De Dode-Zeerollen is een verzamelnaam voor een groot aantal
documenten die in de woestijn van Juda zijn gevonden: niet
alleen boekrollen, maar ook documenten die geschreven zijn op
kleine losse vellen. Het overgrote deel van de documenten is
gevonden in grotten, maar ook dat geldt niet voor al de manuscripten.
Een aantal van die grotten ligt in de nabije omgeving van de tell
Khirbet Qumran. Over de documenten, die daar gevonden zijn zal het
in het volgende gaan.
Khirbet Qumran ligt ten zuiden van Jericho bij
de Dode Zee
|
|
Van de handschriften, die daar gevonden zijn, is een deel
geschreven op papyrus; andere zijn geschreven op huid van
koeien, schapen of geiten. De eerste grot met handschriften
(Grot 1) werd in 1946 door Bedoeïnen ontdekt - maar pas in
1949 gelocaliseerd. In de tijd daartussen hadden Bedoeïnen en
monniken van het Syrische St. Marcusklooster de grot al
doorzocht waardoor een stratigrafisch onderzoek geen zin meer
had. In de jaren daarna werden nog een aantal nieuwe
vindplaatsen ontdekt; helaas waren ook daar de herders er
doorgaans eerder dan de archeologen. Zonder twijfel zijn
daardoor sommige documenten nog verder versnipperd en is
informatie verloren gegaan. Geschat wordt dat het in totaal
gaat om ongeveer 800 manuscripten. Een derde daarvan is te
fragmentarisch voor een zinvolle interpretatie; nog een derde
bestaat uit 'bijbelse teksten': afschriften van bijbelboeken,
vertalingen, commentaren, hervertellingen enz. De overige zijn documenten
van heel uiteenlopende aard: orderegels, messiaanse teksten,
liederen, schrijfoefeningen, notities, enz. De mooiste rol is
de "tempelrol", een rol van acht meter lang.
Behalve deze handschriften zijn er ook nog teksten op potscherven
gevonden en de restanten van tefillim en mezuzot. Tefillim zijn
gebedsriemen waaraan een soort doosjes zijn bevestigd met
daarin wetteksten. Het zijn de oudste tefillim die ooit zijn
gevonden. Mezuzot zijn kleine kokertjes met daarin wetteksten
of zegenspreuken, die bedoeld zijn om opgehangen te worden naast een deur.
Voor Oud-testamentici zijn de Dode-Zeerollen van belang omdat
zij nu beschikken over manuscripten, die veel ouder zijn dan de
oudste handschriften waarover ze tot dan toe de beschikking hadden.
Met behulp van deze nieuwe teksten is het mogelijk om meer zicht
te krijgen op de wijze waarop het Oude Testament, zoals wij dat nu kennen,
is ontstaan en om een indruk te krijgen van de zorgvuldigheid
waarmee de teksten zijn overgeleverd. In een aantal gevallen werpen
de nieuwe vondsten ook licht op passages die tot dusverre onbegrijpelijk waren.
Het grote publiek voelde zich vooral aangesproken door het feit dat een belangrijk deel van
de gevonden handschriften stamt uit een periode rond het begin
van onze jaartelling - de periode dus waarin het Christendom
is ontstaan. Men hoopte of vreesde dat deze nieuwe teksten wellicht
ontluisterend zouden zijn voor de geloofwaardigheid van het evangelie,
en dat zij afbreuk zouden doen aan het gezag van de kerk en aan de
waardigheid van Jezus.
In wat nu volgt zal vooral aandacht worden besteed aan de
betekenis van de manuscripten voor een goed begrip van het
Nieuwe Testament. Daarvoor zijn niet alleen de handschriften
zelf van belang: ook de vondstomstandigheden en de resultaten
van de graafwerkzaamheden in Khirbet Qumran zijn daarvoor van
belang.
