DE BIJBELSE GESCHIEDENIS
Wie de verhalen, zoals die in het Oude Testament worden
verteld op de voet volgt - te beginnen bij het
scheppingsverhaal - kan gemakkelijk de indruk krijgen dat deze
verhalen de geschiedenis beschrijven. Kort samengevat: eerst
wordt de wereld geschapen en vervolgens de mens; zijn
nageslacht schrijft geschiedenis, maar die geschiedenis
verloopt niet naar wens; vandaar dat God zijn schepping teniet
doet door een zondvloed, maar niet helemaal: er is sprake van
een herkansing, een nieuw begin. Dan volgens de verhalen over
de aartsvaders en aartsmoeders (Abraham en Sara, Isaäk en
Rebecca, Jacob en zijn twee vrouwen Rachel en Lea, en de
geschiedenissen over zijn twaalf zonen. Na het boek Genesis,
waarin de oervehalen worden verteld, volgt het boek Exodus:
een boek waarin in feite de schepping van het volk Israël
wordt beschreven. Dit volk, zo wordt ons verteld, is bedoeld
om uiteindelijk het al aan Abraham beloofde land te gaan
bewonen. En daarmee is het verhaal over het ontstaan van het
volk Israël verteld. Vervolgens wordt beschreven hoe het met
dit volk verder gaat.
De naam Mozes is op deze wijze voor altijd verbonden met de
uittocht en het ontstaan van het volk Israël. Op grond van
deze verhalen wordt Mozes beschouwd als de stichter van het
monotheïsme. Vandaar dat bijv. Freud zijn boek over Mozes de
titel kon meegeven: "Der Mann Moses und die monotheistische
Religion".
Toch zou het zo kunnen zijn, dat schijn bedriegt, dat de
bijbel in historisch opzicht minder betrouwbaar is dan
hierboven wordt gesuggereerd, en dat het monotheïsme op een
andere plaats en in een andere tijd is ontstaan dan vaak (nog)
wordt gedacht.
De plaats waar de Israëlieten,
na de doortocht door de Rode Zee
de overkant zouden hebben bereikt.
|
|
IN HET VOETSPOOR VAN MOZES
Wie meer te weten wil komen over Mozes kan vele wegen
bewandelen. Zo zou je op reis kunnen gaan door de oostelijke
delta van de Nijl in Egypte en de woestijnen van het Sinaïschiereiland,
in de hoop daar sporen te vinden van de exodus. Wie dat doet
moet beseffen dat hij niet de eerste is: velen, met name
archeologen, deden dat ook.
Een andere mogelijkheid is om de teksten ter hand te nemen,
daarbij veronderstellend dat aan die verhalen toch zeker wel
een wáár-gebeurde geschiedenis ten grondslag ligt. Ook dat is
gedaan. Tot op de dag van vandaag zijn er geleerden van naam,
die ervan overtuigd zijn, dat de bijblese gegevens historisch
over het algemeen betrouwbaar zijn.
Een derde mogelijkheid is een literatuuronderzoek, om te
achterhalen hoe die Mozestraditie is ontstaan: welke
"bouwstenen" zijn gebruikt? Door wie en wanneer? En wat heeft
de schrijver(s) ertoe heeft gebracht om het verhaal te
vertellen op de wijze waarop het ons wordt verteld? In dit
laatste geval is verondersteld, dat het verhaal door de eeuwen
heen steeds weer is herverteld om iets uit te dragen.
Wie op zoek gaat naar een antwoord op de vraag hoe het oude
Israël aan zijn monotheïsme komt en wanneer er nu eigenlijk
sprake is van monotheïsme, zal zijn voordeel kunnen doen met
alle drie vormen van onderzoek - archeologisch, literair en
godsdiensthistorisch.
Dit is, in Egyptische hiërogliefen, de naam van Ramses:
die naam betekent: zoon van de zon;
zonder de zon zou er de naam van Mozes staan:
die zou in het Egyptisch betekenen 'zoon van ...'; hoe dat ook zij:
Mozes heeft, naar het zich laat aanzien, een Egyptische naam.
|
|
EEN BREUK TUSSEN DE OUDE EN DE NIEUWE WERELD
Exodus 3:1-5
"Mozes
is herder geworden
over het wolvee van Jitro,
zijn schoonvader, priester van Midjan;
hij drijft het wolvee tot achter de woestijn
en komt aan de berg van God,
op Horeb aan.
Dan laat zich aan hem zien:
de engel van de ENE
in een vuurvlam
uit het midden van de Sina´doorn;
hij ziet het aan:
ziedaar, de Sina´doorn wordt niet verteerd!
