Uitzicht vanaf de berg
waarop Mozes de stenen tafelen
zou hebben ontvangen uit Gods hand.
IN HET VOETSPOOR VAN MOZES:
een onderzoek naar de oorsprong van het bijbelse monotheïsme


DE BIJBELSE GESCHIEDENIS

Wie de verhalen, zoals die in het Oude Testament worden verteld op de voet volgt - te beginnen bij het scheppingsverhaal - kan gemakkelijk de indruk krijgen dat deze verhalen de geschiedenis beschrijven. Kort samengevat: eerst wordt de wereld geschapen en vervolgens de mens; zijn nageslacht schrijft geschiedenis, maar die geschiedenis verloopt niet naar wens; vandaar dat God zijn schepping teniet doet door een zondvloed, maar niet helemaal: er is sprake van een herkansing, een nieuw begin. Dan volgens de verhalen over de aartsvaders en aartsmoeders (Abraham en Sara, Isaäk en Rebecca, Jacob en zijn twee vrouwen Rachel en Lea, en de geschiedenissen over zijn twaalf zonen. Na het boek Genesis, waarin de oervehalen worden verteld, volgt het boek Exodus: een boek waarin in feite de schepping van het volk Israël wordt beschreven. Dit volk, zo wordt ons verteld, is bedoeld om uiteindelijk het al aan Abraham beloofde land te gaan bewonen. En daarmee is het verhaal over het ontstaan van het volk Israël verteld. Vervolgens wordt beschreven hoe het met dit volk verder gaat.

De naam Mozes is op deze wijze voor altijd verbonden met de uittocht en het ontstaan van het volk Israël. Op grond van deze verhalen wordt Mozes beschouwd als de stichter van het monotheïsme. Vandaar dat bijv. Freud zijn boek over Mozes de titel kon meegeven: "Der Mann Moses und die monotheistische Religion".

Toch zou het zo kunnen zijn, dat schijn bedriegt, dat de bijbel in historisch opzicht minder betrouwbaar is dan hierboven wordt gesuggereerd, en dat het monotheïsme op een andere plaats en in een andere tijd is ontstaan dan vaak (nog) wordt gedacht.

De plaats waar de Israëlieten,
na de doortocht door de Rode Zee
de overkant zouden hebben bereikt.


IN HET VOETSPOOR VAN MOZES

Wie meer te weten wil komen over Mozes kan vele wegen bewandelen. Zo zou je op reis kunnen gaan door de oostelijke delta van de Nijl in Egypte en de woestijnen van het Sinaïschiereiland, in de hoop daar sporen te vinden van de exodus. Wie dat doet moet beseffen dat hij niet de eerste is: velen, met name archeologen, deden dat ook.
Een andere mogelijkheid is om de teksten ter hand te nemen, daarbij veronderstellend dat aan die verhalen toch zeker wel een wáár-gebeurde geschiedenis ten grondslag ligt. Ook dat is gedaan. Tot op de dag van vandaag zijn er geleerden van naam, die ervan overtuigd zijn, dat de bijblese gegevens historisch over het algemeen betrouwbaar zijn.
Een derde mogelijkheid is een literatuuronderzoek, om te achterhalen hoe die Mozestraditie is ontstaan: welke "bouwstenen" zijn gebruikt? Door wie en wanneer? En wat heeft de schrijver(s) ertoe heeft gebracht om het verhaal te vertellen op de wijze waarop het ons wordt verteld? In dit laatste geval is verondersteld, dat het verhaal door de eeuwen heen steeds weer is herverteld om iets uit te dragen.
Wie op zoek gaat naar een antwoord op de vraag hoe het oude Israël aan zijn monotheïsme komt en wanneer er nu eigenlijk sprake is van monotheïsme, zal zijn voordeel kunnen doen met alle drie vormen van onderzoek - archeologisch, literair en godsdiensthistorisch.

Dit is, in Egyptische hiërogliefen, de naam van Ramses:
die naam betekent: zoon van de zon; zonder de zon zou
er de naam van Mozes staan: die zou in het Egyptisch
betekenen 'zoon van ...'; hoe dat ook zij: Mozes heeft,
naar het zich laat aanzien, een Egyptische naam.


