DIETRICH BONHOEFFER (1906-1945): een gelovige nihilist? **)

**) zie voetnoot aan het slot


Wanneer een nihilist iemand is die elk geloof in twee werelden - de wereld hier en de wereld ginds - achter zich heeft gelaten, dan is Dietrich Bonhoeffer ontegenzeggelijk een nihilist. Voor hem bestaat er niets buiten de werkelijkheid waarin wij leven: buiten hier en nu. Vragen die dan rijzen zijn: kan een nihilist nog wel een gelovig Christen zijn? Kun je als theoloog wel nihilist zijn? Wat heeft het bijbelse kerygma dan nog te betekenen? Waaruit bestaat Christen zijn? En: wie is Christus dan? Met deze en daarmee samenhangende vragen heeft Bonhoeffer geworsteld.

LEVENSLOOP
Dietrich Bonhoeffer is opgegroeid in een groot gezin dat we vandaag de dag 'randkerkelijk' zouden noemen. Zijn ouders wilden weliswaar niet breken met het christelijke geloof, maar waren ook niet erg betrokken. Des te opvallender is het, dat Dietrich niettemin al tijdens zijn gymnasiale opleiding besloot om theologie te gaan studeren. Zijn vader, een hoogleraar psychiatrie en neurologie, was daar niet blij mee. De eerste twee semesters studeert hij in Tùbingen, de stad waar ook zijn vader ooit ook studeerde. Daarna in Berlijn. Tijdens een reis naar Rome, samen met een broer, komt hij in aanraking met het Rooms Katholicisme; dat maakt diepe indruk op hem, met name als hij er ziet wat de kerk in het leven van mensen kan betekenen. Zijn proefschrift, waarop hij in 1927 (hij is dan 21!) summa cum laude zal promoveren, gaat dan ook over de 'gemeenschap der heiligen' (Sanctorum Communio). Bonhoeffer is van mening dat er in de kerk niet zozeer over Christus gepreekt zou moeten worden, maar dat er gepreekt dient te worden vanuit het besef dat de kerk Christus is in de wereld. In 1930 schrijft hij, om als docent te kunnen worden toegelaten, zijn Habilitationsschrift 'Act und Sein', met als ondertitel 'transcendentale filosofie en ontologie in de systematische theologie'. Ook deze titel is veelzeggend. De transcendentale filosofie impliceert een verwijzing in de richting van Kant en Karl Barth; de ontologie verwijst naar het gedachtegoed van Heidegger en de Rooms Katholieke theologie (de Godsvraag). Volgens Bonhoeffer kan God in zijn openbaring niet in louter daadcategoriën worden gedacht en al evenmin in louter zijnscategoriën: "Wie denkt dat hij via de filosofie een antwoord kan geven op de vraag naar God, naar de mens en naar de werkelijkheid begint aan een uitzichtloze onderneming."
Nu hij bevoegd is om docent te zijn vertrekt hij voor enige tijd naar Amerika. Tijdens zijn verblijf daar ontdekt hij dat men er nog nooit heeft gehoord van Karl Barth en diens crisistheologie. Hij is dan ook niet te spreken over het niveau van de theologie aldaar: "In New York kan men zo ongeveer over alles horen preken, alleen niet over het evangelie van Jezus Christus, over het kruis, over zondevergeving, over dood en leven." Voor negerkerken maakt hij echter een uitzondering, op grond van het sterke gemeenschapsgevoel dat uit de bijeenkomsten spreekt (negrospirituals!). Tijdens zijn verblijf in Amerika raakt hij ook betrokken bij de oecumenische beweging.
Als hij weer terugkomt in Duitsland breekt daar een rumoerige en vooral ook verwarrende tijd aan, als gevolg van de politieke ontwikkelingen (1933!). Met name de vraag naar de rol van de kerken in de politiek leidt tot een kerkstrijd. Bonhoeffer stelt zich, na al weer een kort verblijf in het buitensland, beschikbaar om leiding te geven aan een seminarie voor aankomende predikanten van de 'Bekennende Kirche' (Finkenwald). Hij laat de mensen er leven er in een 'broederschap', met regels die doen denken aan die van een kloostergemeenschap. In die periode ontstaan zijn publicaties 'Nachfolge' en 'Gemeinsames Leben'. Bonhoeffer komt tot het inzicht dat de kerk haar geloofwaardigheid zou verliezen, wanneer ze de Joden aan hun lot zou overlaten, en verkondigt dat ook met zoveel woorden. Dat wordt hem door velen niet in dank afgenomen. Ook speelt hij als sympathisant van de vredesbeweging in die periode (en niet voor het eerst) met een gedachte, die hij ook al eerder koesterde: om een reis te maken naar India teneinde daar met Gandhi in contact te komen. Volgens hem was de geweldloosheid van Gandhi misschien wel veel christelijker dan wat de Rijkskerk in Duitsland liet zien. Langzamerhand komt Bonhoeffer dan ook tot de conclusie dat ook zijn eigen geloofwaardigheid hem noopt tot het maken van keuzes en tot het trekken van de consequenties daaruit. Hij raakt ervan overtuigd dat een Duitsland onder Hitlers leiding geen toekomst heeft en dat dit het einde zou betekenen van de (Christelijke) cultuur en van een geloofwaardige Duitse kerk: "De vraag naar de gemeenschap met de kerk is de vraag naar de gemeenschap met het heil. Wie zich bewust van de Bekennende Kirche in Duitsland afscheidt scheidt zich af van het heil." En: "Bij Karl Barth staan we in de traditie van Paulus, Luther en Kierkegaard, d.w.z. in de traditie van het authentieke christelijke denken". Deze en dergelijke uitspraken komen hem op veel kritiek te staan. Bonhoeffer beseft natuurlijk heel goed, dat het niet aan ons is om te bepalen waar de grenzen van het heil lopen. Maar in de ogen van veel anderen zijn zijn opvattingen te extreem en zijn uitspraken in niemands belang. Vooral Lutherse theologen, die vasthielden aan de scheiding tussen kerk en staat, distantiëerden zich van hem. Velen, ook binnen de 'Bekennende Kirche' zijn op zoek naar een mogelijkheid om met het Derde Rijk tot een schikking te komen, maar voor Bonhoeffer is het ondenkbaar dat de kerk zijn stem niet zou laten horen waar het de Joden betreft. Door zijn opstelling moest Bonhoeffer dan ook onder ogen zien dat hij aan invloed verloor. Zijn oproep aan Genève om als oekumene 'samen belijdende kerk te zijn' in plaats van een forum waar theologieën worden uitgewisseld, en om afstand te nemen van de duitse Rijkskerk, vond dan ook geen gehoor. Uiteindelijk vervreemdt Bonhoeffer ook van de Bekennende Kirche. Hij komt tot het inzicht dat geweldloos verzet, waarvoor Gandhi pleit, onvoldoende is en besluit om zich in te laten met een ondergrondse beweging. Daarmee kiest hij voor een dubbelleven: hij is dan tegelijkertijd betrokken bij de geheime dienst en bij een groep die een aanslag op het leven van Hitler voorbereidt. Dit laatste zal hem noodlottig worden: op 9 april 1945 wordt hij ter dood gebracht.