Grot IV, de grot waarin de meeste manuscripten zijn gevonden
|
|
Tell Khirbet Qumran
Er is veel gespeculeerd over een mogelijk verband tussen de
nederzetting en de vondsten in de grotten. Dat er zo'n verband
sprake zou kunnen zijn is vooral gebaseerd op het gegeven dat
de grotten, waarin handschriften zijn gevonden, zich in de
onmiddellijke nabijheid bevinden van de tell. Maar, omdat
grotten nu eenmaal heel geschikt zijn voor het verbergen van
kostbaarheden, kan niet worden uitgesloten dat - behalve de
mensen uit Qumran - ook anderen op de gedachte zijn gekomen om
hier hun waardevolle bezittingen te verbergen. De
vondstomstandigheden zouden hierover mogelijk uitsluitsel
kunnen geven. De vraag daarbij is dus of je kunt spreken van
'één bibliotheek' of dat er sprake is van verschillende
collecties. Een overweging hierbij zou kunnen zijn of een
betrekkelijk kleine gemeenschap destijds wel zou kunnen
beschikken over een bibliotheek met zoveel manuscripten. Het
vermoeden is uitgesproken dat grot 7 wellicht bewoond is
geweest door een Griek, die beschikte over een privé
collectie. Van grot 4, waarin het grootste aantal geschriften
is gevonden, is gesuggereerd dat het misschien wel een
'geniza' is: een plek waar oude geschriften en documenten,
die men niet meer gebruikte of die waren versleten, werden opgeborgen.
De ruïneheuvel werd pas onderzocht, nadat de eerste rollen
waren gevonden. Zonder de vondst van de handschriften in de
grotten zou waarschijnlijk niet snel iemand op de gedachte
zijn gekomen om tell Khirbet Qumran af te graven. De opgraving
stond aanvankelijk onder leiding van R. de Vaux, directeur van
de École Biblique et Archéologique française te Jeruzalem.
Wat hij aantrof is pas veel later gepubliceerd. Daardoor zijn mogelijk
belangrijke details verloren gegaan. De interpretaties, die
hij aan de vondsten gaf, zijn ongetwijfeld in belangrijke mate
ingegeven door de vondst van de manuscripten in combinatie met
een vooroordeel: mogelijk denkend aan de Middeleeuwse kloosters
veronderstelde hij dat hier sprake geweest moet zijn van een
soort 'klooster' van Essenen waarvan de bewoners zich in hun scriptorium
zouden hebben bezig gehouden met het copiëren van handschiften.
Het zou daarbij gaan om een Esseense gemeenschap. Dat baseerde hij
ondermeer op informatie over Essenen van Plinius de Oudere, Josefus en Philo.
Wat deze bronnen betreft: men dient wel te beseffen dat deze klassieke
schrijvers er niet op uit waren om nauwkeurig te documenteren
wie de Essenen waren en hoe zij leefden en dachten; waar het hen wel
om te doen was is: het idealiseren van een levenswijze, die zij toeschreven
aan een bepaalde vorm van Jodendom. Wat Josefus over de Essenen
schrijft zal zeker de werkelijkheid nog het dichtst benaderd hebben.
Per slot van rekening heeft hij, als we hem mogen geloven, zich in
zijn jonge jaren in hun opvattingen verdiept: in "Uit mijn leven"
deelt hij mee (11-20) dat hij, nadat hij zich eerst op de
hoogte had gesteld van de drie stromingen (Farizeeën,
Saduceeën en Essenen), nog niet helemaal gevonden had wat hij zocht.
Hij schrijft echter ook dingen over hen, die niet passen bij wat we
in de geschriften uit Qumran lezen, bijvoorbeeld dat de Essenen
zouden "wonen in grote aantallen in elke stad" (Bellum
Judaïcum II, 124). De conclusie moet daarom zijn dat de
klassieke bronnen over de Essenen ons niet veel wijzer maken
over de Qumrangemeenschap, en dat we het toch vooral moeten
hebben van de 'sectarische geschriften' uit de grotten en wat
die ons kunnen leren over die gemeenschap.
Het scriptorium, dat de Vaux meende te hebben ontdekt, is een
anachronisme: de Vaux rapporteert over
een ruimte met schrijftafels, maar destijds werd daar door
schrijvers nog geen gebruik van gemaakt. De vraag is dan ook
wat er nu precies wèl is gevonden en hoe die vondsten kunnen
worden geïnterpreteerd.