EEN BREUK TUSSEN DE OUDE EN DE NIEUWE WERELD

Exodus 3:1-5
"Mozes
is herder geworden
over het wolvee van Jitro,
zijn schoonvader, priester van Midjan;
hij drijft het wolvee tot achter de woestijn
en komt aan de berg van God,
op Horeb aan.
Dan laat zich aan hem zien:
de engel van de ENE
in een vuurvlam
uit het midden van de Sina´doorn;
hij ziet het aan:
ziedaar, de Sina´doorn wordt niet verteerd!
Dan zegt Mozes:
nu móet ik van mijn weg afwijken -
ik ga het zien, dit grootse gezicht:
waarom verbrandt hij niet, de Sina´doorn?
Dan ziet de ENE
dat hij van zijn weg is afgeweken
om het te zien;
God roept tot hem
uit het midden van de Sina´doorn
en zegt: Mozes, Mozes!
en die zegt: hier ben ik!
Hij zegt: treedt dan niet nader hierheen:
trek je schoenen van je voeten
want de plaats
waarop jij nu staat, -
heilige rode grond is dat!
(Vertaling: Naardense Bijbel)

Het beroemde St. Catharinaklooster: het zou zijn gebouwd
op de plaats waar Mozes de braamstruik heeft zien branden.


Ooit moet het gebeurd zijn: de breuk tussen de oude wereld en de nieuwe wereld. Ooit moet het gebeurd zijn dat een mens zoveel openheid van geest had, dat hij God kon vermoeden los van de natuur; niet gebonden aan tijd of plaats; niet te vatten in beelden, maar in een STEM, in een NABIJHEID. In de traditie van het oude Israël was het, zoals we gezien hebben, Mozes : iemand met een Egyptische naam; een Hebreeër. Hebreeër is een woord voor mensen die leefden in het schemerige grensgebied tussen de gevestigde ordelijke samenleving en het niemandsland van de woestijn.

Het verhaal over deze Mozes is geplaatst tegen een historisch decor: daar ergens in Egypte. Egypte is mysterieuzer dan het oude Griekenland of Rome. Het staat verder van ons af. Maar nog mysterieuzer is de woestijn: dat doodse land dat soms zo onverwacht tot bloei kan komen. Daar ergens zijn de Mozesverhalen gelocaliseerd. En daarmee lijken ze zich ook te onttrekken aan wetenschappelijk onderzoek. Maar schijn bedriegt.

Wat we lezen is, dat Mozes geroepen is om zijn broeders in nood uit Egypte weg te leiden. We kennen allemaal het verhaal: aan de Farao wordt toestemming gevraagd om een religieus feest te mogen vieren in de woestijn. Maar de Farao vindt dit niet goed. Na een aantal verschrikkelijke plagen - bloed in de rivier, kikvorsen, muggen, steekvliegen, pest onder het vee, zweren, hagel, sprinkhanen, diepe duisternis en tenslotte de dood van de eerstgeborenen zwicht de Farao voor deze overmacht. Hij laat Mozes met de zijnen gaan. Maar al spoedig krijgt hij spijt. En hij probeert hen alsnog terug te halen, maar geleid door Gods machtige hand ontkomt het volk van Mozes, terwijl de legers van de Farao verdrinken in een vloed van water.

Dan begint voor Israël de lange en barre tocht door de woestijn, met als hoogtepunt de zelfopenbaring van God bij de berg Sinaï; de tocht loopt uit op het bereiken van "het beloofde land", dat na een betrekkelijk moeiteloze strijd in handen valt van de Israëlieten.

Men heeft veel gespeculeerd over de route die de schrijvers
van de bijbelverhalen hebben bedoeld


DE ROUTE

Er waren in de oudheid twee bekende karavaanwegen, die naar Egypte leidden: de zgn. "zeeweg" - langs de kust; en de "weg van Horus", een route die langs het huidige Suez en door de woestijn van de noordelijke Sina´ liep. Beide routes worden ook genoemd in het uittochtverhaal. "Toen Farao het volk had laten gaan, leidde Hij hen niet naar de Filistijnen (langs de zeeweg) hoewel deze weg korter is. Want, zo dacht God, als het volk aangevallen wordt zou het weleens spijt kunnen krijgen en terugkeren naar Egypte. God liet hen dus de omweg door de Rietzee-woestijn maken."

Maar wie zich verder verdiept in de details van het verhaal moet welhaast tot de slotsom komen dat de tocht van Mozes, zoals die wordt beschreven, niet gaat langs één van deze beide routes. Er is nog een andere route: die leidde van Egypte naar het hart van de Sinaï, en die werd gebruikt door mensen, die daarheen trokken om daar grondstoffen te delven: die weg liep langs wat ooit in een ver verleden ook een Nijlarm was geweest
(de Wadi Tumilat), een stukje langs de kust en dan het binnenland in. Zou de beschrijving van de route gebaseerd zijn op deze weg?