THEOLOGIE
Terloops is al een en ander over het denken van Bonhoeffer ter sprake gekomen. De kennismaking tijdens zijn verblijf in Rome met de Rooms Katholieke kerk heeft zijn leven lang een grote rol gespeeld. Dat geldt ook voor het milieu waaruit hij afkomstig is. Veel predikanten komen uit een godsdienstig milieu en raken tijdens hun studie verstrikt in allerhande vragen, die twijfel zaaien ten aanzien van oude zekerheden. Bij Bonhoeffer voltrekt zich een proces in omgekeerde richting. Hij stamt uit een liberaal nest waarin het oude 'Bildungsideal' hooggehouden wordt en voelt zich van huis uit dan ook niet sterk met de kerk, het geloof en het Christendom verbonden. Pas in Rome ontdekt hij wat het kan betekenen om samen tot een gemeenschap te behoren. Vanaf dat moment heeft hij dan ook altijd geprobeerd om zich deel te voelen van de Christelijke wereldkerk.
In zijn jonge jaren was hij vooral wetenschappelijk filosofisch en theologisch ingesteld: hij probeerde te doordenken waar het in de kerk om draait. Voor hem was dat niet zozeer om de Godsvraag; en al evenmin om de ethiek; hij meende dat juist het 'gemeenschap zijn' de kern was, en dat dit denken de grondslag zou moeten zijn van een christelijke samenleving. En zijn kritiek op Barth was dan ook dat die niet ver genoeg is gegaan: "Tegen de religie brengt Barth de God van Jezus in het strijdperk. Dat blijft zijn grootste verdienste.... maar noch in de dogmatiek noch in de ethiek heeft hij richtlijnen gegeven voor een niet-religieuze interpretatie van de bijbel." Een ander punt van kritiek betreft dat Barth nog te veel vasthield aan een benadering waarbij alles lijkt te draaien om het individu; om de ontmoeting met God; om openbaring. Bonhoeffer: "De mens is nooit alleen; hij is slechts door de gemeente die hem Christus brengt". Ten aanzien van Bultmann stelt Bonhoeffer, dat hij het geheel eens is met diens uitgangspunt: de bijbel dient ontmytologiseerd te worden om de betekenis ervan te kunnen verstaan. Maar ook Bultman is daarin, volgens Bonhoeffer, niet ver genoeg gegaan: "De moeilijkheid ligt niet alleen in mythologische begrippen als wonder, hemelvaart, enz. (die trouwens van de begrippen God, geloof, enz. principieel niet te scheiden zijn), maar in de religieuze begrippen als zodanig. Men kan God en wonder niet van elkaar scheiden, zoals Bultmann meent, maar men moet beide niet-religieus kunnen interpreteren en verkondigen". Het probleem, waar we tegenaan lopen, is in de ogen van Bonhoeffer niet alleen een kwestie van taal en taalgebruik. De mens is mondig geworden en daarmee is aan de religie definitief een einde gekomen. 'Mondigheid' dienen we waarschijnlijk te begrijpen in zijn oorspronkelijke betekenis: "op de leeftijd gekomen om zichzelf te vertegenwoordigen". Het wereldbeeld is volstrekt veranderd en daarmee ook de mens. In ons denken is geen plaats meer voor God of goden. Wat ons overblijft is dan de vraag wat het dan nog wil zeggen, om in deze wereld ek-klesia te zijn ('weggeroepen'). En: wat er overblijft wanneer we 'redlich' in niet-religieuze taal de bijbel proberen opnieuw te verstaan. Alleen zo kan een brug geslagen worden naar de niet-religieuze mens.

