Het beeld van de heilige Jacobus in de kathedraal van Onze Lieve Vrouwe (Nôtre Dame) te Le Puy-en-Velay |
«Eén van de wegen loopt via de heilige Maria van Podium, -
Le Puy -, en de heilige Fides in Conquis - Conques.»
Aldus staat het te lezen in een verslag van een pelgrim
uit de 12de eeuw. Daar, in de kathedraal, begint de tocht voor vele pelgrims
naar het verre Santiago de Compostela: met een groet aan Jacobus en een gebed
aan de Moeder Gods - bij het beeld dat bekend staat als de "Zwarte Madonna
van Le Puy"; het is een beeld dat vanaf 1794 het beeld vervangt, dat
tijdens de Franse Revolutie is verbrand. Het staat op het hoofdaltaar van
deze Romaanse basiliek; dit altaar is gebouwd boven op de top van een uitgedoofde
vulkaan. De kathedraal is zo groot, dat een soort "vide" gebouwd moest worden,
die zo'n 17 meter boven de begane grond zweeft. Je kunt de kerk dan ook alleen
verlaten via een hoge trap. Eenmaal bij de grote deuren aangekomen blijkt dat ook
de straat naar beneden uit een trap bestaat van 134 grote treden.
Misschien is deze 'via Podiensis' wel de oudste route naar Santiago. In 962
liet de aartsbisschop Godschalk het romaanse kapelletje
bouwen boven op een rotspiek: als dank voor zijn behouden terugkeer na het
volbrengen van de barre tocht naar Santiago.
De kapel Saint-Michel-d'Aiguilhe, gelegen boven op een hoge rots |
«Heilige Jacobus: wees deze pelgrims tot gids, en maak dat de
tocht hen vreugdevol stemt;
ja maak, dat ze steeds de geestkracht hervinden
die nodig is om de reis te volbrengen.»
Zo luidt een oud pelgrimsgebed.
Wat brengt een mens ertoe om op weg te gaan: is het dorst naar
avontuur? Een zoeken naar nieuwe bronnen van spiritualiteit?
Een verlangen naar eenvoud? Of misschien naar helderheid ten aanzien van
een wijze van leven die men nog niet kent? Een onrust: omdat de tijd
dringt en er misschien zelfs niet meer is om in te halen wat men tot
nu toe verzuimde te doen? Het diepe verlangen naar een niet geleefd leven?
Of is het de romantiek van een lang vervlogen verleden, dat mensen bezielt?
Levend water? |
«"Bon courage"»: dat is de groet die nogal eens opklinkt.
Klaarblijkelijk zijn de mensen die hier wonen ervan doordrongen dat er moed voor
nodig is om aan de tocht te beginnen. Er wordt heel wat van de reiziger gevraagd.
En al sneller dan je zou verwachten. Voor wie op weg gaan verdwijnt de stad al
snel uit het gezichtsveld, en daarmee een stukje zekerheid. Veel tijd voor mijmeren
is er niet. De tocht begint met een breed pad, bedekt met puimsteen, en het
eerste wegkruis. Er liggen steentjes bij. Wat zoëven nog vanzelfsprekend was
en onder handbereik is al spoedig verweg, voorbij de horizon. Le Puy-en-Velay: net
waren we er nog en nu is het alleen in de verte nog zichtbaar, amper meer herkenbaar.
En daarmee groeit het besef dat je als pelgrim op jezelf bent aangewezen.
De weg loopt langs oeroude vulkaankraters. Het landschap ziet er nu vriendelijk
uit. Wat ooit gloeiende massa's lava waren is nu met groen begroeid. Nu begint het:
het zoeken. Het begint ermee, dat jij de weg zoekt. Maar ook dat zal niet lang duren.
Want al gauw besef je dat je op je tellen moet passen: jij moet je voegen naar
de grillen van de weg, zoals die zich aandient: de weg is jouw opgave. Soms is die
mooi vlak en breed, maar dan ineens verraderlijk steil; nu eens loopt de weg omhoog
en dan weer omlaag. Soms over de kam van een berg, zodat jou een wijds uitzicht wordt gegund;
en dan dwingt het pad je tot opperste oplettendheid bij elke
stap die je zet, wanneer je een diep dal wordt ingestuurd, dat je elk uitzicht
beneemt. Zo is het de weg die jou steeds bezig houdt en naar zijn hand zet.