GRENSVERKEER

Er is eeuwen lang vanuit gegaan, dat de Mozes-verhalen een historische kern bevatten. Uit buitenbijbelse bronnen weten we dat er altijd nogal wat grensverkeer is geweest is geweest tussen Egypte en de woestijngebieden waardoor het wordt omgrensd. Soms gaat het daarbij om verhalen over vreemdelingen, die Egypte bezoeken: om daar handel te drijven of - vaker nog - om er voedsel te vinden in tijden dat dit schaars was. De zonen van Jacob, die eerst Jozef verkopen om van hem af te zijn, en die vervolgens zelf naar Egypte afreizen ten tijde van een hongersnood lijken zulke vreemdelingen te zijn. We kennen ambtelijke documenten uit het oude Egypte, die over dergelijke vreemdelingen handelen. Zo is er een verslag van een grensbeambte, die ooit schreef:

De schrijver Inena aan zijn chef, de schrijver van de thesaurie Qa-gabu: moge het u wel gaan. Dit is een brief om u van het volgende op de hoogte te stellen: ik heb mijn taak volbracht, zonder krimp, en ben in niets nalatig geweest. Bovendien hebben we de Bedoe´nenstammen uit Edom het fort Hotep-hir-Maat van Menerptah laten passeren, zodat ze zelf en ook hun vee in leven blijven, door de groothartigheid van Farao - geprezen zij zijn naam.... (Papyrus Anastasi VI, British Museum).

Bedoeïenen overhandigen een brief (bovenste rij):
mogelijk een verzoek om te worden toegelaten tot Egypte


Maar er bestaan ook documenten over mensen, die Egypte verlaten. Zo is er een verhaal, dat ooit heel populair was onder "schoolmeesters" in het oude Egypte: wie moest leren lezen en schrijven kreeg vaak met dit verhaal te maken. Het is het verhaal over een zekere Sinuhe, waarin verteld wordt dat hij Egypte verlaat omdat hij iets heeft misdaan, maar die na jaren niets liever wil dan terugkeren omdat hij verteerd wordt door heimwee.
Een ander document over mensen die Egypte verlaten is een verslag, dat geschreven is door de bevelhebber over de boogschutters van Tjeku, Ka-em-wer. Hij schrijft aan de bevelhebber van de boogschutters Ani, en aan de bevelhebber van de boogschutters Ka-en-Ptah als volgt:

Moge het u wel gaan. Geprezen zij Amon Re, enz. ... En nu nog iets anders, ter kennisname: ik was op weg gestuurd vanuit de hallen van het paleis, in de 3de maand van het 3de jaargetij, op dag 9, tegen de avond om die twee onderdanen te achtervolgen. Maar toen ik de muren van Tjeku bereikte werd me verteld dat de bewaker uit de woestijn was teruggekeerd met de boodschap dat ze de versterkte plaats ten noorden van de Migdol van Seti Menerptah - geprezen zij zijn naam - al waren gepasseerd. Wanneer mijn brief jullie bereikt schrijf me dan precies wat er met hen is gebeurd: wie hen heeft opgespoord. En welke opzichter hen heeft betrapt. En welke mensen er met hen meededen. Schrijf me alles over hen: wat er met hen aan de hand was, en hoeveel mensen jullie achter hen hebben aangestuurd. Het ga jullie goed. (Papyrus Anastasi V, British Museum).

Uit het bijbelse verhaal over de uittocht wordt niet helemaal duidelijk of de Israëlieten werden verdreven, vrijgelaten of dat zij zijn gevlucht. Op het ene moment is er sprake van geschenken, die zij meekrijgen. Daaruit zou je opmaken dat de Egyptenaren blij zijn dat ze van deze groep verlost is. Anderzijds is er het bericht dat de farao hen met zijn leger achtervolgt. Alles wijst er op dat er verschillende tradities met elkaar zijn verweven. Ook buitenbijbelse bronnen weten ons in te lichten over diverse motieven om het land Egypte te willen verlaten of er juist in te willen worden toegelaten. Niet voor niets hadden de vorsten van Egypte langs de oostelijke grenzen een keten van forten aangelegd. Op deze wijze konden zij enigszins controleren wat er zich aan de grenzen van hun gebied zoal afspeelde.

de Bittermeren: vandaag de dag loopt
het Suezkanaal erboorheen;
ooit lag hier zo ongeveer de oostgrens
van het oude Egypte

DE UITTOCHT VAN EEN VOLK?
Een belangrijke vraag bij dit alles is of er ooit van zo'n massale uittocht sprake is geweest als wordt gesuggereerd in het boek Exodus:

"De Israëlieten trokken te voet van Ramses naar Sukkoth. Hun aantal bedroeg ongeveer 600.000 man, vrouwen en kinderen niet meegerekend. Een groot aantal vreemdelingen had zich bij hen gevoegd. Ook voerden zij een omvangrijke kudde schapen, geiten en koeien met zich mee." (Exodus 12:37-38).