Manuscript met de tekst van het profetenboek Jesaja,
één van de weinige bijbelboeken waarvan een complete
tekst is teruggevonden op een rol met 54 kolommen
|
|
Wat werd er gevonden:
- een nederzetting op de plaats waar ooit, in de 8ste of 7de eeuw
v. Chr., een Judees fort was aangelegd en dat in 586 is verwoest
- gebouwen, waarvan een gedeelte versterkt ('toren')
- waterbassins, sommige met trappen zodat men erin kan afdalen
- een aquaduct om het water aan te voeren
- een grote begraafplaats met zo'n 1200 graven en twee kleine
begraafplaatsen; van de grote begraafplaats zijn slechts vijftig
graven onderzocht; het onderzoek kon niet verder worden uitgevoerd
sedert het gebied bij Israël ging horen. Duidelijk is dat
er behalve mannen ook vrouwen zijn begraven.
- potten met beenderen van kleinvee
- een pottenbakkerswerkplaats
- kostbaar glaswerk
Onderzoek van de vindplaats maakt het waarschijnlijk dat de
nederzetting in gebruik is geweest van ongeveer 100 v. Chr.
tot ongeveer 70 n. Chr., onder te verdelen in drie perioden met
een onderbreking tussen 9 en 4 v. Chr. als gevolg van een aardbeving.
Maar zowel van de nederzetting als van de begraafplaatsen is de
datering nog steeds onzeker. Dat betekent dat niet alle graven
contemporain met de nederzetting hoeven te zijn. Opvallend genoeg
zijn geen woonverblijven teruggevonden: die ontbreken geheel.
Woonden de mensen hier dan wellicht in tenten? Of in de naburige
grotten? Er is, zoals al gezegd, gesuggereerd dat de restanten,
met name die van de 'baden' wijzen op het verblijf
van een religieuze groepering die zich heeft teruggetrokken in
de eenzaamheid. Een belangrijk argument dat daartegen pleit
is, dat de 'woestijn' hier niet bepaald geschikt is voor een
besloten gemeenschap die zich wil afzonderen van de wereld: Qumran
ligt tussen Jeruzalem en de Dode Zee. Bovendien blijkt uit de vondst
van vele dadelpitten dat het gebied bepaald niet onvruchtbaar was, en
dat er mogelijk agrarische bedrijvigheid is geweest. Vandaar
dat anderen hebben gemeend dat de ruïnes restanten zijn van
een 'villa rustica', een buitenverblijf waar met name parfums
en balsems zouden zijn geproduceerd: dat zou de behoefte aan
zoveel water kunnen verklaren. Maar ook die theorie lijkt niet
erg plausibel: elk spoor van rijkdom of welvaart, dat je in
dat geval zou mogen verwachten (marmer, opus sectile, mozaïek
enz.), ontbreekt. Een derde suggestie die is gedaan is, dat
hier sprake zou zijn van een grenspost of een handelspost,
gezien het versterkte gedeelte. Het is weliswaar een mogelijkheid,
maar ook niet meer dan dat. De conclusie moet dan ook zijn dat de
vondsten tot nu toe weinig houvast bieden voor een betrouwbare
interpretatie; het leggen van een zeker verband met de
vondsten in de grotten ligt dan ook niet zondermeer voor de
hand.
De vondstomstandigheden in de grotten
Er zijn in 11 grotten manuscripten gevonden. Ongeveer de helft
van die grotten is natuurlijk; de andere helft bestaat uit
grotten, die door mensenhanden zijn gemaakt. Mogelijk zijn
deze in de rotsen uitgehakte ruimten aanvankelijk bedoeld geweest
als woning; daarop wijst ook de vondst van gebruiksaardewerk. In een
aantal van de natuurlijke grotten zijn aardewerken kruiken
gevonden, die hoogstwaarschijnlijk speciaal waren vervaardigd
om er rollen in op te bergen. Zulke kruiken zijn niet
aangetroffen is kunstmatige grotten. De indruk bestaat dan ook
dat de grotten, waarin boekrolkruiken zijn aangetroffen,
louter zijn gebruikt om er handschriften in te verbergen. In
de kunstmatige grotten hebben de handschriften waarschijnlijk
dus niet in zulke potten gezeten, maar hebben ze op planken
gelegen. Uit deze omstandigheden lijkt de conclusie getrokken
te kunnen worden dat er in een aantal gevallen sprake is
geweest van een privé verzameling.