Dan zegt Mozes:
nu móet ik van mijn weg afwijken -
ik ga het zien, dit grootse gezicht:
waarom verbrandt hij niet, de Sina´doorn?
Dan ziet de ENE
dat hij van zijn weg is afgeweken
om het te zien;
God roept tot hem
uit het midden van de Sina´doorn
en zegt: Mozes, Mozes!
en die zegt: hier ben ik!
Hij zegt: treedt dan niet nader hierheen:
trek je schoenen van je voeten
want de plaats
waarop jij nu staat, -
heilige rode grond is dat!
(Vertaling: Naardense Bijbel)
Het beroemde St. Catharinaklooster:
het zou zijn gebouwd op de plaats waar Mozes de
braamstruik heeft zien branden. |
|
Ooit moet het gebeurd zijn: de breuk tussen de oude wereld en
de nieuwe wereld. Ooit moet het gebeurd zijn dat een mens
zoveel openheid van geest had, dat hij God kon vermoeden los
van de natuur; niet gebonden aan tijd of plaats; niet te
vatten in beelden, maar in een STEM, in een NABIJHEID. In de
traditie van het oude Israël was het, zoals we gezien hebben,
Mozes : iemand met een Egyptische naam; een Hebreeër. Hebreeër
is een woord voor mensen die leefden in het schemerige
grensgebied tussen de gevestigde ordelijke samenleving en het
niemandsland van de woestijn.
Het verhaal over deze Mozes is geplaatst tegen een historisch
decor: daar ergens in Egypte. Egypte is mysterieuzer dan het
oude Griekenland of Rome. Het staat verder van ons af. Maar
nog mysterieuzer is de woestijn: dat doodse land dat soms zo
onverwacht tot bloei kan komen. Daar ergens zijn de
Mozesverhalen gelocaliseerd. En daarmee lijken ze zich ook te
onttrekken aan wetenschappelijk onderzoek. Maar schijn
bedriegt.
Wat we lezen is, dat Mozes geroepen is om zijn broeders in
nood uit Egypte weg te leiden. We kennen allemaal het verhaal:
aan de Farao wordt toestemming gevraagd om een religieus feest
te mogen vieren in de woestijn. Maar de Farao vindt dit niet
goed. Na een aantal verschrikkelijke plagen - bloed in de
rivier, kikvorsen, muggen, steekvliegen, pest onder het vee,
zweren, hagel, sprinkhanen, diepe duisternis en tenslotte de
dood van de eerstgeborenen zwicht de Farao voor deze
overmacht. Hij laat Mozes met de zijnen gaan. Maar al spoedig
krijgt hij spijt. En hij probeert hen alsnog terug te halen,
maar geleid door Gods machtige hand ontkomt het volk van
Mozes, terwijl de legers van de Farao verdrinken in een vloed
van water.
Dan begint voor Israël de lange en barre tocht door de
woestijn, met als hoogtepunt de zelfopenbaring van God bij de
berg Sinaï; de tocht loopt uit op het bereiken van "het
beloofde land", dat na een betrekkelijk moeiteloze strijd in
handen valt van de Israëlieten.
Men heeft veel gespeculeerd over de route
die de schrijvers van de bijbelverhalen hebben bedoeld |
|
DE ROUTE
Er waren in de oudheid twee bekende karavaanwegen, die naar
Egypte leidden: de zgn. "zeeweg" - langs de kust; en de "weg
van Horus", een route die langs het huidige Suez en door de
woestijn van de noordelijke Sina´ liep. Beide routes worden
ook genoemd in het uittochtverhaal. "Toen Farao het volk had
laten gaan, leidde Hij hen niet naar de Filistijnen (langs de
zeeweg) hoewel deze weg korter is. Want, zo dacht God, als het
volk aangevallen wordt zou het weleens spijt kunnen krijgen en
terugkeren naar Egypte. God liet hen dus de omweg door de
Rietzee-woestijn maken."
Maar wie zich verder verdiept in de details van het verhaal
moet welhaast tot de slotsom komen dat de tocht van Mozes,
zoals die wordt beschreven, niet gaat langs één van deze beide
routes. Er is nog een andere route: die leidde van Egypte naar
het hart van de Sinaï, en die werd gebruikt door mensen, die
daarheen trokken om daar grondstoffen te delven: die weg liep
langs wat ooit in een ver verleden ook een Nijlarm was geweest
(de Wadi Tumilat), een stukje langs de kust en dan het
binnenland in. Zou de beschrijving van de route gebaseerd zijn op
deze weg?