Als het gaat om de vraag naar de historiciteit van de uittocht, dan geldt hier maar één argument: dat van de spade. In de woestijn gaat niets verloren! Als hier 600.000 mensen rondgetrokken zouden hebben, dan zouden hun sporen nog steeds gemakkelijk terug te vinden moeten zijn. Een dergelijke gebeurtenis zou in dit gebied onuitwisbare sporen nalaten! Wat de spade vindt duldt hier geen tegenspraak. En wat vindt de spade: nauwelijks iets!

De verschrikkelijke woestijn
Er kunnen onmogelijk grote groepen langdurig hebben rondgezworven in de Sinaï-woestijn. En al helemaal niet met kleinvee. Daarmee kun je in de Sinaï niet goed uit de voeten: per dag kun je maximaal zo'n 20 - 30 kilometer afleggen; dan zou je weer water nodig hebben om het vee te drenken. En dat is er dikwijls niet. Eten voor zoveel mensen is hier al evenmin te vinden.

De teksten uit Exodus en Numeri noemen ook de namen van steden. Ramses en Sukkoth liggen op de route. Direct in Exodus 1 lezen we al over Ramses:
"De Israëlieten moesten voor Farao de proviandsteden Pitom en Raýmses bouwen. Maar hoe meer de Israëlieten onderdrukt werden, hoe talrijker werden ze" (Exodus 1:12).

In Numeri worden nog meer namen van steden genoemd:
"Zij vertrokken van Raýmses (..) en sloegen hun kamp op te Sukkoth. Van Sukkoth vertrokken ze en sloegen hun kamp op te Etam, aan de rand van de woestijn. Ze vertrokken van Etam in de richting van Pi-Hachirot, dat dicht bij Baýl-Sefon ligt. Van Pi-Hachirot vertrokken zij, gingen door de zee heen de woestijn in , trokken drie dagreizen (..) en kwamen te Elim." (Numeri 33).

Inmiddels weten we van Ra'amses waar het heeft gelegen: in de jaren tachtig werden aan wat ooit de oever was van een Nijlarm, die inmiddels niet meer bestaat, de resten gevonden van [PR-R`-MS-SW] Pi-Ramesse ("het huis van Ramses"/Ra`amses) in Qantir; ooit was er een Farao, die besloot om de residentie te verplaatsen vanuit het centrum van de Nijldelta naar het oostelijke deel. Mogelijk was dit om daardoor meer alert te kunnen reageren op invallen vanuit het oosten. Maar het zou ook verband kunnen houden met het feit, dat de betreffende Farao zich verwant voelde met de vele Aziaten, die zich in de oostelijke Nijldelta hadden gevestigd.

Waar ooit Ra'amses lag
Deze nieuwe residentie heeft niet lang bestaan: de belangrijkste oorzaak daarvan is geweest, dat de Nijlarm al snel verzandde, waardoor de haven onbruikbaar werd en er geen goede verbinding meer was met het Noorden, waar zich de belangrijke "zeeweg" bevond. De talrijke kostbare monumenten en sculpturen zijn toen uit Pi-Ramesse weggehaald, en voor hergebruik verplaatst naar het huidige San el-Hagar: [D`N.T/djanit] Tanis (So'an).

Uit de inscripties is af te leiden, dat Ramses - wiens naam we op al deze monumenten tegenkomen - in Pi-Ramesse de cultus van de "vreemdelingengod" Seth nieuw leven heeft ingeblazen. Dit lijkt het vermoeden te bevestigen, dat het verplaatsen van de koninklijke residentie naar het oostelijke gebied van de Delta te maken had met het feit dat het grote aantal Aziaten een machtsfactor van betekenis is geweest.