'Sectarische geschriften'
Van de manuscripten met teksten, die we niet al kenden uit het
Oude Testament en elders, valt het op dat een groot aantal
daarvan 'sektarische teksten' zijn. Van de
belangrijkste daarvan zijn in verschillende grotten exemplaren
gevonden. Dat wijst erop dat de veronderstelling, dat in
Qumran tenminste gedurende enige tijd een gemeenschap heeft
verbleven, die zich heeft teruggetrokken in de
woestijn, wel plausibel is. Een interessante vraag is dan of
uit deze 'sectarische teksten' iets valt af te leiden over de
vraag hoe de denkbeelden van deze gemeenschap zich verhielden
tot die van de religieuze groeperingen, die vanaf het midden van
de 2de eeuw v. Chr. tot aan de verwoesting van Qumran (68 n. Chr.)
toonaangevend waren in Palestina: de ook al door Josefus vermelde
Farizeën, Sadduceën en Essenen. Helaas
wordt geen van deze groeperingen in de gevonden teksten met
zoveel woorden genoemd, een in het oog springend verschil met
de NT-ische geschriften. Mag daaruit worden afgeleid dat hier
inderdaad sprake is geweest van een besloten gemeenschap die
zich in een eigen werkelijkheid had opgesloten? Een gemeenschap met een
sectarische karakter? Uit de inhoud van deze geschriften
blijkt dat de gemeenschap in elk geval in een aantal opzichten
enige verwantschap vertoond heeft met de Essenen, zoals die door
Josefus worden beschreven (Bellum Judaicum II 119-166):
dat betreft bijvoorbeeld het feit dat nieuwe leden van de
gemeenschap afstand moesten doen van hun bezittingen,
bepaalde procedures om te kunnen worden toegelaten, gezamenlijke
maaltijden, het geloof in voorbeschikking en onsterfelijkheid,
en zo nog een aantal zaken. Een aantal geleerden huldigt nog
steeds de opvatting dat de Qumrangemeenschap ontstaan is uit
een groep die zich onder leiding van 'de leraar der Gerechtigheid',
heeft afgescheiden van de Essenen en zich heeft gevestigd in de
woestijn. Dat zou dan gebeurd kunnen zijn rond het jaar 130 v. Chr.
Toch is deze conclusie, naar onze overtuiging, niet hard te maken
op grond van de gegevens waarover we tot nu toe beschikken.
Boekrolkruiken; een kruik werd,
nadat er rollen in waren gedaan, met linnen afgedekt;
daarna werd de deksel erop gedaan en werd de rand met teer dichtgesmeerd.
|
|
Hoe het denken van deze groep zich verhield tot dat van de
andere religieuze stromingen uit Palestina rond het begin van
de jaartelling mag dan weliswaar niet zo duidelijk zijn;
anders ligt dit als we kijken naar wat we in het Nieuwe Testament
lezen over Johannes de Doper, de woestijnprofeet door wie
Jezus van Nazaret zich liet dopen. In het oudste evangelie
wordt ons verteld dat Jezus zich naar de Jordaan begaf om zich
door Johannes te laten dopen. Marcus schrijft: "Dat gebeurde
toen Johannes de Doper naar de woestijn ging en de mensen
opriep zich te laten dopen en tot inkeer te komen..."
(Mc.1,4). Toen de inhoud van de handschriften van Qumran nog
niet bekend was, viel er over Johannes de Doper niet veel meer
te zeggen dan wat er over hem in de evangeliën en bij Josefus
te vinden is: dat hij een strenge woestijnprofeet was die een
doop van ommekeer verkondigde. Maar onder de teksten, die in
Qumran zijn gevonden, bevindt zich een tekst - de 'Regel der
Gemeenschap' - die ons een blik gunt op een aantal opvattingen
die van fundamenteel belang zijn geweest voor de gemeenschap
in Qumran. Het is een tekst over heilige mannen, over wie
ondermeer wordt gezegd: "Wanneer dezen tot een gemeenschap in
Israël geworden zijn ... zullen zij zich afscheiden ... door
naar de woestijn te gaan om daar de weg van HEM te bereiden,
zoals beschreven staat: bereidt de weg van **** (=JHWH),
effent in de wildernis een baan voor onze God. Dat is het
onderzoek van de Wet, {die} Hij door bemiddeling van Mozes
bevolen heeft, om te handelen naar alles wat van tijd tot tijd
geopenbaard is en zoals de profeten hebben geopenbaard door
zijn Heilige Geest" (Regel der Gemeenschap, IQS8:12-16;
vertaling García Martínez/van der Woude Dl. I: p. 200).
