op - een goede bestemming! Hoe zou het zijn als je de plek, die jij begeert, ruimhartig gunt aan een ander?

Dag in dag uit staan de kranten vol over de gebeurtenissen in de wereld. Jezus laat ons zien dat we alleen zinvol over de wereld kunnen spreken, wanneer we God ter sprake brengen. Wanneer we leven uit die transparantie: het gaat niet in de eerste plaats om mij, om persoonlijk welzijn. Niet mijn wil, maar uw wil geschiede. Natuurlijk mogen we weten: 'ik ben geliefd, ik mag er zijn." Maar minstens zo belangrijk is het om deel te krijgen aan die bijna mystieke beleving: die daaruit bestaat dat je gaat ervaren dat het leven iets is dat we elkaar van dag tot dag kunnen schenken door gul te zijn voor elkaar en gastvrij, elkaar het beste te gunnen.


DE LEZINGEN:
Deuteronomium 24: 17-21

Buig niet
het recht van een zwerver-te-gast, van een wees,
leg geen beslag
op het gewaad van een weduwe.
Gedenken zul je
dat je dienstknecht bent geweest in Mitsraïm,
en de AANWEZIGE, je God, je daaruit heeft losgekocht;
dáárom
gebied ik je te doen
dit woord.

Wanneer je op het veld je maaioogst aan het maaien bent op het veld en je hebt op het veld een garf vergeten,
keer dan niet terug om die mee te nemen, -
voor de zwerver, voor de wees en de weduwe zal die wezen;
opdat de AANWEZIGE, je God, je zal zegenen
in alle doen van je hand.

Wanneer je je olijfboom afklopt
moet je niet achteraf nog eens gaan schudden;
voor de zwerver, voor de wees en de weduwe zal hij wezen.
Gedenken zul je
dat je dienstknecht bent geweest in het land Mitsraïm;
dáárom
gebied ik je te doen
dit woord.

Lucas 14: 1 en 7-14

Toen hij op een sabbat het huis van een van de voornaamste Farizeëen binnenging om de maaltijd te gebruiken, hielden zij hem voortdurend in het oog.

Daar hij opmerkte, hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten, hield hij hun de volgende gelijkenis voor: "Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd, ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats. Het zou kunnen zijn, dat er door hem iemand is uitgenodigd die voornamer is dan gij, en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen: Sta uw plaats aan hem af. Dan zoudt ge vol schaamte de minste plaats moeten innemen. Maar ga, wanneer ge ergens genodigd wordt, op de minste plaats aanliggen. Als degene, die u heeft uitgenodigd dan komt, zal hij zeggen: Vriend, ga wat hoger op. Zo zal u eer te beurt vallen in het oog van allen die met u aanliggen. Want al wie zichzelf verheft zal vernederd, en wie zichzelf vernedert zal verheven worden.' Hij zei ook nog, nu tot zijn gastheer: 'Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft, nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit en ook geen rijke buren. Het zou kunnen zijn, dat zij op hun beurt ook u uitnodigen en gij het dus terugkrijgt. Maar als ge een gastmaal geeft, nodig armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit. Gelukkig zult ge zijn, omdat zij het u niet kunnen vergelden. Het zal u vergolden worden bij de opstandig der rechtvaardigen.'

Terug naar het begin van deze pagina

Reactie? Zend een E-mail

Terug naar de inhoudsopgave preken

Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE

© A.E.J. Kaal, 2006.