Ook een aantal andere stedennamen lijken te kunnen worden gelocaliseerd:
Pithom heeft naar alle waarschijnlijkheid gelegen op de plaats waar nu Tell el-Maskuta ligt. De naam Pithom is afgeleid uit het Egyptisch: Per Atoem (= Het huis van Atoem). Pi-Hachirot lijkt te verwijzen naar Hathor (Per Hathor = het huis van Hathor). Klaarblijkelijk werden steden nogal eens genoemd naar de heilgdommen, die er stonden. Dit gebruik lijkt ook in Israël bekend te zijn geweest, getuige de namen Bethel (= huis van El) en Pniël (= gelaat van El).

Pi-Hachirot ligt aan de rand van de woestijn. Het heiligdom van Hathor had daar dan ook een duidelijke functie: Hathor was de godin van het turkoois; ze werd vanzelfssprekend vereerd door de mijnwerkers, die naar de Sinaï trokken op zoek naar de prachtige blauwe en blauwgroene stenen. Ook in het hart van de Sinaï zijn tempels teruggevonden, die aan haar waren gewijd.

HISTORISCHE ELEMENTEN

We komen in de bronnen dus verhalen namen tegen van steden die ook in de Mozesverhalen worden genoemd; de routebeschrijving lijkt gebaseerd te zijn op vanouds bekende handelsroutes; en verhalen over vreemdelingen die Egypte binnenkomen, zich er vestigen, maar die na verloop van tijd het land soms ook weer verlaten stemt overeen met wat uit buitenbijbelse bronnen bekend is. Toch is dat onvoldoende om op grond daarvan aan te nemen, dat de "exodus" een historische gebeurtenis is.

NOMADEN?

Vaak is op grond van deze overwegingen gesuggereerd dat het oorspronkelijk wel moet zijn gegaan om een kleine groep: nomaden wellicht, mensen die weten hoe je in de woestijn kunt overleven. Nomaden, die een tijdlang in Egypte hebben verbleven. Maar de mensen uit het Exodus-verhaal zijn duidelijk geen nomaden: het verhaal laat juist zien, dat deze mensen in de woestijn voortdurend in nood waren. Dit lijkt er dan weer op te wijzen dat het om een wat groter verband ging - een stamverband wellicht. Handelt het exodus-verhaal dan misschien over een groep rechtelozen (van Semitische afkomst), krijgsgevangenen wellicht, die tewerk gesteld waren bij de bouw van Pithom en Raýmses? Het inzetten van een dergelijke groep bij bouwactiviteiten kennen we ook uit buitenbijbelse bron:
"Geef de apiru, die voor de grote pyloon van '... Ramses Miamun' stenen sjouwen, graan" (Leidse Papyrus, TGI 35).

Hoe dat ook moge zijn: het is een misverstand om te menen dat JHWH van oorsprong een nomaden-god zou zijn. JHWH is weldegelijk een god, die meer politiek van aard is, getuige ook de sociale componenten die te vinden zijn in de leefregels die hij uitvaardigt.

Kades-Barnea: hier zou het volk lange tijd hebben gebivakkeerd: Mirjam, de zuster van Mozes zou er zijn gestorven; en van hieruit werden verkenners naar het beloofde land gestuurd.
In het dal was in de vroege koningentijd (door Salomo?) een versterking gebouwd om de grens te bewaken. De opgegraven resten daarvan zijn op de achtergrond te zien.


DE OPBOUW VAN HET VERHAAL

De opbouw van het verhaal - het bestaat uit drie delen: uittocht / verblijf in de woestijn / verovering van het beloofde land. Deze voorstelling van zaken is, historisch gezien, ook moeilijk te plaatsen: zo wordt ons verteld dat Edom weigerde om de Israëlieten een vrije doortocht te verlenen, toen ze via hun gebied in de richting van Jericho wilden trekken; maar tijdens onderzoek in de 70-er jaren is gebleken dat er in het gebied waarom het hier gaat, op zijn vroegst pas zo'n vijfhonderd jaar na de vermeende datum van de exodus bewoning van enige betekenis is geweest.
En Jericho, de stad die op zo'n wonderlijke wijze werd veroverd, was al honderden jaren voordat de Israëlieten daar zouden zijn gearriveerd tot een ru´ne geworden. Hetzelfde geldt voor een aantal van de andere steden, die Jozua veroverd zou hebben.