Klaarblijkelijk zag de gemeenschap, waarover het in deze
"Regel der Gemeenschap" gaat, haar
verblijf in de woestijn als een voorbereiding op de eindtijd.
Men liet zich daarbij inspireren door dezelfde woorden van
Jesaja, waaraan ook in de evangeliën wordt gerefereerd. Het
'bereiden van de weg des Heren in de woestijn' wordt in de
"Regel der Gemeenschap" niet alleen letterlijk opgevat, maar
ook begrepen als het onderzoeken van de Mozaïsche wet (midrasj
ha-Tora). Doel van dit alles was 'het juiste handelen' en wel
met het oog op de eindtijd. Elders wordt een jaarlijks ritueel
beschreven ter hernieuwing van de 'toetreding tot het
Verbond'; over wie toetreedt wordt gezegd: "Wanneer zijn ziel
zich in ootmoed onderwerpt aan alle inzettingen van God, zal
zijn vlees gereinigd worden bij de besprenkeling met het water
der reiniging" (IQS3,8v; vertaling García
Martínez/van der Woude Dl. I,p.191). Hier is dus
sprake van een doop.
Heeft Johannes de Doper behoort tot de gemeenschap van
Qumran? En Jezus? We weten het niet: beiden
komen niet voor in de manuscripten van Qumran (hoewel het tegendeel
wel is beweerd op grond van een esoterische interpretatie van
bepaalde geschriften). Wat we wel weten is, dat Jezus
onmiddellijk na zijn doop de woestijn in werd geleid door de Geest
"om daar op de proef gesteld te worden"
(Matteüs 4:1). Moeten we dit ook opvatten als
een 'zich terugtrekken in de woestijn' en als een verwijzing naar
Torastudie? Hoe dat ook zij: ook Jezus vatte zijn verblijf daar op als het begin
van zijn eigen optreden, het begin van de eindtijd.
Wanneer kort daarop Johannes gevangen is genomen en hij aan Jezus
laat vragen of het Jezus is die komen zou antwoordt Jezus
volgens Matteüs : "Zeg tegen Johannes wat
jullie horen en zien: blinden kunnen weer zien en verlamden
weer lopen ... doden worden opgewekt en aan armen wordt het
goede nieuws bekend gemaakt". Ook deze tekst komt wellicht in
een wat ander licht te staan wanneer we kennis nemen van een
handschriftfragment 'over de opstanding'; daarin wordt
teruggegrepen op dezelfde passage uit Jesaja (Jes. 61); in dit
fragment wordt over de komende messias
gezegd: "... want hij zal de zwaargewonden genezen, de doden
doen herleven, de ootmoedigen de blijde boodschap brengen..."
(4Q525, kolom 2, 12vv.; vertaling García
Martínez/van der Woude p. 422).
De voorgeschiedenis
Na de dood van Alexander de Grote waren in Palestina de Seleuciden aan de
macht gekomen. Zij lieten zich inspireren door het gedachtengoed van het
Hellenisme en droomden van een versmelting van Oosterse culturen met die
van Griekenland. Ook in Judea waren er mensen aan die hier warm voor liepen
(I Macc. 1:11). Maar voor tal van andere - vrome - bewoners van Judea vormde dit
een bron van ergernis! Al spoedig liep dit dan ook uit op oorlog (167./):
de Seleuciden waren de tempel binnengedrongen en hadden het gouden altaar met
toebehoren geroofd (I Macc. 2:1vv.). Deze oorlog staat bekend als de
opstand van de Maccabeeërs. " In die tijd trokken velen die rechtvaardig
wilden leven en wilden vasthouden aan de wet naar de woestijn. Daar vestigden
zij zich samen met hun kinderen, hun vrouwen en hun vee, want de toestand was
ondragelijk geworden. "(I Macc. 2: 29). Het verloop van de oorlog
staat beschreven in het boek 'Maccabeeën'. Uiteindelijk leidde deze strijd
tot een periode van onafhankelijkheid. Maar ook daaraan kwam weer een einde.
Daarna zijn er in Judea steeds groepen geweest die droomden van een onafhankelijke
staat onder leiding van een hogepriester en/of koning.