GRENSVERKEER
Er is eeuwen lang vanuit gegaan, dat de Mozes-verhalen een
historische kern bevatten. Uit buitenbijbelse bronnen weten we
dat er altijd nogal wat grensverkeer is geweest is geweest
tussen Egypte en de woestijngebieden waardoor het wordt
omgrensd. Soms gaat het daarbij om verhalen over
vreemdelingen, die Egypte bezoeken: om daar handel te drijven
of - vaker nog - om er voedsel te vinden in tijden dat dit
schaars was. De zonen van Jacob, die eerst Jozef verkopen om
van hem af te zijn, en die vervolgens zelf naar Egypte
afreizen ten tijde van een hongersnood lijken zulke
vreemdelingen te zijn. We kennen ambtelijke documenten uit het
oude Egypte, die over dergelijke vreemdelingen handelen. Zo is
er een verslag van een grensbeambte, die ooit schreef:
De schrijver Inena aan zijn chef, de schrijver van de
thesaurie Qa-gabu: moge het u wel gaan. Dit is een brief om u
van het volgende op de hoogte te stellen: ik heb mijn taak
volbracht, zonder krimp, en ben in niets nalatig geweest.
Bovendien hebben we de Bedoe´nenstammen uit Edom het fort
Hotep-hir-Maat van Menerptah laten passeren, zodat ze zelf en
ook hun vee in leven blijven, door de groothartigheid van
Farao - geprezen zij zijn naam.... (Papyrus Anastasi VI,
British Museum).
Bedoeïenen overhandigen
een brief (bovenste rij): mogelijk een verzoek om te worden toegelaten tot Egypte |
|
Maar er bestaan ook documenten over mensen, die Egypte
verlaten. Zo is er een verhaal, dat ooit heel populair was
onder "schoolmeesters" in het oude Egypte: wie moest leren
lezen en schrijven kreeg vaak met dit verhaal te maken. Het is
het verhaal over een zekere Sinuhe, waarin verteld wordt dat
hij Egypte verlaat omdat hij iets heeft misdaan, maar die na
jaren niets liever wil dan terugkeren omdat hij verteerd wordt
door heimwee.
Een ander document over mensen die Egypte verlaten is een
verslag, dat geschreven is door de bevelhebber over de
boogschutters van Tjeku, Ka-em-wer. Hij schrijft aan de
bevelhebber van de boogschutters Ani, en aan de bevelhebber
van de boogschutters Ka-en-Ptah als volgt:
Moge het u wel gaan. Geprezen zij Amon Re, enz. ... En nu nog
iets anders, ter kennisname: ik was op weg gestuurd vanuit de
hallen van het paleis, in de 3de maand van het 3de jaargetij,
op dag 9, tegen de avond om die twee onderdanen te
achtervolgen. Maar toen ik de muren van Tjeku bereikte werd me
verteld dat de bewaker uit de woestijn was teruggekeerd met de
boodschap dat ze de versterkte plaats ten noorden van de
Migdol van Seti Menerptah - geprezen zij zijn naam - al waren
gepasseerd. Wanneer mijn brief jullie bereikt schrijf me dan
precies wat er met hen is gebeurd: wie hen heeft opgespoord.
En welke opzichter hen heeft betrapt. En welke mensen er met
hen meededen. Schrijf me alles over hen: wat er met hen aan de
hand was, en hoeveel mensen jullie achter hen hebben
aangestuurd. Het ga jullie goed. (Papyrus Anastasi V, British
Museum).
Uit het bijbelse verhaal over de uittocht wordt niet helemaal
duidelijk of de Israëlieten werden verdreven, vrijgelaten of
dat zij zijn gevlucht. Op het ene moment is er sprake van
geschenken, die zij meekrijgen. Daaruit zou je opmaken dat de
Egyptenaren blij zijn dat ze van deze groep verlost is.
Anderzijds is er het bericht dat de farao hen met zijn leger
achtervolgt. Alles wijst er op dat er verschillende tradities met
elkaar zijn verweven. Ook buitenbijbelse bronnen weten ons
in te lichten over diverse motieven om het land Egypte te
willen verlaten of er juist in te willen worden toegelaten.
Niet voor niets hadden de vorsten van Egypte langs de oostelijke
grenzen een keten van forten aangelegd. Op deze wijze konden zij
enigszins controleren wat er zich aan de grenzen van hun gebied zoal
afspeelde.
de Bittermeren: vandaag de dag loopt
het Suezkanaal erboorheen;
ooit lag hier zo ongeveer de oostgrens van het oude Egypte |
|
DE UITTOCHT VAN EEN VOLK?