Maar er is nog meer, dat pleit tegen de historische betrouwbaarheid van het bijbelverhaal; er staan een aantal anachronismen in: handel in slaven en slavenmarkten bestonden in het oude Egypte niet. Vreemdelingen werden er met respect behandeld, zolang ze althans met vreedzame bedoelingen kwamen en zolang ze zich niet misdroegen. De dwangarbeid, zoals die wordt beschreven, lijkt dan ook beter te passen in de tijd van de koningen van Israël: er zijn frappante overeenkomsten tussen de wijze waarop de bouwactiviteiten van koning Salomo worden beschreven en de beschrijving van het leven in Gosen. Uit dergelijke anachronismen lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat het verhaal, zoals dat tot ons is gekomen, pas later is gecomponeerd.

Sporen van water: soms bereikt de reiziger onverwacht een plek waar, niet al te diep in de grond, water moet zijn: zulke plekken zijn van verre te herkennen.


EN HOE ZIT HET NOU MET DE GOD VAN MOZES?

Dat is misschien wel de meest intrigerende vraag; maar ook een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is: de zaak ligt nogal complex.

Wie de "oer"verhalen in het OT leest zal snel merken, dat de naam voor God niet steeds dezelfde is: zo stelt God zich aan Abraham voor als El Sjaddai (Genesis 17:1); elders is sprake van El Elyon (de God van Melchizedek, de koning van Salem - Gen. 14:18); aan Mozes stelt God zich voor als JHWH (Exodus 3:14); en even later zegt God, in het verhaal, tegen Mozes:" Ik ben JHWH. Ik ben aan Abraham, Isaäk en Jacob verschenen als El Sjadday, maar met mijn naam JHWH ben ik hun niet bekend geweest. Klaarblijkelijk is de godsnaam en ook het godsbeeld niet altijd gelijk gebleven.

Dat roept vragen op. Is de God uit de aartsvaderverhalen - de God van Abraham, Isaäk en Jacob - wel dezelfde als de God van de Sinaï? Daar ziet het niet naar uit: de god van de aartsvaders heeft trekken van een familieggod, een god van de heel kleine groep. En is de God, die Israël uit Egypte bevrijdt wel dezelfde als de God waarvoor Salomo zijn tempel bouwt? Ook dat lijkt buitengewoon twijfelachtig. Rainer Albertz schrijft in zijn boek 'Religionsgeschichte Israels in alttestamentlicher Zeit' het volgende: "So scheint etwa der Prophet Jesaja im 8.Jh. in seiner theologischen Argumentation völlig ohne die im Pentateuch so prominente Exodustradition auszukommen, und die dort so gewaltig ausgebaute Sinaitheophanie wird von keinem der voorexilischen Propheten erwähnt" (s. 73). Waar de Sinaï-traditie dan wel bekend was? Bij bepaalde stammen in het midden en noorden van Palestina - dus in het gebied, dat wij het Noordelijke rijk plegen te noemen.

Wat we ook weten is, dat de Godsnaam die we uit de Exodus kennen, JHWH, nu en dan wordt verbonden met speciale locaties: nu eens gaat het over JHWH van Hebron (2 Sam. 15:7), dan weer over JHWH op de Sion (Ps. 84:8) of JHWH van de Sinaï (Ri. 5:5; Ps. 68:9). Wijst dit louter op het bestaan van regionale heiligdommen, of is hier sprake van verschillende goden? Is JHWH wel exclusief de naam voor de god, die met de Sinaï-traditie is verbonden? Veel is nog onduidelijk.

Ook buitenbijbelse teksten getuigen van verbindingen tussen de naam JHWH en specifieke locaties. Zo zijn er inscripties ontdekt, die spreken over Samaria en Teman:

"Bericht van mijnheer de koning. Zeg tot Yehael en Yo'asah:
Ik heb ulieden gezegend bij JHWH van Samaria en zijn Asherah."


"Bericht van Amaryaw. Zeg tot mijnheer: gaat het goed met u? Ik heb u gezegend bij JHWH van Teman en bij zijn asherah. Hij moge u zegenen en behoeden, Hij moge met u zijn..."

Zulke teksten vestigen onze aandacht bovendien op het feit, dat JHWH niet altijd alleen is geweest; naast hem wordt een godin vereerd. We kunnen de populariteit van deze vrouwelijke partner van JHWH niet gemakkelijk overschatten - getuige de talrijke beeldjes die archeologen aan het licht hebben gebracht, en gezien de eindeloze hoeveelheid waarschuwingen van profeten als het gaat om het gevaar van afglijden naar de vruchtbaarheidscultus.


