KARL BARTH: een vrijzinnig (?) theoloog (1886 - 1968) **

**) zie voetnoot aan het slot

DE WORSTELING
Tijdens de bloeitijd van de bijbelkritiek begint Barth met de studie theologie. Het adagium van bijbelwetenschappers is dat je de bijbel alleen kunt begrijpen tegen de achtergrond van de historische situatie. Om het NT te interpreteren is historische kennis dus volstrekt onmisbaar. En datzelfde geldt natuurlijk voor het OT. Dit leidde tot de conclusie dat de bijbelse boodschap betrekking heeft op de vraag hoe een mens moet leven: christelijk leven valt zo ongeveer samen met ethisch leven, leven als een goed mens. De bijbel was in die visie dan ook een boek van en voor mensen; en geloven voornamelijk een kwestie van moraal.

Tijdens de studie loopt Barth warm voor deze vrijzinnige of liberale theologie, die - zoals duidelijk moge zijn - is gefundeerd in het erfgoed van de 'Verlichting'. Met name het zgn. wijsgerig idealisme leidt onder vrijzinnigen tot het 'positieve Christendom' (Ritschl), dat de opvatting huldigt dat vroomheid niet zozeer een kwestie is van ingewikkelde dogma's, maar veeleer van een levenspraktijk gebaseerd op christelijke normen en waarden. Ook voor God is daarbij een plaats ingeruimd: als 'de hoogste idee' in de menselijke geest.

Als dienstdoend predikant volgt een 'ontnuchtering': eerst door de confrontatie met en de pastorale zorg voor fabrieksarbeiders, die onder erbarmelijke omstandigheden hun schrale brood moeten verdienen; en later door de onbeschrijfelijke ellende tijdens de 1ste wereldoorlog. Na een aantal jaren predikantschap schrijft Barth, terugkijkend op zijn studieperiode: "Ik weet wat het betekent om jaar in jaar uit de kansel te moeten beklimmen, om te moeten en te willen en toch niet te kunnen begrijpen en verklaren, omdat men ons op de universiteit zo ongeveer niets behalve de beroemde 'eerbied voor de geschiedenis' heeft bijgebracht, wat ondanks de mooie woorden eenvoudigweg het afzien van elk serieus en eerbiedig begrijpen en verklaren betekent." De eigentijdse geschiedenis spreekt klaarblijkelijk boekdelen. Het begint tot Barth door te dringen dat Calvijn er niet ver naast zat als het gaat om de vraag wat je mag verwachten van 'mensen van goede wille'. De mens wordt maar al te gemakkelijk het slachtoffer van zijn eigen ideologie. Barth raakt ervan doordrongen dat geloof dan ook niet kan worden gereduceerd tot ethiek; geloof behoeft een ander fundament; elke ideologie is een uiting van menselijke hoogmoed en gebrek aan realiteitsgevoel. De waarheid van het geloof onthult zich alleen daar waar het oordeel over deze wereld komt, daar waar de mens God ontmoet - of beter nog omgekeerd - daar waar God, God als de Vader van Jezus Christus, de mens tegemoet komt en zich toont. Dat gebeurt alleen in een direct contact met het innerlijke leven van Jezus. Dat is althans wat Barth leest wanneer hij zich verdiept in de brieven van Paulus (en waarvan de neerslag is te vinden in zijn commentaar op de brief van Paulus aan de gemeente in Rome). Met name door Paulus voelt Barth zich aangesproken - Paulus die na zijn wonderbaarlijke bekering kan zeggen: "niet ik, maar Christus in mij zegt dit". De theologie van Barth wordt wel een 'theologie van de crisis' genoemd omdat 'het Oordeel over de wereld moet gaan'. Niet ons oordeel, maar Gods oordeel: dat is maatgevend. Hij weet zich hiertoe mede geïnspireerd door Kierkegaard die spreekt over het 'oneindige kwalitatieve verschil tussen tijd en eeuwigheid'. Barth zegt het in andere woorden: "God is God'. Verder is er over God niets te zeggen. "Wij weten dat God diegene is over wie wij niets weten, en dat juist dit niet-weten het probleem en de oorsprong is van ons weten." (Commentaar op Romeinen 1:19).

Dit standpunt van Barth heeft veel kritiek gekregen. Is Barth daarmee niet een agnost? Immers: als er niets te zeggen valt over God? De toon van Barth in het commentaar op de Romeinenbrief viel destijds geheel buiten de 'wetenschappelijke en historiserende' theologie uit zijn dagen. Men wist daar niet goed raad mee. Het komt erop neer dat Barth met zijn visie in feite afstand neemt van Hegel (dialectiek), Schleiermacher (de romantiek), de wereldverbeteraars (humanisme en socialisme), de god van filosofen, en de 'moderne' theologie zoals die in de vrijzinnigheid van die dagen werd beoefend. Wat dan wel? In 1922 verschijnt een tijdschrift ('Zwischen den Zeiten'), geredigeerd door een groep theologen die - evenals Barth - in hun gemeente min of meer waren vastgelopen. Men spreekt wel over 'dialectische theologie' van deze groep (toch weer Hegel?): omdat zij van oordeel waren dat het laatste woord over de visie van Barth nog lang niet was gezegd.