Een belangrijke vraag bij dit alles is of er ooit van zo'n massale
uittocht sprake is geweest als wordt gesuggereerd in het boek Exodus:
"De Israëlieten trokken te voet van Ramses naar Sukkoth. Hun
aantal bedroeg ongeveer 600.000 man, vrouwen en kinderen niet
meegerekend. Een groot aantal vreemdelingen had zich bij hen
gevoegd. Ook voerden zij een omvangrijke kudde schapen, geiten
en koeien met zich mee." (Exodus 12:37-38).
Als het gaat om de vraag naar de historiciteit van de uittocht,
dan geldt hier maar één argument: dat van de spade. In de
woestijn gaat niets verloren! Als hier 600.000 mensen
rondgetrokken zouden hebben, dan zouden hun sporen nog steeds
gemakkelijk terug te vinden moeten zijn. Een dergelijke
gebeurtenis zou in dit gebied onuitwisbare sporen nalaten! Wat
de spade vindt duldt hier geen tegenspraak. En wat vindt de
spade: nauwelijks iets!
De verschrikkelijke woestijn |
|
Er kunnen onmogelijk grote groepen langdurig hebben
rondgezworven in de Sinaï-woestijn. En al helemaal niet met
kleinvee. Daarmee kun je in de Sinaï niet goed uit de voeten:
per dag kun je maximaal zo'n 20 - 30 kilometer afleggen; dan
zou je weer water nodig hebben om het vee te drenken. En dat
is er dikwijls niet. Eten voor zoveel mensen is hier al
evenmin te vinden.
De teksten uit Exodus en Numeri noemen ook de namen van steden. Ramses en
Sukkoth liggen op de route. Direct in Exodus 1 lezen we al over
Ramses:
"De Israëlieten moesten voor Farao de proviandsteden Pitom en
Raýmses bouwen. Maar hoe meer de Israëlieten onderdrukt werden,
hoe talrijker werden ze" (Exodus 1:12).
In Numeri worden nog meer namen van steden genoemd:
"Zij vertrokken van Raýmses (..) en sloegen hun kamp op te
Sukkoth. Van Sukkoth vertrokken ze en sloegen hun kamp op te
Etam, aan de rand van de woestijn. Ze vertrokken van Etam in
de richting van Pi-Hachirot, dat dicht bij Baýl-Sefon ligt.
Van Pi-Hachirot vertrokken zij, gingen door de zee heen de
woestijn in , trokken drie dagreizen (..) en kwamen te Elim."
(Numeri 33).
Inmiddels weten we van Ra'amses waar het heeft gelegen: in de
jaren tachtig werden aan wat ooit de oever was van een
Nijlarm, die inmiddels niet meer bestaat, de resten gevonden
van [PR-R`-MS-SW] Pi-Ramesse ("het huis van Ramses"/Ra`amses)
in Qantir; ooit was er een Farao, die besloot om de residentie
te verplaatsen vanuit het centrum van de Nijldelta naar het
oostelijke deel. Mogelijk was dit om daardoor meer alert te
kunnen reageren op invallen vanuit het oosten. Maar het zou
ook verband kunnen houden met het feit, dat de betreffende
Farao zich verwant voelde met de vele Aziaten, die zich in de
oostelijke Nijldelta hadden gevestigd.
Waar ooit Ra'amses lag |
|
Deze nieuwe residentie heeft niet lang bestaan: de
belangrijkste oorzaak daarvan is geweest, dat de Nijlarm al
snel verzandde, waardoor de haven onbruikbaar werd en er geen
goede verbinding meer was met het Noorden, waar zich de
belangrijke "zeeweg" bevond. De talrijke kostbare monumenten
en sculpturen zijn toen uit Pi-Ramesse weggehaald, en voor
hergebruik verplaatst naar het huidige San el-Hagar:
[D`N.T/djanit] Tanis (So'an).
Uit de inscripties is af te leiden, dat Ramses - wiens naam we
op al deze monumenten tegenkomen - in Pi-Ramesse de cultus van
de "vreemdelingengod" Seth nieuw leven heeft ingeblazen. Dit
lijkt het vermoeden te bevestigen, dat het verplaatsen van de
koninklijke residentie naar het oostelijke gebied van de Delta
te maken had met het feit dat het grote aantal Aziaten een
machtsfactor van betekenis is geweest.
Ook een aantal andere stedennamen lijken te kunnen worden gelocaliseerd:
Pithom heeft naar alle waarschijnlijkheid gelegen op de plaats
waar nu Tell el-Maskuta ligt. De naam Pithom is afgeleid uit
het Egyptisch: Per Atoem (= Het huis van Atoem). Pi-Hachirot
lijkt te verwijzen naar Hathor (Per Hathor = het huis van
Hathor). Klaarblijkelijk werden steden nogal eens genoemd naar
de heilgdommen, die er stonden. Dit gebruik lijkt ook in
Israël bekend te zijn geweest, getuige de namen Bethel
(= huis van El) en Pniël (= gelaat van El).
