JEZUS CHRISTUS DE VERLOSSER

De tekst op de ikoon is uit het evangelie volgens Mattheüs:
"Komt, gij gezegenden van mijn Vader: beërft het koninkrijk dat u bereid is".


De lezingen waren:
Ezechiël 34: 1-6.9-17.31
Mattheüs 25: 31-46.

Het laatste oordeel.

Wie het nieuws volgt en nu en dan stilstaat bij de gebeurtenissen in de wereld, ontkomt niet aan de vraag waar het heengaat: met de natuur, met de mensheid. Jaar in jaar uit wordt er in kerken gepreekt over gerechtigheid en heelheid, wordt er gestreden tegen honger en armoede, wordt er gesproken over ontwapening en vrede; tegelijkertijd constateren we, dat het aantal vluchtelingen en ontheemden alleen maar toeneemt. Bestaat er zoiets als collectieve schuld?

Wat moet je daarvan denken: hoe valt dit te rijmen met ons geloof? En misschien geldt hetzelfde ook wel voor ons persoonlijke leven: wat moet een mens als hij terugkijkt op zijn leven en vaststelt wat hij allemaal verkeerd gedaan heeft? Niet goed heeft ingeschat? Wat moet je als je mensen tekort hebt gedaan: vooral als er niets meer goed te maken valt omdat ze er niet meer zijn? Worden we ooit afgerekend op alles wat we op ons hebben geladen aan schuld?

Dat zijn lastige vragen. Eeuwen lang heeft de kerk verkondigd, dat alles ooit - aan het einde van de tijden - rechtgetrokken zal worden. Maar waar is dat op gebaseerd? En: past zo'n denkbeeld nog wel in ons denkraam? Het is een prachtige droom om te geloven dat ooit alle onrecht gecompenseerd zal worden, dat alle tranen gewist zullen worden, en dat er uiteindelijk recht gedaan zal worden aan alle misdeelden. Maar: is het daarom waar? Anderzijds: de gedachte aan een laatste oordeel ook iets gruwelijks; het uitzicht op vergelding kan een hel betekenen voor mensen, die in hun leven gruweldaden hebben bedreven - en een bron zijn van angst. Eén blik op de gruwelijke tafrelen, die Michel Angelo heeft aangebracht in de Sixtijnse kapel zijn voldoende voor jarenlange nachtmerries als je jezelf rekent tot de slechterikken. Maar ook een aflossing van schulden door degenen die hier bevoorrecht waren is niet iets om vrolijk van te worden.

Al vroeg in onze cultuurgeschiedenis zijn dan ook andere, mildere voorstellingen ontstaan, zoals die van Dante. Hij beschrijft hoe elk mens toch eigenlijk wel een herkansing zou moeten krijgen. In dat verband ziet hij in zijn fantasie een louteringsberg - waar mensen alsnog de kans krijgen om op te klimmen uit het schemerduister naar het licht.

Wat we ons bij dit alles misschien niet realiseren is, dat bijna al deze speculaties - want dat zijn het - gebaseerd zijn op het Mattheüsevangelie: op het stuk, dat we vandaag hebben gelezen. Een vraag die je daarbij kunt stellen is, of het evangelie wel goed is geïnterpreteerd. Ik heb daat twijfels bij.

----

Voorop staat dat Mattheüs dit alles nooit zo geschreven zou hebben als hij niet met de profetie van Ezechiël in zijn achterhoofd zou hebben gezeten. Wat vervuld wordt is, wat Ezechiël heeft voorzien: de komst van een herder / koning,
die koning zal zijn naar Gods hart.

Men is er, ten onrechte, van uitgegaan dat de tekst over het laatste oordeel een stukje apocalyptische literatuur is; en dat het dus iets onthult over het einde der tijden. Misschien zit dat wel in die eerste zin: "Wanneer de Zoon des mensen zal komen in zijn heerlijkheid enz."

Maar wie goed leest moet wel tot de conclusie dat deze tekst het karakter draagt van een soort profetie, die Jezus in de mond gelegd wordt. De gedachte is dan als volgt: toen Jezus zich door Johannes liet dopen nam hij het op zich om de koning te zijn waarnaar alle profeten hebben uitgezien - de representant van God op aarde. De herder, waarover ook Ezechiël spreekt. In dat herder/koning-idee is vervat dat hij de zijnen brengt naar de plaats die de mens vanaf het begin van de schepping is toegedacht: het rijk waar God koning is.

Wat Jezus op zich heeft genomen is om dat te vervullen; en dat wordt vervuld waar hij zelf wordt berecht: daarom ook stelt hij zichzelf in het gericht. De redevoering over het laatste oordeel staat, in het evangelie van Mattheüs, dan ook niet voor niets aan het slot van de laatste redevoeringen die Jezus houdt. Nadat hij is uitgesproken begint het gericht.