Wat we zien is dus dat het Oude Testament verschillende namen voor God kent. De meest bekende zijn JHWH en EL. Wanneer we afgaan op plaatsnamen waarin de godsnaam voorkomt ontdekken we dat de aanduiding "El" erg populair is geweest: die naam vinden we bijvoorbeeld terug in de plaatsnaam Bethel (= huis van El), en in Pniël; en deze El heeft ook zijn naam gegeven aan Israël. Wie was deze El, en waar komt hij vandaan?


Op zoek naar de top waarop Mozes uit Gods hand de stenen tafelen met de tien geboden zou hebben ontvangen


En JHWH? Wie was JHWH, die geheimzinnige 'God-zonder-naam': was dat de God van Mozes? En hoe zit het met de God van Abraham, Isaak en Jacob? En wat deed David eigenlijk, toen hij van al die verschillende heiligdommen afwilde en toen hij besloot om de staatscultus te centraliseren en onder te brengen in het heiligdom van Jeruzalem? Waarom Jeruzalem?

Door de archeologie weten we intussen dat er in het gebied, dat we doorgaans aanduiden als het land Israël heel wat heiligdommen en cultusplaatsen zijn geweest (Tell Dan, Tell Hasor, Tell Megiddo, Tel Kedesh, Tel Ta'anek, Tel Beit Shean, Tel Lachish enz.) Opgravingen in deze plaaatsen hebben resten aan het licht gebracht van uiteenlopende soorten altaren, van opgerichte stenen, cultisch vaatwerk, en vrouwelijke figuurtjes (Asjera's?) - ook uit de tijd dat de tempel in Jeruzalem al lang het centrum vormde van de staatscultus. Zijn dit sporen van afgoderij, zoals vaak is beweerd? Of wijst dit in een andere richting: dat de godsdienst van het oude Israël heel lang pluriform was? Of zouden we moeten concluderen dat de God van Israël op verschillende plaatsen op heel verschillende wijzen is vereerd? Eén ding is hiermee wel duidelijk geworden: dat de godsdienst van Israël vóór de ballingschap alles behalve eenvormig was.

En niet alleen de cultus had uiteenlopende gestalten. Ook de namen voor God lieten geen uniformiteit zien. Dit blijkt wanneer je let op de namen die mensen aan hun kinderen gaven. In de familie van koning Saul bijvoorbeeld komen veel namen voor, die gebaseerd zijn op verwantschap en familierelaties: Abiel (ab = vader), Ahimaas (ah = broer), Ahinoam, Abner, en Abinadab? Is hier sprake van (voor)ouderverering?
Alleen de eerste zoon van Saul heeft een naam die is afgeleid van JHWH: Jonathan (God heeft gegeven); zijn tweede zoon heet Esbaäl (man van Baäl). En ook de zoon, die Jonathan krijgt heeft een naam die is afgeleid van Baäl: Meribaäl (Baäl is geliefd). Vergelijkt men deze gegevens met die van de familie van koning Josia, uit het einde van de tijd van de koningen dan valt het verschil op: al zijn zonen op één na dragen JHWH-namen. Daarnaast komen we talrijke namen tegen die samengesteld zijn met de godsnaam EL: Abiël, Ahiël, Ammiël, Israël, Daniël, en zovele andere. De meest interessante is misschien wel die van de eerste profeet: Elia (EL = JHWH). Het lijkt op een programma waarin gepropageerd wordt dat EL en JHWH dezelfde zijn. Misschien zijn er meer namen die verwijzen naar dergelijke politieke programma's: Ahiël (mijn broer is El), Abiël (mijn vader is El), Eliab (mijn El is vader), Abija (mijn vader is JHWH) en Joab (JHWH is vader).

De vraag, die hierdoor wordt opgeroepen is: wanneer kun je nu spreken van "de" God van Israël? En vanaf wanneer is er sprake van een zeker monotheïsme? Veel wijst erop dat pas vlak voor, tijdens of na de ballingschap er een betrekkelijke homogeniteit is ontstaan: misschien wel als gevolg van de zogenaamde 'Deuteronomistische Reformatie'.

Kamelenmarkt.
Richten we nogmaals de aandacht op de oerverhalen: de verhalen over de schepping en de aartsvaders Abraham, Isaäk en Jacob met zijn zonen. Welke beelden komen boven? Onwillekeurig denkt u daarbij misschien ook wel kamelen, die ploegen door het mulle zand van een woestijn; aan trekkende bedoe´enen; aan kleine groepen mensen op zoek naar waterbronnen. Maar kloppen die beelden wel?