Een kapelletje gewijd aan Sint Rochus |
Eenmaal onderweg vind je geen hoge kathedralen meer. Wel rustpunten: de kleine
Romaanse kapelletjes naar menselijke maat; dat zijn de plaatsen waar de pelgrim even
rust kan vinden en stilte. Waar hij een lichtje kan ontsteken als gebaar en teken
van dankbaarheid om al die kleine dagelijkse overwinningen op de eigen kwetsbaarheid.
Ooit werd hier, in dit kapelletje, Jacobus vereerd - in de 11de eeuw; maar later,
toen Frankrijk werd geteisterd door de pest, werd het Sint Rochus - altijd
net als Jacobus afgebeeld als een pelgrim, maar herkenbaar aan een metgezel, zijn
trouwe hond.
Niet veel later bereiken we Montbonnet. In dit dorp is in een soort stenen boerenschuur een
gîte ingericht: met harde stenen banken langs de muren. In de nacht verandert deze
gîte in een bedompte ruimte; vaak is het er overvol en ventilatie is er niet. Bij
droog weer verkiest uiteindelijk menigeen een plekje buiten in het gras, onder de open
hemel, boven het verblijf binnen. Het is in dit geval dan ook geen wonder dat het nog heel
vroeg is, wanneer de eerste pelgrims alweer reisvaardig zijn.
De nieuwe dag wijst nieuwe wegen. Misschien zijn ze wel lang en zwaar. We bereiken,
na een lange stijgende weg, Rochegude - het restant van een kasteel met een klein
kapelletje - heel hoog gelegen. Vandaar zien we diep beneden ons de brug over de Allier
liggen. Maar wat is het steil om hier af te dalen! Het pad volgt precies de kam van de
berg. Rotsig is het, en een aanslag op je enkels! Zo dalen we zo'n 200 m. in ruim een
kilometer!
"Behoed ons toch voor overmoed wanneer we nu en dan over de rand van onze
grenzen heen verlangend uitzien naar onze bestemming".
Na Monistrol d'Allier te hebben bereikt loopt de weg opnieuw naar boven;
het kost moeite, maar we zetten door totdat we uitkomen bij de
"Chapelle de la Madeleine", die gebouwd is in een abri.
Kapelletje gewijd aan Maria Magdalena |
Hier lunchen we. Dan gaat de tocht weer verder, alweer betrekkelijk steil
omhoog: we stijgen zo'n 400 m. over drie kilometer. Wanneer Saugues
eindelijk in zicht komt wacht ons een laatste verrassing: een afdaling
van nog eens 150 meter tot bij de rivier (Seuge). Saugues is de plaats -
zo wil men elkaar doen geloven - die ooit werd geteisterd door het
woeste monster Gevaudan.
De "engelse toren" in Saugues (13de eeuw) |
We beginnen al wat stram te worden. De een heeft het meeste moeite met dalen. Ikzelf
met het stijgen. Elke dag voltrekt zich volgens een vast patroon:
* opstaan als het licht wordt
* het pakken van de rugzak
* een stevig ontbijt
* misschien een afscheid van deez' of gene
* en dan op weg: het onbekende tegemoet
* zo halverwege de dag gaan de gedachten onwillekeurig uit naar de bestemming, en
ontstaat er een mengeling van onzekerheid en verlangen: wat zou er verborgen liggen
achter de volgende deur, waar we ons melden?
Vandaag een rustige dag: weliswaar beginnen we weer met
klimmen, maar - eenmaal aangekomen ter hoogte van de bergtoppen
loopt de weg door glooiend land. Bij La Clauze steken we de Seuge over, en lopen
langs de "watertoren" die een donjon blijkt te zijn. Het landschap waar
de weg doorheen loopt zet ons gezelschapje soms aan tot diepzinnige
gesprekken over de levensweg.
Het uitzicht |
"Er is altijd weer veel nieuws te zien: maar veel van
wat je ziet gaat toch aan je voorbij: je kunt het allemaal niet echt in je opnemen;
alleen als er iets bijzonders gebeurt wordt het in je geheugen bewaard",
zegt een reisgenoot op een goed moment. "Zo is het ook in mijn leven gegaan:
ik realiseer me nu pas goed hoe selectief mijn geheugen is, en hoe dat komt;
gebeurtenissen worden pas ervaringen wanneer ze een plaatsje krijgen in je eigen verhaal".