Ook Barth zelf heeft zich de rest van zijn leven gebogen over de consequenties van zijn inzichten. De vruchten daarvan zijn te vinden in zijn 'Kirchliche Dogmatik', een reusachtig werk dat nooit is voltooid (het bleef bij dertien lijvige delen) en dat werd gepubliceerd tussen 1932 en 1967. Daarin schenkt Barth aandacht aan de leer van de kerk in al haar facetten zoals die in de loop der tijden is neergelegd in leeruitspraken. Die analyseert hij en becommentarieert die vanuit zijn eigen benadering: zo probeert hij aspecten van geloof en kerk-zijn te verwoorden, waarbij hij steeds alles toetst aan het Woord van God in de Bijbel.

Het meest geruchtmakende gedeelte van deze publicatie gewijd is aan 'godsdienstkritiek': kritiek op 'Religion'. Men wil ons doorgaans doen geloven, zo stelt hij, dat godsdienst ons een antwoord biedt op de zogenaamde 'laatste vragen'. En dat de Christelijke godsdienst misschien nog wel de meest hoogstaande godsdienst is. Maar Barth ziet dit anders: de godsdienst is volgens hem een poging van de mens om aan de overweldigende levende (loodrecht-van-boven) God te ontkomen, Hem buiten de werkelijkheid te houden, zelf het antwoord te geven of te zijn (autonomie). Zo zijn religieuze mensen bezig zichzelf te rechtvaardigen. "Godsdienst is ongeloof; dat geldt niet alleen voor de heidense godsdiensten... maar ook voor wat de ware godsdienst heet te zijn, het Christendom". Volgens Barth is Gods Openbaring de 'opheffing' van alle godsdienstigheid. Tegelijkertijd is echter, ook voor Barth, het christendom de ware godsdienst. Dat is nu 'dialectiek': hoe valt het uit te leggen dat beide uitspraken alleen 'samen waar zijn'!? Zo zijn er meer spanningsvelden te ontdekken: terwijl Barth alle ideologie onder kritiek stelt is hij toch zijn hele leven trouw gebleven aan het socialisme (hoewel hij afstand nam van bepaalde vormen daarvan zoals het 'nationaal socialisme'). Ook heeft hij steeds de kant van de 'Bekennende Kirche' gekozen in diens strijd tegen het nationaal socialisme. Maar dit alles neemt niet weg dat hij tegelijkertijd ook trouw is gebleven aan zijn denken over transcendentie.

Er bestaat een boek over de theologie van Barth met als titel: "De triomf der genade". Met die woorden is zijn theologie goed is getypeerd: in de genade, die de mens 'rechtvaardigt', wordt zichtbaar dat alles wat zich tegen God verzet volstrekt geen toekomst heeft, nietig is. Dat weten wij louter en alleen op grond van Gods handelen in het kruis en de opstanding van Jezus Christus. Aldus Barth.

DE CHRISTOLOGIE CENTRAAL

De incarnatie - het wonder dat God zelf in onze menselijke geschiedenis is gekomen om zich bekend te maken en de mensen met zich te verzoenen (in het leven, het sterven en de opstanding van Jezus Christus) - vindt Barth de basis van elke theologie. Een ander vertrekpunt is er niet. Dat impliceert weliswaar dat onze kennis van God berust op historische gebeurtenissen, maar alleen wanneer en voorzover wij die in geloof erkennen en herkennen als een 'handelen van God'. God toont Zich in dit handelen en houdt in deze openbaring niets van zichzelf achter. We hoeven er dan ook niet bang voor te zijn dat God ooit nog anders zal blijken te zijn dan in dit unieke gebeuren is geopenbaard. Jezus Christus is de enige betrouwbare bron is van Godskennis.

Daarmee verzet Barth zich ook tegen een opvatting, die in de kerkelijke traditie een belangrijke rol heeft gespeeld: de opvatting dat er allerhande wegen zijn die kunnen leiden tot Godskennis. Bijvoorbeeld: dat God zich ook als Schepper laat kennen in de schepping (natuurlijke theologie). Hij komt tot dit inzicht op grond van de overweging dat ons wereldbeeld, met name door de wetenschap, dusdanig is veranderd dat we ons niet meer herkennen kunnen in gedachten over schepping, zoals we die in het OT aantreffen. Die zijn niet meer van onze tijd. Maar ook filosofische reflectie over de werkelijkheid kan onmogelijk Godskennis opleveren. Hiertoe komt hij mede onder invloed van Kant en diens analyses van ons weten ('Wat kunnen wij weten?'). Voor je het weet mondt dit filosoferen uit in 'afgoderij', het ontwerpen van goden die in ons eigen denkraam passen en ook van pas komen.