Wanneer je de redevoering leest valt het op hoe zorgvuldig Mattheüs die heeft gecomponeerd. In de vertaling, zoals die in de liturgie is afgedrukt, is dat goed te zien. Kenmerkend zijn de parallellismen - zij het dan dat er nu en dan kleine oneffenheden inzitten. Maar die oneffenheden zijn dan ook met opzet aangebracht en heel betekenisvol: zo krijgen de schapen uitgelegd waarom hij hun koning is; in zijn rijk bekommeren mensen zich om elkaar. Maar - die uitleg impliceert dat hij dus onmogelijk ook de koning kan zijn van de bokken. Zij willen hem ook helemaal niet als hun koning. Anders gezegd: zij worden dus niet door Jezus veroordeeld, maar zij hebben zichzelf buiten dit rijk gesloten doordat zij het koningschap van Jezus niet erkennen.

Een tweede bijzonderheid is, dat het kwaad zo als het ware genegeerd wordt: het is er wel, maar daar wordt even aan voorbijgezien; wie weet heeft van schepping en voltooiing, van zijn oorsprong en bestemming, weet ook hoe een mens waardig moet leven. Je zou, om dit te kunnen begrijpen, kunnen denken aan de uitspraak van een jood in oorlogstijd, die tegen een vijand tot wie hij door het lot is veroordeeld, zegt: 'There are always two possibilities, but for a man of honour there is only one.' Wat er ook op het spel staat: je mag nooit je eigen levensopdracht verloochenen. Op dezelfde wijze suggereert onze evangelist dat er voor een mens eigenlijk geen andere keuze is dan de keuze voor het rijk van de herder die tegelijk koning is.

Het geheim van het Godsrijk is, dat mensen - hoe ze ook maar wensen te leven - tot elkaar zijn veroordeeld. Zelfs de koning/herder zit in hetzelfde schuitje: ook hij lijdt onder het kwaad, evenals zijn schapen. Maar wie begrijpt waartoe een mens is geschapen, heeft in feite geen keuze: zo ge dit aan een van de minsten hebt gedaan hebt ge het mij gedaan.

Wat dus hiermee verkondigd wordt is dat het kwaad een gegeven is: het behoort tot het mysterie van ons bestaan. De God van Jezus is niet een straffende en oordelende God die mensen treft met het noodlot. De God van Jezus is een God, die lijdt onder het onrecht en onder de mensen die dat bedrijven. Wie zich afvraagt waar het lijden en het kwaad vandaan komen moet concluderen dat dit zaken zijn die inherent zijn aan het bestaan. Het is de mens als mogelijkheid gegeven om anders te willen, dan datgene waarvoor hij is bestemd vanaf den beginne...

----

De Oosterse kerk heeft het evangelie van Mattheüs, wat dit aangaat, misschien wel veel beter begrepen dan de westerse kerk: terwijl in de kerken van west Europa talloze voorstellingen te vinden zijn van het laatste oordeel, zoek je in de oosterse kerken tevergeefs naar dergelijke afbeeldingen. Daar vind je, in plaats daarvan, in elke kerk - in de centrale koepel - deze zegenende, troostende, uitnodigende Christus. De bijbel die hij vasthoudt ligt opengeslagen bij de tekst die we vandaag lazen: "Komt, gij gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk, dat u bereid is vanaf de grondlegging der wereld". Voor hen is hij het evenbeeld, de ikoon van de hemelse koning.

Wat met Jezus in vervulling gaat is, wat vanaf het allereerste begin was voorzien: een Godsrijk voor de schapen en hun herder. Wie niet meedoen, doen niet mee: dat staat ieder vrij. Maar zij sluiten daarmee zichzelf buiten.

----

Ik weet niet hoe het U vergaat, als u deze gedachten overdenkt. Iets van onvrede blijft hangen: wie zou niet graag een sluitende redenering willen over de oorsprong van het kwaad, over de wijze waarop onrecht wordt vergolden, of kwaad wordt vergeven. Maar - je zou bijna zeggen: helaas, daar gaat het bij Mattheüs niet over.
    
Wat Mattheüs ons wil doen horen is: dat we niet alleen staan in het lijden. En ook: dat het leed niet beoogd of bedoeld is. En in de derde plaats: dat er troost is waar mensen leven uit de overtuiging dat ons bestaan - in al zijn onvolkomenheid - toch gerechtvaardigd is door wat we plaatsvervangend voor Christus doen: lijden aan deze wereld, vergeven, verzoenen, bewogen en geraakt zijn, en het offer brengen van de dienstbaarheid door onszelf minder achten dan de ander.