Zo lopen zij daar, de pelgrims: soms in groepjes, soms ook alleen; soms sprekend, maar
doorgaans in stilte - luisterend, mediterend of ingespannen bezig.
Terwijl we zo lopen zegt een reisgenoot ineens: "In de verte huilen de honden.
Het zal toch niet waar wezen! Waar is die eclips-bril? De rugzakken
worden in de berm gezet, en de eclipsbril wordt tevoorschijn gehaald. En jawel hoor:
voor minstens driekwart is de zon al aan het oog onttrokken door de maan. Wat hebben wij
een geluk: want iets noordelijker hangen overal wolken. Dan beginnen de klokken van Chanaleilles
te luiden, en een haan kraait. "De honden, de hanen en meneer pastoor: die
hebben het in de gaten". Het wordt ijzig koud als de zon geheel aan het oog is onttrokken.
Behalve de kerkklokken, de honden en de hanen is er geen geluid te horen: alleen een diepe
stilte alsof de natuur haar adem inhoudt. We hoeven gelukkig niet meer zo ver vandaag.
In de verte ligt 'Le Sauvage', een oude landerij van de Tempeliers. Tegenwoordig bergt het een onderkomen voor pelgrims. |
Hoe zullen we hier, in Le Sauvage, worden ontvangen?
De boerderij is gebouwd rond een binnenplaats |
Daar, achter die raampjes. Daar zal ons een de ruimte worden gewezen voor de nacht.
We kunnen onze ogen niet geloven: zes bedden, en aangrenzend een douche en een WC:
voor ons alleen. Wat een ontvangst! Om nog maar niet te spreken van de maaltijd:
salade met stokbrood, flessen rode wijn, gebraden kip, gebakken aardappels met
gesmolten kaas, en dan nog een een plateau met kazen uit de eigen kaasmakerij,
en overvloedig fruit toe. En dat alles voor een pelgrimsprijs! Zo'n ontvangst
geeft werkelijk "Bon courage".
Aan de achterzijde van het gebouw zijn oude Romaanse muurgedeelten duidelijk herkenbaar |
Een laatste blik op Le Sauvage laat nog eens zien, hoe we de vorige dag
aankwamen: we kwamen daarginds vandaan, uit de verte. Maar: houd het oog
gericht op wat voor U ligt; zo is, besluiten we, het motto voor vandaag.
Want in de verborgenheid van de toekomst liggen wellicht de antwoorden besloten
op vragen, die ons nu nog altijd bezig houden. De vraag bijvoorbeeld waar we nu
vanavond weer zullen blijven. Nu weten we nog niet dat een hond ons, in
Aumont-Aubrac de weg zal wijzen naar Monsieur le Curé, die ons onderdak
zal bieden in het kamertje van zijn zondagschool. "Nu voel ik me pas
echt pelgrim" - zal een reisgenote zich daar laten ontvallen.
Maar laat ik niet op de weg vooruit lopen: we komen nú langs dit
prachtige kapelletje dat - net als het vorige - gewijd is aan Sint Rochus.
Een kapelletje voor Sint Rochus; zitplaatsen voor feestgangers: er wordt hier in de open lucht nu en dan een dienst gehouden |
Het zelfde kapelletje van voren gezien |
Het kapelletje staat een eindje van de weg af. Langs de weg staat een 'réfuge' - een klein gebouwtje waarin voorbijtrekkende pelgrims kunnen schuilen: voor een maaltijd (als het regent), of om er de nacht door te brengen. Dat moet dan wel op de banken. Veel ruimte is er niet. Wanneer ons gezelschapje hier even binnen kijkt blijkt uit het gastenboek, dat er ligt, dat er ook in de afgelopen nacht twee pelgrims hebben geslapen.