Met name tijdens de laatste maanden van zijn leven, in de gevangenis, heeft Bonhoeffer nagedacht over zulke vragen. Sporen van zijn denken uit die periode zijn bewaard gebleven in brieven, gebeden en gedichten: niet zozeer in de brieven aan zijn familie en zijn verloofde, als wel in die aan een vriend. Deze brieven omvatten onuitgewerkte, niet gesystematiseerde gedachten en notities. Het is, zoals zich laat begrijpen, niet gemakkelijk om uit dit fragmentarische materiaal te destilleren tot welke denkbeelden Bonhoeffer in die periode is gekomen. Misschien kunnen we ook wel niet van denkbeelden spreken, maar hooguit van 'intuïties'. Kernbegrippen in zijn denken zijn: intellektuelle Redlichkeit (eerlijkheid) en Mündigkeit (mondigheid). En een belangrijke notie is 'het er-zijn-voor-anderen'.

WIDERSDTAND UND ERGEBUNG
"Widerstand und Ergebung": onder die titel is een verzameling van brieven, gebeden en gedichten uitgegeven. Op het oog lijkt het een samenraapsel zonder veel samenhang. Er is wel gezegd dat het interpreteren van deze teksten te vergelijken is met het maken van een Rohrschachtest: elke lezer van Widerstand und Ergebung is gedwongen om zelf de samenhang en betekenis te ontdekken, waarbij het gevaar op de loer ligt dat men er vooral zijn eigen opvattingen in herkent. Een bijkomend probleem is, dat Bonhoeffer dikwijls woorden gebruikt die hij niet nader definiëert. Het laatste woord over deze teksten zal dan ook nooit gezegd zijn. Je mag veronderstellen dat ook Bonhoeffer zelf, wanneer hem meer tijd was gegund, helderder had kunnen verwoorden wat hem voor ogen stond.

Niettemin zijn er wel lijnen te trekken in de ontwikkeling van zijn denken. Duidelijk is, dat hij in zijn jonge jaren kennis heeft genomen van de liberale theologie. De liberale theologie beoogde het Christendom te bevrijden. Bonhoeffer heeft eens gezegd dat hij de tocht van Frederik Barbarossa naar Canossa beschouwt als het begin van een ontwikkeling die is uitgelopen op de bevrijding van elk gezag. Citaat: "Het is zo gemakkelijk om onmondig te zijn. Heb ik een boek, dat verstand voor mij heeft, een pastor, die geweten voor mij heeft, dan hoef ik mezelf niet meer in te spannen." De liberale theologie heeft het historisch-critische bijbelonderzoek omarmd en daarmee het Christendom bevrijd van elk gezag: zowel van het gezag van de traditie als van het gezag van de bijbel als een bericht uit een andere werkelijkheid. In de tijd dat Bonhoeffer werd opgeleid was het Nieuwe Testament maatgevend: ook Bonhoeffer is destijds zo te werk gegaan bij het exegetiseren van bijbelteksten. Ook Bultmann, die feitelijk alles ophangt aan het evangelie van Johannes, is daarmee een treffend voorbeeld van deze manier van doen. Maar voor Bonhoeffer ligt dat later anders: de tijd is daar, dat we juist het Nieuwe Testament moeten lezen vanuit de geloofswereld van het Oude Testament; omdat het Oude Testament, in tegenstelling tot vele religies, niet een verlossingsgodsdienst laat zien. Het Oude Testament toont dat de mens onder ogen moet zien dat de werkelijkheid vaak onberekenbaar is; en Gods wegen ondoorgrondelijk. In die situatie moet de mens zijn weg vinden. In bijbelstudies, die te vinden zijn in 'Widerstand und Ergebung', is van de 'oude' methode geen spoor meer terug te vinden. Twee woorden, die voor hem van grote betekenis zijn, laten zien dat hij schatplichtig is aan de liberale theologie: vrijheid en waarachtigheid (redlichkeit). "Een geloofsbelijdenis zegt niet wat een ander 'moet' geloven, maar wat men zelf gelooft" - aldus een notitie die Bonhoeffer ooit maakte.