Pi-Hachirot ligt aan de rand van de woestijn. Het heiligdom
van Hathor had daar dan ook een duidelijke functie: Hathor was
de godin van het turkoois; ze werd vanzelfssprekend vereerd
door de mijnwerkers, die naar de Sinaï trokken op zoek naar de
prachtige blauwe en blauwgroene stenen. Ook in het hart van de
Sinaï zijn tempels teruggevonden, die aan haar waren gewijd.
HISTORISCHE ELEMENTEN
We komen in de bronnen dus verhalen namen tegen van
steden die ook in de Mozesverhalen worden genoemd; de routebeschrijving lijkt
gebaseerd te zijn op vanouds bekende handelsroutes; en verhalen over
vreemdelingen die Egypte binnenkomen, zich er vestigen, maar die na
verloop van tijd het land soms ook weer verlaten stemt overeen met
wat uit buitenbijbelse bronnen bekend is. Toch is dat onvoldoende om
op grond daarvan aan te nemen, dat de "exodus" een historische
gebeurtenis is.
NOMADEN?
Vaak is op grond van deze overwegingen gesuggereerd dat het oorspronkelijk
wel moet zijn gegaan om een kleine groep: nomaden wellicht, mensen
die weten hoe je in de woestijn kunt overleven. Nomaden, die
een tijdlang in Egypte hebben verbleven. Maar de mensen uit
het Exodus-verhaal zijn duidelijk geen nomaden: het verhaal
laat juist zien, dat deze mensen in de woestijn voortdurend in
nood waren. Dit lijkt er dan weer op te wijzen dat het om een
wat groter verband ging - een stamverband wellicht. Handelt
het exodus-verhaal dan misschien over een groep rechtelozen
(van Semitische afkomst), krijgsgevangenen wellicht, die
tewerk gesteld waren bij de bouw van Pithom en Raýmses? Het
inzetten van een dergelijke groep bij bouwactiviteiten kennen
we ook uit buitenbijbelse bron:
"Geef de apiru, die voor de grote pyloon van '... Ramses
Miamun' stenen sjouwen, graan" (Leidse Papyrus, TGI 35).
Hoe dat ook moge zijn: het is een misverstand om te menen dat JHWH
van oorsprong een nomaden-god zou zijn. JHWH is weldegelijk
een god, die meer politiek van aard is, getuige ook de sociale
componenten die te vinden zijn in de leefregels die hij
uitvaardigt.
Kades-Barnea: hier zou het volk lange tijd hebben
gebivakkeerd: Mirjam, de zuster van Mozes zou er zijn gestorven;
en van hieruit werden verkenners naar het beloofde land gestuurd.
In het dal was in de vroege koningentijd (door Salomo?) een
versterking gebouwd om de grens te bewaken. De opgegraven resten daarvan
zijn op de achtergrond te zien. |
|
DE OPBOUW VAN HET VERHAAL
De opbouw van het verhaal - het bestaat uit drie delen:
uittocht / verblijf in de woestijn / verovering van het
beloofde land. Deze voorstelling van zaken is, historisch
gezien, ook moeilijk te plaatsen: zo wordt ons verteld dat
Edom weigerde om de Israëlieten een vrije doortocht te
verlenen, toen ze via hun gebied in de richting van Jericho
wilden trekken; maar tijdens onderzoek in de 70-er jaren is
gebleken dat er in het gebied waarom het hier gaat, op zijn
vroegst pas zo'n vijfhonderd jaar na de vermeende datum van de
exodus bewoning van enige betekenis is geweest.
En Jericho, de stad die op zo'n wonderlijke wijze werd
veroverd, was al honderden jaren voordat de Israëlieten daar
zouden zijn gearriveerd tot een ru´ne geworden. Hetzelfde
geldt voor een aantal van de andere steden, die Jozua veroverd
zou hebben.
Maar er is nog meer, dat pleit tegen de historische
betrouwbaarheid van het bijbelverhaal; er staan een aantal
anachronismen in: handel in slaven en slavenmarkten bestonden
in het oude Egypte niet. Vreemdelingen werden er met respect
behandeld, zolang ze althans met vreedzame bedoelingen kwamen
en zolang ze zich niet misdroegen. De dwangarbeid, zoals die
wordt beschreven, lijkt dan ook beter te passen in de tijd van
de koningen van Israël: er zijn frappante overeenkomsten
tussen de wijze waarop de bouwactiviteiten van koning Salomo
worden beschreven en de beschrijving van het leven in Gosen.