Een 'réfuge': een schuilplaats |
Vandaag leggen we stenen bij de wegkruizen die we onderweg tegenkomen: en we denken
daarbij aan mensen, die we in de loop van ons leven ten grave hebben gedragen. Het
is een vorm van gedenken die spontaan is opgekomen: klaarblijkelijk geeft het
pelgrimeren te denken over reizen door de tijd, over zinvol leven, over eindigheid
en de bestemming. Onderweg sta je eigenlijk altijd op een kruispunt: altijd ligt er
achter je de weg die je al aflegde, terzijde het uitzicht - ter linker en ter rechter kant,
en voor je uit de weg met zijn onbekende verten die nog moeten worden verkend. Maar:
al lopend verandert alles voortdurend. Zo is ook het leven: vandaag is morgen al weer
(slechts) geschiedenis, herinnering. En het onbekende, waar we nu alleen nog maar naar
kunnen gissen, is morgen al weer gerealiseerd. De enige 'werkelijkheid' is feitelijk
het hier en nú. Al lopend ga ik me realiseren hoe vaak ik leef in mijn verleden en/of in
gedachten over de toekomst, waardoor ik het nú verwaarloos en min of meer
ongemerkt aan me voorbij laat gaan. Ik neem me voor om te proberen dit anders te gaan doen:
me méér bewust te worden van de rijkdom die zich altijd weer aanbiedt in het 'er zijn'.
De weg |
Na verloop van tijd, nadat we door de prachtigste "ansichten" hebben
gewandeld, bereiken we St. Alban sur Limagnole.
De kerk van St-Alban-sur-Limagnol |
Daar bezoeken we de kerk en zien daar pelgrims die we al eerder
tegenkwamen; ik brand een kaars. Als we onze weg vervolgen zien we
onderweg borden waarop gedichten en gebeden staan voor pelgrims:
Quand nous aurons joué nos derniers personnages
quand nous aurons posé la cape et le manteau
quand nous aurons jeté le masque et le couteau,
Veuillez nous rappeler nos longs pèlerinages.
De weg is vandaag niet moeilijk, maar wel lang. Op een goed moment
hoor ik een reisgenote zeggen:" Het traject van vandaag is, geloof
ik, het mooiste traject dat we tot nu toe hebben gelopen." Op
het laatste gedeelte gaat het regenen: maar - eenmaal aangekomen in Aumont-Aubrac -
komt een hond naar ons toe en loopt met ons mee; omdat we niet goed weten waar
we heen moeten lopen we maar achter de hond aan. En grappend zeggen we tegen elkaar
dat hij de weg wel zal kennen. De hond brengt ons bij de pastorie van M. le
Curé. "Nu zijn we ècht pelgrims, levend van de weldadigheid van
anderen." 's Avonds, na een eenvoudige maaltijd in een simpel plaatselijk
restaurant, gaan we naar een vesperdienst. Tot onze grote verbazing zijn
daar erg veel mensen. We zingen uit volle borst het slotlied, lied 79 uit
het franse liedboek mee:
"Guérit moi Seigneur: je suis l'aveugle sur le chemin".
Vandaag zullen we door een gebied trekken dat bestaat uit oude gebergten.
Wijdse uitzichten zijn ons beloofd. Maar voorlopig is daarvan nog weinig te merken.
We lopen door dichte dennebossen, en onder een autosnelweg door. Het duurt niet lang
voor we een bordje zien staan "Chez Régine", met daarbij als waarschuwing
dat dit voorlopig de laatste mogelijkheid is voor een versnapering. We bereiden ons dan
ook voor op een tocht door een onherbergzaam gebied.
Het is ons nu dan toch overkomen: dat we een aanwijzing
hebben gemist; daardoor lopen we verkeerd. Met hulp
van kaarten, compas en vooral gezond verstand weten we uiteindelijk het
rechte pad terug te vinden.
Een eenvoudig houten wegkruis |
Lous Passadous: het zijn nu de oude wegen van de schaapherders
waarlangs de pelgrims hier al eeuwenlang door dit onherbergzame
gebied trekken. Langs het pad grazen hier en daar koeien: het
ras van Aubrac. Men zegt dat er hiervan zo'n 50.000 rondlopen
in deze gebieden. Te oordelen aan de vele jonge dieren zullen
het er snel nog wel meer zijn.
Lous Passadous |
Het is een land van herdertjes en herderinnetjes, en van prachtige
vergezichten. We ontmoeten iemand, die uit tegengestelde richting
komt - een fotograaf. Hij legt uit dat hij dit hele stuk moet lopen
in opdracht van zijn vrouw. Vorig jaar speelde hij samen met zijn
vrouw "Le loup et le Chapeau roux". Zijn vrouw schreef daar een tekst bij,
die nu wordt uitgegeven. En daar moet een foto bij, van de plek waar werd
gespeeld.
De weg |
Niet lang daarna bereiken we via de Pont de Marcastel Montgros.