Inmiddels was echter ook de expansie begonnen van het Romeinse Rijk. Na de
overwinning op Carthago reikten de Romeinse ambities verder: ze lieten zich
zien in het Oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee. We komen hen ook al
tegen in I Maccabeeën: als bondgenoten van de Judeërs (I Macc. 15: 15vv.). Maar
dat bondgenootschap bleek bedrieglijk: uiteindelijk wordt duidelijk dat ook de
Romeinen erop uit waren om Judea onder hun invloedssfeer te brengen. Om dit
te realiseren hadden zij het oog laten vallen op Herodes: een man die weliswaar
van koninklijke bloede was, maar niet uit het huis van David. Deze Herodes was
opgegroeid in Rome, en slechts formeel een Jood. Van hem maakten de Romeinen
een marionettenkoning. Het bleek een wreed en eerzuchtig vorst, die zichzelf
vooral onvergetelijk trachtte te maken door het realiseren van indrukwekkende
bouwwerken. Je hoefde er evenwel geen profeet voor te zijn om te kunnen
voorzien dat 'de vromen', die niets wilden weten van vreemde overheersers, ook
nu weer in opstand zouden komen. Hun leus was dezelfde als die van de
Maccabaeërs: "God is de enige!" Ook hoeft het niemand te verbazen dat deze
opstandige elementen vooral opereerden vanuit de woestijn waar zich, zoals we
zagen, al in de tijd van de Maccabeërs hele families hadden gevestigd. Dat zij
hun sporen daar hebben nagelaten spreekt vanzelf. Veel van hun gedachtengoed en
ideologie is terug te vinden in de rollen van de Dode Zee. Het betreft vormen
van vroomheid die zijn terug te voeren op het 'Noachietische Verbond', waarin
reinheid, vegetarisme en het verlangen naar onafhankelijkheid zijn gekoppeld
aan het besef dat het einde der tijden nabij is. Dat deze vroomheid ook bepalend
was voor het vroege Christendom blijkt met name uit de spanningen die ontstonden
tussen Jacobus, een broer van Jezus die wel wordt aangeduid als 'de eerste
bisschop van Jeruzalem' en Paulus, die bekend werd als de 'apostel voor de
verkondiging onder de heidenen' (Gal. 2:7).
De breuk.
Uit latere geschriften van kerkvaders valt op te maken dat het conflict tussen
de Herodessen en de 'vromen', die onder meer weigerden belasting te betalen,
die niets moesten hebben van de door de Herodes benoemde hogepriesters, ertoe
leidden dat tal van opstandelingen werden geëxecuteerd, soms door kruisiging
(op basis van het Romeinse recht), soms door steniging (op grond van de
Joodse heiligheidswetgeving). Dit laatste werd mogelijk omdat er groepen
sympathiseerden met de onderdrukkers. Anderen echter maar hoopten op een
'Verlosser', zoals Judas de Galileër, Teudas - een nieuwe Mozes - en Jezus:
" "We hoopten dat hij (Jezus) degene was die Israël zou bevrijden"
" (Luc. 24:21). Uiteindelijk liepen de spanningen en irritaties zo hoog op
dat er opnieuw oorlog uitbrak: de eerste Joodse oorlog. Het het verloop daarvan
is beschreven door Flavius ("De Joodse oorlog"). Volgens hem vormde de geweldadige
dood van Jacobus, de broer van Jezus, de aanleiding voor deze oorlog. De dood
van honderdduizenden Joden, de verwoesting van Jeruzalem, het einde van
de tempelcultus in het jaar 70 AD waren het gevolg. De gebeurtenissen moeten
in de oude wereld een grote schok hebben veroorzaakt. De ondergang van de tempel,
de dood van honderdduizenden en het einde van de Jeruzalemse gemeente impliceerde
dat zowel het Christendom als het Jodendom opnieuw moesten worden 'uitgevonden'.
Dat verklaart dan ook waarom alle geschriften van het NT één ding met elkaar
gemeen lijken te hebben: dat er daarin niets ten nadele van Romeinen wordt
gezegd, terwijl er over 'de Joden' op een vileine manier wordt geschreven.