Uit dergelijke anachronismen lijkt de conclusie getrokken te
kunnen worden dat het verhaal, zoals dat tot ons is gekomen,
pas later is gecomponeerd.
Sporen van water: soms bereikt de reiziger
onverwacht een plek waar, niet al te diep in de grond,
water moet zijn: zulke plekken zijn van verre te
herkennen. |
|
EN HOE ZIT HET NOU MET DE GOD VAN MOZES?
Dat is misschien wel de meest intrigerende vraag; maar ook een vraag
die niet eenvoudig te beantwoorden is: de zaak ligt nogal complex.
Wie de "oer"verhalen in het OT leest zal snel merken, dat de
naam voor God niet steeds dezelfde is: zo stelt God zich aan
Abraham voor als El Sjaddai (Genesis 17:1); elders is sprake
van El Elyon (de God van Melchizedek, de koning van Salem -
Gen. 14:18); aan Mozes stelt God zich voor als JHWH (Exodus
3:14); en even later zegt God, in het verhaal, tegen
Mozes:" Ik ben JHWH. Ik ben aan Abraham, Isaäk en Jacob
verschenen als El Sjadday, maar met mijn naam JHWH ben ik hun
niet bekend geweest. Klaarblijkelijk is de godsnaam en ook het
godsbeeld niet altijd gelijk gebleven.
Dat roept vragen op. Is de God uit de aartsvaderverhalen - de
God van Abraham, Isaäk en Jacob - wel dezelfde als de God van
de Sinaï? Daar ziet het niet naar uit: de god van de
aartsvaders heeft trekken van een familieggod, een god van de
heel kleine groep. En is de God, die Israël uit Egypte
bevrijdt wel dezelfde als de God waarvoor Salomo zijn tempel
bouwt? Ook dat lijkt buitengewoon twijfelachtig. Rainer
Albertz schrijft in zijn boek 'Religionsgeschichte Israels in
alttestamentlicher Zeit' het volgende: "So scheint etwa der
Prophet Jesaja im 8.Jh. in seiner theologischen Argumentation
völlig ohne die im Pentateuch so prominente Exodustradition
auszukommen, und die dort so gewaltig ausgebaute
Sinaitheophanie wird von keinem der voorexilischen Propheten
erwähnt" (s. 73). Waar de Sinaï-traditie dan wel bekend was?
Bij bepaalde stammen in het midden en noorden van Palestina -
dus in het gebied, dat wij het Noordelijke rijk plegen te
noemen.
Wat we ook weten is, dat de Godsnaam die we uit de Exodus
kennen, JHWH, nu en dan wordt verbonden met speciale locaties:
nu eens gaat het over JHWH van Hebron (2 Sam. 15:7), dan weer
over JHWH op de Sion (Ps. 84:8) of JHWH van de Sinaï (Ri. 5:5;
Ps. 68:9). Wijst dit louter op het bestaan van regionale
heiligdommen, of is hier sprake van verschillende goden? Is
JHWH wel exclusief de naam voor de god, die met de
Sinaï-traditie is verbonden? Veel is nog onduidelijk.
Ook buitenbijbelse teksten getuigen van verbindingen tussen de
naam JHWH en specifieke locaties. Zo zijn er inscripties
ontdekt, die spreken over Samaria en Teman:
"Bericht van mijnheer de koning. Zeg tot Yehael en Yo'asah:
Ik heb ulieden gezegend bij JHWH van Samaria en zijn Asherah."
"Bericht van Amaryaw. Zeg tot mijnheer: gaat het goed met u?
Ik heb u gezegend bij JHWH van Teman en bij zijn asherah. Hij
moge u zegenen en behoeden, Hij moge met u zijn..."
Zulke teksten vestigen onze aandacht bovendien op het feit,
dat JHWH niet altijd alleen is geweest; naast hem wordt een
godin vereerd. We kunnen de populariteit van deze vrouwelijke
partner van JHWH niet gemakkelijk overschatten - getuige de
talrijke beeldjes die archeologen aan het licht hebben
gebracht, en gezien de eindeloze hoeveelheid waarschuwingen
van profeten als het gaat om het gevaar van afglijden naar de
vruchtbaarheidscultus.
Wat we zien is dus dat het Oude Testament verschillende namen
voor God kent. De meest bekende zijn JHWH en EL. Wanneer we
afgaan op plaatsnamen waarin de godsnaam voorkomt ontdekken we
dat de aanduiding "El" erg populair is geweest: die
naam vinden we bijvoorbeeld terug in de plaatsnaam
Bethel (= huis van El), en in Pniël; en deze El heeft ook zijn
naam gegeven aan Israël. Wie was deze El, en waar komt hij
vandaan?