Pont de Marcastel |
We besluiten daar te blijven in een echte Franse herberg, La Maison de Rosalie, waar
men speciale tarieven hanteert voor pelgrims. Hier wacht ons een waarlijk
feestelijke franse pelgrimsmaaltijd:
- erwten/wortelsoep
- gort met ribbetjes
- een uitgebreid kaasplateau (vijf soorten kaas)
- gebak toe
Zelf zorgen we ervoor dat het ons niet aan wijn niet ontbreekt.
La maison de Rosalie: een heerlijke herberg! |
De volgende dag gaat de tocht weer verder door dit prachtige gebied.
Spoedig bereiken we Nasbinals. Bij het kerkje, in een aangrenzend gebouw,
vinden we een tentoonstelling met het werk van onze fotograaf.
In dit dorp vinden we helaas geen bank of betaalautomaat.
Voorlopig zullen we het moeten doen met het geld dat we nog
hebben: tot Golinhac - twee dagreizen verderop: een volgende
reden om ons echte pelgrims te voelen.
de kerk van Nasbinals |
"In loco horroris et vastae solitudinis...": deze woorden
uit Deuteronomium (32:10) staan gegrift boven de deuren van het klooster
van Aubrac. Bandieten en wolven en soms ijzige sneeuw maakten dit gebied
ooit onveilig. Het was een Vlaamse ridder, die ervoor zorgde dat hier
een klooster kwam: de "Domerie d'Aubrac", als dank voor de
bewoners van dit dorp, die hem het leven hadden gered. Wij kochten er op
het marktje heuse "pounti" voor de lunch: een typisch franse
hartige taart met pruimedanten.
Vervolgens loopt de weg langs diepe kloven, over
oude lavastromen, en langs nauwe paden: omlaag en weer
omhoog. Bovenop een piek zien we de resten van een oud kasteel.
De resten van een oud kasteel |
Van het naburige dorpje, Belvezet, is nagenoeg niets over.
Uiteindelijk komen we in St. Chély d'Aubrac, waar we mogen
slapen in "de feestzaal" van het dorp: een grote ruimte, waar
in een hoek een stapel matrassen is neergelegd. Het dorpje
ligt steil tegen de helling van een rivierdal. We weten dus
wat ons morgenochtend vroeg te wachten staat: eerst naar beneden, en
dan weer steil omhoog.
het kerkje van St. Chély d'Aubrac |
Wanneer de klim, in een akelige miezerregen, is geklaard
wachten ons opnieuw een prachtig vergezicht tussen laaghangende
wolken.
Laaghangende wolken |
We lopen nu naar het stroomgebied van de Lot. In het occitaans
heette deze rivier ooit de Olt: maar klaarblijkelijk maakten
Fransen daar gemakshalve Lot van. Op een vlak stuk van het
pad maak ik een misstap, en struikel. Dan is er geen houden
aan: ik val. Maar gelukkig is er niets ernstigs. "Wil je in
het vervolg wel harder roepen: we hadden je bijna niet gehoord!"
Verder wandelend realiseer ik me, dat dit me niet zou zijn
overkomen als ik met een stok zou hebben gelopen. De anderen zijn
daar al toe bekeerd.
Hier op dit weggetje haalt een fietser ons in. Hij stapt af en
vraagt ons waar we heen gaan. Wanneer we verteld hebben, dat
ons doel Espalion is zegt hij: gewoon rechtdoor. Een prachtige
weg. Schitterend landschap. En vergeet niet de "église de
Perse" te bekijken: die is wel zo mooi!
Église de Perse |
Vlak voor Espalion ligt deze "eglise de Perse". In de kerk,
die vooral lijkt te worden gebruikt voor exposities, ligt op
het altaar een klein Jacobsschelpje, met een roos en drie
lichtjes daar omheen. Sporen van devotie: dankbaarheid van iemand
die een misstap heeft gemaakt?
Hellevoorstellingen en de hemel; voor ons betekent Espalion
de hemel: we kunnen ons hier voorzien van geld, en zoeken een
simpel hotelletje voor de nacht; we eten weer echt frans: konijn,
heerlijke salades, kaasjes en stokbrood.
Nog na-meimerend over "vallen en opstaan" zien we in het
ochtendlicht de oude brug over de Lot. We vertrekken, vol goede moed,
voor wat de tot nu toe langste etappe zal blijken te worden van onze
tocht. Al vrij snel wordt ons gezelschapje uitgebreid; dit
maal is het een heel jong poesje dat met ons meeloopt: kilometers ver.