Een nadere analyse maakt duidelijk, dat er in die verhalen nogal wat details verteld worden die in een heel andere richting wijzen. Zo is er regelmatig sprake van kleinvee: daarmee trek je, zoals al gezegd, niet door woestijnen. Vaak ook gaat het over ruzies om het bezit van waterputten. En we lezen over grond die wordt gekocht en waarin mensen worden begraven: bij de spelonk van MachpÔla bijvoorbeeld, gekocht door Abraham, om er Sara in te begraven (Gen. 23); later wordt ook Abraham zelf daar begraven (Gen. 25); en nog later ook Jacob (Gen. 35:20). Van het graf van Rachel, langs de weg naar Bethlehem, wordt vermeld dat Jacob er een steen oprichtte en dat die er "tot op heden" is (Gen. 34:20). Jozef wordt begraven bij Sichem, op een stukje land dat Jacob ooit heeft gekocht (Jozua 24:32). Alles wijst erop dat de plaatsen, waar de aartsvaders en aartsmoeders waren begraven een soort heilige plaatsen waren: is hier sprake van een soort vooroudercultus? En past dat bij een Bedoe´enencultuur? Het antwoord moet negatief luiden: het gaat bij dit alles om een vorm van vroomheid die we kennen uit de culturen van herders en kleine boeren.

Met andere woorden: het beeld, dat we uit de bijbel krijgen van de ontstaansgeschiedenis van het oude Israël - trekkende aartsvaders, hongerige stammen die in Egypte hun heil zoeken en vervolgens dit land ontvluchten om na lange omzwervingen uiteindelijk weer in Palestina neer te strijken om daar een rijk te vestigen dat wordt geleid door een koning bij de gratie Gods - dat hele verhaal is een compositie, die mogelijk ontstaan is tijdens de ballingschap. De verhalen verraden dat ze vele malen zijn verteld, herverteld en herschreven, vele malen herijkt, steeds met de bedoeling om uitdrukking te geven aan wat mensen op dat moment geloofden, en hoe zij dachten over de God die zich in de geschiedenis had laten zien. Daarbij heeft men geput uit een veelheid van tradities, die met elkaar zijn verweven.

Zou hier dan ergens een bron zijn?


Wie in de bijbel op zoek gaat naar de bronnen van godsdienstigheid van het oude Israël, kan er tenminste drie ontdekken:
een bron die ontspringt in de samenleving van het stamverband: te denken valt hierbij aan de verering van aartsvaders en -moeders; die met name werden vereerd bij de monumenten die voor hen waren opgericht.
een bron die ontspringt binnen de sfeer van het agrarische leven: waar de mens nu en dan kampt met misoogst, ziekte, en natuurgeweld.
de bron die ontspringt ergens in de Sina´, en die spreekt over een God die uitleidt en bevrijdt en die macht heeft. Een God zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het is een God die met je meetrekt. Een God van zwervers. Maar dat betekent niet: een god van wetteloosheid.

De geschiedenis van de godsdienst van Israël geeft een proces te zien van "staatsvorming". De leidinggevenden stonden steeds opnieuw voor de vraag hoe ze enerzijds hun eigen functie konden rechtvaardigen (koningsideologie), en hoe ze anderzijds alle tegenstellingen en diversiteiten van deze multiculturele samenleving bij elkaar konden brengen en tot een eenheid konden maken.

Wat we zien gebeuren is, dat men daarbij vaak heeft teruggegrepen op tradities over de God, JHWH, die bevrijdt: nu eens als de God die bevrijdt van vreemde overheersing, dan weer als de God die bevrijdt van het juk van een onderdrukkende elite (edelen, priesters of koningen: wanneer die zich teveel richten op welbegrepen eigenbelang), of die bevrijdt van vormen van heterodoxie, wanneer die een bedreiging gaan vormen voor de eigen identiteit.


Zo kon de God uit de Sinaï in heel verschillende perioden steeds op een andere wijze worden gezien als een bevrijdend God. En zo was het, ook toen al, met recht een levende God - die steeds corrigerend werkte. Van een echt monothe´sme evenwel is vermoedelijk, zeker tot aan de ballingschap, geen sprake geweest. Je zou dan ook kunnen zeggen dat de ballingschap de periode was waarin het volk Israël, zoals daar in de exodusverhalen over wordt geschreven, pas werkelijk ontstond. Het ziet er dan ook naar uit dat dit boek in de vorm waarin wij dat nu kennen, pas in of kort na de ballingschap is ontstaan. En dat men bij het componeren daarvan gebruik heeft gemaakt van een verscheidenheid aan tradities.



Terug naar het
begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2007.

Untitled