Op zoek naar de top waarop Mozes uit Gods hand
de stenen tafelen met de tien geboden zou hebben ontvangen |
|
En JHWH? Wie was JHWH, die geheimzinnige 'God-zonder-naam':
was dat de God van Mozes? En hoe zit het met de God van
Abraham, Isaak en Jacob? En wat deed David eigenlijk, toen hij
van al die verschillende heiligdommen afwilde en toen hij
besloot om de staatscultus te centraliseren en onder te
brengen in het heiligdom van Jeruzalem? Waarom Jeruzalem?
Door de archeologie weten we intussen dat er in het gebied,
dat we doorgaans aanduiden als het land Israël heel wat
heiligdommen en cultusplaatsen zijn geweest (Tell Dan, Tell
Hasor, Tell Megiddo, Tel Kedesh, Tel Ta'anek, Tel Beit Shean,
Tel Lachish enz.) Opgravingen in deze plaaatsen hebben resten
aan het licht gebracht van uiteenlopende soorten altaren, van
opgerichte stenen, cultisch vaatwerk, en vrouwelijke
figuurtjes (Asjera's?) - ook uit de tijd dat de tempel in
Jeruzalem al lang het centrum vormde van de staatscultus. Zijn
dit sporen van afgoderij, zoals vaak is beweerd? Of wijst dit
in een andere richting: dat de godsdienst van het oude Israël
heel lang pluriform was? Of zouden we moeten concluderen dat
de God van Israël op verschillende plaatsen op heel
verschillende wijzen is vereerd? Eén ding is hiermee wel
duidelijk geworden: dat de godsdienst van Israël vóór de
ballingschap alles behalve eenvormig was.
En niet alleen de cultus had uiteenlopende gestalten. Ook de
namen voor God lieten geen uniformiteit zien. Dit blijkt
wanneer je let op de namen die mensen aan hun kinderen gaven.
In de familie van koning Saul bijvoorbeeld komen veel namen
voor, die gebaseerd zijn op verwantschap en familierelaties:
Abiel (ab = vader), Ahimaas (ah = broer), Ahinoam, Abner, en
Abinadab? Is hier sprake van (voor)ouderverering?
Alleen de eerste zoon van Saul heeft een naam die is afgeleid
van JHWH: Jonathan (God heeft gegeven); zijn tweede zoon heet
Esbaäl (man van Baäl). En ook de zoon, die Jonathan krijgt
heeft een naam die is afgeleid van Baäl: Meribaäl (Baäl is
geliefd). Vergelijkt men deze gegevens met die van de familie
van koning Josia, uit het einde van de tijd van de koningen
dan valt het verschil op: al zijn zonen op één na dragen
JHWH-namen. Daarnaast komen we talrijke namen tegen die
samengesteld zijn met de godsnaam EL: Abiël, Ahiël, Ammiël,
Israël, Daniël, en zovele andere. De meest interessante is
misschien wel die van de eerste profeet: Elia (EL = JHWH). Het
lijkt op een programma waarin gepropageerd wordt dat EL en
JHWH dezelfde zijn. Misschien zijn er meer namen die verwijzen
naar dergelijke politieke programma's: Ahiël (mijn broer is
El), Abiël (mijn vader is El), Eliab (mijn El is vader), Abija
(mijn vader is JHWH) en Joab (JHWH is vader).
De vraag, die hierdoor wordt opgeroepen is: wanneer kun je nu
spreken van "de" God van Israël? En vanaf wanneer is er sprake
van een zeker monotheïsme? Veel wijst erop dat pas vlak voor,
tijdens of na de ballingschap er een betrekkelijke
homogeniteit is ontstaan: misschien wel als gevolg van de
zogenaamde 'Deuteronomistische Reformatie'.
Kamelenmarkt. |
|
Richten we nogmaals de aandacht op de oerverhalen: de verhalen
over de schepping en de aartsvaders Abraham, Isaäk en Jacob
met zijn zonen. Welke beelden komen boven? Onwillekeurig denkt
u daarbij misschien ook wel kamelen, die ploegen door het
mulle zand van een woestijn; aan trekkende bedoe´enen; aan
kleine groepen mensen op zoek naar waterbronnen. Maar kloppen
die beelden wel?