Naar het lijkt om ons te bemoedigen en te laten zien, hoe je
lichtvoetig en vol vertrouwen je weg kunt gaan. Maar nu en dan wordt
het zelfs voor dit poesje eng: enge honden op haar pad!
In Bessuéjouls is ons moedige katje ineens verdwenen.
Terug naar huis? Wij moeten nog een hoge kam over. Uiteindelijk
bereiken we "le Battédou" Ook daar heeft men voor
pelgrims weer alle mogelijke heerlijkheden uit de franse boeren keuken;
dit maal boerenpaté, droge metworst, eikebladsalade met blauwe kaas,
gegratineerde aardappelen in roomsaus, en clafoutis met bramen (in plaats
van kersen).
De ochtend begint met een ware "lijdensweg". Om te beginnen
was daar een slecht ontbijt: korstjes oud geroosterd brood, lege jampotten,
en geen vruchtensap. Met half lege magen gaat ons gezelschapje de berg op,
naar Golinhac. De cafe-houdster daar maakt veel goed: zij is bereid om ondanks
het vroege uur speciaal voor ons een bakje "troost" te zetten.
Hierdoor gesterkt zetten we onze tocht voort, maar niet dan nadat we het prachtige
wegkruis hebben bewonderd en er een steentje bij hebben gelegd.
Wegkruis bij Golinhac |
Na verloop van tijd komen we weer in ons ritme, en lopen we weer van de ene "ansicht'
in de andere. Zo komen we bij Espeyrac: een klein dorpje, maar zonder winkels. Wat nu?
Want het is lunchtijd. Gelukkig is er een hotelletje, waar we heerlijk kunnen lunchen.
Espeyrac: een dorpje zonder winkels |
Dan gaat de tocht weer verder: wanneer we achterom kijken zien we hoe mooi dit Espeyrac
tegen de berg aanligt. Na een uurtje komen we in Sénergues: daar is wel een winkeltje.
We kopen wat fruit en andere zaken. Onderweg spreken we met een oud mannetje, dat ons
over het ezeltje vertelt: dat is een ware "gourmand"! Het heeft die ochtend alle
laaghangende appels van de boom gegeten. Dit zijn zo de zorgen van de mensen die hier
leven.
We naderen nu Conques.
De kathedraal van Conques ligt als een parel in een schelp |
Conques is verschrikkelijk in de zomer. We zitten even in het café tegenover
"het tympanon" van de abdij en merken al snel dat de prijzen hier met het oog
daarop verviervoudigd zijn: f 6,00 voor een glaasje sirope de menthe! We trekken
ons snel terug in de gîte. We zullen vandaag zelf voor een maaltijd zorgen: en
het lukt natuurlijk zonder veel moeite om daar iets smakelijks van te maken.
De avond wordt bijzonder: de dagjesmensen zijn nu vertrokken. Een groepje van
vier mensen geeft die avond een concert: gezongen worden traditionele liederen uit
de streek, in de langue d'Oc: onvergetelijk!
Het bereiken van zo'n grote kathedraal vormt altijd een mijlpaal - een goed moment
voor evaluatie. Nu pas merken we echt hoe moe we zijn, maar tegelijkertijd hoe
voldaan. Het is alsof een eerste doel is bereikt. Zo voelt het, al is het dan ook
moeilijk om uit te leggen wat die woorden precies beduiden. Op een of andere manier
ben ik heel dicht bij mezelf gekomen. Maar ook zijn er de herinneringen: aan de
vlinders onderweg en de vele sprinkhanen, aan een hond die ons "thuis bracht",
en het poesje dat ons vergezelde, aan de hanen die gingen kraaien toen de zon
verduisterde, aan de stier van Le Sauvage en aan het verhaal over het gulzige
ezeltje. Maar ook aan de blaren, de stijve spieren, de val en zoveel meer.
Maar vooral aan de nabijheid: hoe vaak heb ik niet gedacht "daar lopen we dan met
elkaar en alleen het geluid van de stokken verbreekt de stilte. Die herinnering
alleen is al voldoende....
pelgrim |
Voor het vertrek is daar een oeroud pelgrimsgebed - om zegen voor onderweg:
Terug naar het begin van deze pagina
Terug naar de inhoudsopgave van de pagina's voor pelgrims
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2007.