Het laatste oordeel is bij Mattheüs het definitieve oordeel over wat wèl en wat niet menswaardig is. En de enige vraag die er daarbij toe doet is: herkennen we in Jezus de herder/koning die we tot leidsman van ons eigen leven willen maken?
AMEN.


DE LEZINGEN: Ezechiël 34: 1-6.9-17.31
De Heer richt zich tot mij: 'Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tegen hen: "Dit zegt God, de HEER: Wee jullie, herders van Israël, want jullie hebben alleen jezelf geweid! Horen herders niet hun schapen te weiden? Jullie eten wel van hun kaas, jullie gebruiken hun wol voor jullie kleren en jullie slachten de vette dieren, maar de schapen weiden, dat doen jullie niet. Zwakke dieren hebben jullie niet laten aansterken, zieke dieren niet genezen, gewonde dieren niet verbonden, verjaagde dieren niet teruggehaald, verdwaalde dieren niet gezocht - jullie hebben de dieren hard en wreed behandeld. Zonder herder raakten ze verstrooid, en werden ze door wilde dieren verslonden. Mijn schapen zijn verstrooid, ze dwalen rond in de bergen en hoog in de heuvels; over heel het aardoppervlak raken ze verstrooid, en er is niemand die naar ze omziet, niemand die naar ze op zoek gaat.
Daarom, herders, luister naar de woorden van de HEER: Dit zegt God, de HEER: Ik zal de herders straffen en mijn schapen opeisen; zij zullen ze niet meer mogen weiden. Ook zullen ze niet langer zichzelf weiden; ik zal mijn schapen uit hun mond redden, ze zullen ze niet meer eten! Dit zegt God, de HEER: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende donkere wolken. Ik zal ze uit alle volken terughalen en uit alle landen bijeenbrengen, ik zal ze naar hun eigen land laten terugkeren. Op de bergen van Israël en bij de waterstromen zal ik ze weiden, overal in het land waar mensen wonen. Ik zal ze laten grazen op een goede weide, ook hoog in de bergen van Israël zullen ze gras vinden; op Israëls bergen zullen ze rusten op groen grasland en in een grazige weide. Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten - spreekt God, de HEER. Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen, gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken - maar vette en sterke dieren zal ik doden. Ik zal ze weiden zoals het moet.
Wat jullie betreft, mijn schapen, dit zegt God, de HEER: ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, tussen rammen en bokken. Jullie zijn mijn schapen, de schapen die ik weid; jullie zijn mensen en ik ben jullie God" - zo spreekt God - de HEER.

Mattheüs 25: 31-46.
Wanneer de Zoon des mensen zal komen in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem,
dan zal hij zitten op de troon zijner heerlijkheid,
en voor hem zullen al de volkeren vergaderd worden,
en hij zal hen van elkaar scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt,
en hij zal de schapen aan zijn rechterzijde zetten, maar de bokken aan de linkerzijde.

Dan zal de Koning zeggen tot hen, die aan de rechterzijde zijn:
Komt, gij gezegenden mijns Vaders,
beërft het koninkrijk, dat u bereid is vanaf de grondlegging der wereld, want:
ik ben hongerig geweest en gij hebt mij te eten gegeven
ik ben dorstig geweest en gij hebt mij te drinken gegeven
ik was vreemdeling en gij hebt mij geherbergd
naakt en gij hebt mij gekleed
ik ben ziek geweest en gij hebt mij bezocht
ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.

Dan zullen de rechtvaardigen zeggen:
Heer,
wanneer hebben wij u hongerig gezien en hebben u te eten gegeven,
of dorstig en hebben u te drinken gegeven;
wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en hebben u geherbergd,
of naakt en hebben u gekleed;
wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien, en zijn wij tot u gekomen?

En de koning zal antwoorden en hun zeggen:
Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij dit een van mijn
geringste broeders gedaan hebt, hebt ge het mij gedaan.

Dan zal hij zeggen ook tot hen, die aan de linkerzijde zijn:
Ga weg van mij, gij vervloekten,
in het eeuwig vuur, dat de duivel en zijn engelen bereid is,
want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij niet te eten gegeven,
ik ben dorstig geweest en gij hebt mij niet te drinken gegeven
ik was vreemdeling en gij hebt mij niet geherbergd,
naakt en gij hebt mij niet gekleed,
ziek en in de gevangenis en gij hebt mij niet bezocht.

Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen:
Heer,
wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig,
of een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis gezien,
en hebben u niet gediend?

Dan zal hij hun antwoorden en zeggen:
Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij het niet aan een van deze geringsten gedaan hebt, hebt ge het ook mij niet gedaan.
En deze zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.

Terug naar het begin van deze pagina

Reactie? Zend een E-mail

Terug naar de inhoudsopgave preken

Terug naar de INDEXPAGINA VAN DE WEBSITE

© A.E.J. Kaal, 2006.