Ook aan de invloed van de sekten, die tot dan toen verbleven in de Woestijn
van Juda, kwam een einde. De invloed van deze groepen op het vroege Christendom
is ongetwijfeld dan ook veel groter geweest dan tot voor kort werd aangenomen.
De geschriften van het NT, zoals wij die kennen, dragen weliswaar nog sporen
van het oudste Christendom maar zijn ook ook herhaaldelijk 'verbeterd' en
aangepast aan latere theologische opvattingen en leerstukken: de gang van zaken
zoals die rond de processen van Jezus en Paulus zijn totaal anders voorgesteld
dan het gegaan moet zijn. En ook voor de zogenaamde brieven van Paulus geldt dat
deze zijn gecensureerd, verbeterd zo nooit door Paulus geschreven kunnen zijn.
"Daarna werd Jezus door de Geest meegevoerd naar
de woestijn om door de duivel op de proef gesteld te worden"
(Matteüs 4:1): volgens de plaatselijke traditie is
dit de "zeer hoge berg" vanwaar de duivel Jezus "al de koninkrijken van
de wereld in al hun pracht" liet zien.
|
|
Niet voor niets staat in Handelingen dat in Antiochië voor het eerst sprake was
CHristenen. Voorheen stonden zij bekend als 'de mensen van de weg', 'Galileërs',
'Nazoreërs', 'Armen' of nog anders: in Romeinse ogen waren het terroristische
groepen. Vandaar dat zij met hen geen mededogen hadden: zowel Judas de Galileër,
als Johannes de Doper, Jezus de Galileër, Cephas "de rots" en de
beide Jacobussen) werden uit de weg geruimd: de meesten van hen door de Romeinen,
een enkeling door met hen sympathiserende Joden.
Sporen
De sporen van de voorgeschiedenis van het Christendom bestaan vooral uit
verhaalmotieven: ook in de Rollen van de Dode Zee vinden we gelijkenissen,
berichten over visioenen, vermaningen, deugdenkatalogi en onderwijzingen, die
inhoudelijk overeenkomsten vertonen met fragmenten uit het NT.
Er zijn teksten over Messiassen en Messiasverwachtingen. Maar na 70 werden
veel verwachtingen gespiritualiseerd: het verwachte koninrijk was niet meer van
deze wereld maar iets voor 'na het einde van de tijd'. En ook gelet
op de intenties van geschriften zijn er overeenkomsten: zo
zijn er de teksten zijn die aandringen op bekering; en teksten die
de woestijn aanduiden als de plaats van een nieuw begin en een nieuw
verbond; er is sprake van mensen in wie God een welbehagen heeft;
en ook voor uitspraken van Paulus over zonde en genade, over de
rechtvaardiging van de goddeloze en over roeping en uitverkiezing
bieden de vondsten in Qumran parallellen.
Tot in het begin van de 20ste eeuw huldigde men algemeen de
opvatting dat het Christendom sterk beïnvloed was door het
Hellenisme. Sedert de vondst van de manuscripten in de grotten
van Qumran wordt steeds duidelijker dat het Christendom feitelijk een uitvinding
is van na het jaar 70 en bestemd bestemd voor de Hellenistische wereld. De Jezus
uit de evangeliën is ook dan ook een geheel andere dan de Jezus, die door velen
als de beloofde messias werd gezien en die als een vorst in Jeruzalem werd
binnengehaald, zittend op een ezel zoals ooit David en Salomo. Hij was
een Jood in hart en nieren. Maar de evangelisten hebben hem in
alle opzichten ge\ísoleerd van zijn familie en zijn volgelingen, leggen hem
woorden in de mond alsof hij zijn volgenlingen oproept om belastingen aan de
keizer te betalen en doen het voorkomen alsof het koninkrijk van God
een louter hemels koninkrijk is. Ware dat zo geweest dan zou hij nooit op
de aanklacht van 'koning der Joden' door de Romeinen zijn gekruisigd.
Paulus heeft deze Jezus nooit gekend; hij was dan ook een vurig bestrijder
van diens volgelingen en hij fundeert zijn apostolaat op mystieke ervaringen:
Jezus zou hem zijn verschenen. Wat hij als zijn missie ziet is: de God van
het oude Israël verkondigen onder de volken. Dat sluit naadloos aan bij de
idealen van het Hellenisme: het versmelten van de oosterse culturen met die
van het oude Griekenland.