Een nadere analyse maakt duidelijk, dat er in die verhalen
nogal wat details verteld worden die in een heel andere
richting wijzen. Zo is er regelmatig sprake van kleinvee:
daarmee trek je, zoals al gezegd, niet door woestijnen. Vaak
ook gaat het over ruzies om het bezit van waterputten. En we
lezen over grond die wordt gekocht en waarin mensen worden
begraven: bij de spelonk van MachpÔla bijvoorbeeld, gekocht
door Abraham, om er Sara in te begraven (Gen. 23); later wordt
ook Abraham zelf daar begraven (Gen. 25); en nog later ook
Jacob (Gen. 35:20). Van het graf van Rachel, langs de weg naar
Bethlehem, wordt vermeld dat Jacob er een steen oprichtte en
dat die er "tot op heden" is (Gen. 34:20). Jozef wordt
begraven bij Sichem, op een stukje land dat Jacob ooit heeft
gekocht (Jozua 24:32). Alles wijst erop dat de plaatsen, waar
de aartsvaders en aartsmoeders waren begraven een soort
heilige plaatsen waren: is hier sprake van een soort
vooroudercultus? En past dat bij een Bedoe´enencultuur? Het
antwoord moet negatief luiden: het gaat bij dit alles om een
vorm van vroomheid die we kennen uit de culturen van herders
en kleine boeren.
Met andere woorden: het beeld, dat we uit de bijbel krijgen
van de ontstaansgeschiedenis van het oude Israël - trekkende
aartsvaders, hongerige stammen die in Egypte hun heil zoeken
en vervolgens dit land ontvluchten om na lange omzwervingen
uiteindelijk weer in Palestina neer te strijken om daar een
rijk te vestigen dat wordt geleid door een koning bij de
gratie Gods - dat hele verhaal is een compositie, die mogelijk
ontstaan is tijdens de ballingschap. De verhalen verraden dat
ze vele malen zijn verteld, herverteld en herschreven, vele malen
herijkt, steeds met de bedoeling om uitdrukking te geven aan
wat mensen op dat moment geloofden, en hoe zij dachten over de
God die zich in de geschiedenis had laten zien. Daarbij heeft men
geput uit een veelheid van tradities, die met elkaar zijn
verweven.
Zou hier dan ergens een bron zijn? |
|
Wie in de bijbel op zoek gaat naar de bronnen van
godsdienstigheid van het oude Israël, kan er tenminste drie
ontdekken:
een bron die ontspringt in de samenleving van het stamverband:
te denken valt hierbij aan de verering van aartsvaders en
-moeders; die met name werden vereerd bij de monumenten die
voor hen waren opgericht.
een bron die ontspringt binnen de sfeer van het agrarische
leven: waar de mens nu en dan kampt met misoogst, ziekte, en
natuurgeweld.
de bron die ontspringt ergens in de Sina´, en die spreekt over
een God die uitleidt en bevrijdt en die macht heeft. Een God
zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het is een God die met
je meetrekt. Een God van zwervers. Maar dat betekent niet: een
god van wetteloosheid.
De geschiedenis van de godsdienst van Israël geeft een proces
te zien van "staatsvorming". De leidinggevenden stonden steeds
opnieuw voor de vraag hoe ze enerzijds hun eigen functie
konden rechtvaardigen (koningsideologie), en hoe ze anderzijds
alle tegenstellingen en diversiteiten van deze multiculturele
samenleving bij elkaar konden brengen en tot een eenheid
konden maken.
Wat we zien gebeuren is, dat men daarbij vaak heeft
teruggegrepen op tradities over de God, JHWH, die bevrijdt: nu
eens als de God die bevrijdt van vreemde overheersing, dan
weer als de God die bevrijdt van het juk van een
onderdrukkende elite (edelen, priesters of koningen: wanneer
die zich teveel richten op welbegrepen eigenbelang), of die
bevrijdt van vormen van heterodoxie, wanneer die een
bedreiging gaan vormen voor de eigen identiteit.
Zo kon de God uit de Sinaï in heel verschillende perioden
steeds op een andere wijze worden gezien als een bevrijdend
God. En zo was het, ook toen al, met recht een levende God -
die steeds corrigerend werkte. Van een echt monothe´sme
evenwel is vermoedelijk, zeker tot aan de ballingschap, geen
sprake geweest. Je zou dan ook kunnen zeggen dat de
ballingschap de periode was waarin het volk Israël, zoals daar
in de exodusverhalen over wordt geschreven, pas werkelijk
ontstond. Het ziet er dan ook naar uit dat dit boek in de
vorm waarin wij dat nu kennen, pas in of kort na de
ballingschap is ontstaan. En dat men bij het componeren
daarvan gebruik heeft gemaakt van een verscheidenheid aan
tradities.