Volgens Barth spreekt God zich dus volledig uit in het leven van Jezus: Christus is het eeuwige Woord, en de enige Waarheid. In hem komt God present in deze wereld. Een interessante vraag is natuurlijk hoe dit zich nu weer verhoudt tot de manier waarop Barth zich in zijn commentaar op de Romeinenbrief heeft geuit over godsdienst. Is er sprake van een ontwikkeling in zijn denken? Dat lijkt niet zo te zijn: God wordt in Jezus Christus weliswaar zichtbaar maar dit neemt niet weg dat God tegelijkertijd ook nog steeds de Verborgene is. De kenbaarheid van God in Jezus Christus is van een andere orde dan de kenbaarheid van de werkelijkheid waar wij deel van uitmaken. Anderzijds wil dit ook weer niet zeggen dat Christus ons door zijn Geest niet kan aanspreken, bemoedigen, troosten enz.
"Geloof is een wonder".
Geloof is een gebeuren, dat wordt bemiddelt door Christus en dat zich voltrekt tussen God en mens: "De relatie van deze God tot deze mens, de relatie van deze mens tot deze God: dat is voor mij het thema van de bijbel en meteen ook de som van de filosofie. De filosofen noemen deze crisis in het menselijk kennen de oorsprong. De bijbel ziet bij deze kruisweg Jezus Christus" (voorwoord bij de 2de editie van het commentaar op de Romeinenbrief). Geloof is dan ook, volgens Barth, nooit iets wat we bezitten: het blijft een gave. Over geloof valt dan ook wel een en ander te zeggen. Maar hoe een mens tot geloof komt kan niet worden gezegd. Binnen het beperkte kader van dit overzicht is het onmogelijk om allerhande aspecten van de visie van Barth op geloof en kerk-zijn verder uit te werken: dat is wat gebeurt in die Kirchliche Dogmatik.

BETEKENIS
Men heeft wel gezegd dat de theologie van Barth is ontstaan in reactie is op de gebeurtenissen die zich tijdens zijn leven in Europa hebben voltrokken. Voor een deel is dit zeker waar. Zo is het niet toevallig dat Barth socialist is geworden en gebleven en dat hij in de kerkstrijd in Duitsland zich verbonden heeft met de Bekennende Kirche tegen het Nationaal Socialisme. Maar wie zijn theologie daartoe reduceert of louter daaruit afleidt doet toch tekort aan een belangrijk ingrediënt: de volstrekte afwijzing van natuurlijke godskennis. Daarmee kan hij als een modern theoloog worden bestempeld. Deze visie heeft niets aan actualiteit ingeboet. Hij wilde koste wat kost ruimte laten voor een volstrekt andere (transcendente) werkelijkheid die onze werkelijkheid omvat om daarmee ook recht te doen aan zijn visie op de beperktheid van de menselijke mogelijkheden. Dat daarmee ook alle theologie 'van onderop' door hem werd afgewezen en dat dit (ook) hem voor welhaast onoplosbare problemen stelde heeft hij 'op de koop toegenomen' en als theologische uitdaging aanvaard. Zo heeft hij zijn leven lang geprobeerd om het christelijk geloof te vertolken in gesprek met en in weerwil van de vigerende wetenschappelijke en wijsgerige denkbeelden waarin ondermeer voor de gedachte dat we God zouden kunnen kennen als schepper van deze wereld geen plaats meer is.

De meest klemmende vraag is dan natuurlijk: kunnen wij dan niets over God zeggen? Nee! - volgens Barth: net zomin als over de wijze waarop een mens gelovig wordt (God komt ons vanuit Zijn verborgenheid tegemoet). Maar dat betekent nog niet dat God niet ons kan aanspreken; en het betekent al evenmin dat wij vanuit het geloof niet zouden kunnen getuigen, bijvoorbeeld over eigenschappen van God zoals 'barmhartigheid', 'liefde', 'vrijheid' en 'rechtvaardigheid'. Maar daarbij dienen we steeds te beseffen dat we deze eigenschappen nergens als een gegeven toestand in deze wereld kunnen aantreffen: voor al deze eigenschappen geldt dat zij immanent en bespeurbaar zijn maar dat zij tegelijkertijd ook transcendent en verborgen zijn.


**) Bij het samenstellen van deze pagina is ondermeer gebruik gemaakt van:
'Denkers en religie', H. Achterhuis e.a., Veen 2010.
'Toptheologen', J.B.M. Wissink e.a., Lannoo 2006.

Terug naar het begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de <"http://koinonia.kerkwinkel.eu/sitemap.htm">SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© Kerkwinkel Koinonia 2012.

Untitled