Bonhoeffer heeft ook kritiek op de liberale theologie: die is in zijn ogen vastgelopen. Het project is uitgelopen op een nederlaag. Op een mislukking. Waaraan zou Bonhoeffer hierbij gedacht hebben? Aan de kerkstrijd? Aan de Rijkskerk, die in zijn ogen totaal de koers kwijt was en toch weer de oren liet hangen naar de politieke gezagsdragers? Of aan de in zijn ogen slecht functionerende oecumene, die weigerde stelling te nemen in het conflict: 'omdat men zichzelf zag als een gezelschap dat van gedachten wisselde over theologische denkbeelden'? Of aan het feit dat men het spoor bijster is, omdat men 'God' is kwijtgeraakt? Misschien wel dit laatste, en wel onder invloed van Barth. Want voor Barth en zijn crisistheologie heeft Bonhoeffer grote waardering gehad: het oordeel moet komen over deze wereld! Niet de mens en zijn religie, maar God en zijn Woord en de vrijheid van God in zijn Woord: dat is het thema van de theologie. Barth is degene geweest die de liberale theologie heeft verweten dat er niet meer over God werd gesproken, maar over de mens! En daar is Bonhoeffer het van harte mee eens. Maar ook Barth is, aldus Bonhoeffer, blijven steken: hij is er niet aan toegekomen om de consequenties daaruit te trekken voor de exegese. Volgens Bonhoeffer zou de volgende stap moeten zijn, dat er richtlijnen komen voor een niet-religieuze interpretatie van de bijbel. Bonhoeffer ziet het dan ook als een uitdaging om een brug te slaan tussen de liberale theologie en de crisistheologie. Dat betekent niet, zoals Bultmann nog dacht, dat het voldoende zou om de bijbel - te beginnen bij het Nieuwe Testament - te ontmythologiseren. Dat zou voorbijgaan aan het gegeven dat onze werkelijkheid een geheel andere is dan ooit tevoren. Er zit dan ook niets anders op dan die nieuwe werkelijkheid onder ogen te zien en vanuit deze nieuwe situatie opnieuw te luisteren naar wat de bijbel - te beginnen bij het Oude Testament - ons te zeggen heeft.

In 'Widerstand und Ergebung' worden voornamelijk psalmen, de grote profeten en het boek Spreuken geciteerd. En ook uit zijn gedichten blijkt hoezeer Bonhoeffer zich vaak herkent in oudtestamentisache gestalten (Jona, Mozes). En in de woorden van profeten zoals in die van Jeremia: "... maar ik geef u uw leven ten buit op alle plaatsen waar gij heen zult gaan' (Jeremia 45:5). Hoe Bonhoeffer deze woorden heeft verstaan is onduidelijk. Maar zoveel is wel zeker: dat hij daarin iets van een opdracht heeft beluisterd en ook een belofte.
De God-is-dood-theologie heeft naderhand wel geclaimd dat Bonhoeffer een voorloper daarvan is geweest. Maar dat berust op een onjuiste inschatting. Bonhoeffer is altijd blijven nadenken over God en hij heeft tot aan het einde geleefd in een omgaan met God - wat dat dan ook precies moge betekenen - en daarin heeft hij rust gevonden, en zekerheid, en troost, en vertrouwen. Zelfs in alle Godverlatenheid. Een aantekening, die moest dienen als gedachtesteun, voor een boek dat hij ooit nog eens wilde schrijven luidt: "Wie is God? Niet beginnen met een algemeen geloof in God, Gods almacht enz. Dat is geen echte Godservaring. (...) Ontmoeting met Jezus Christus. Ervaring dat het menselijk bestaan hier is omgekeerd. (...) In dit er-zijn-voor-anderen ervaren wij transcendentie. (...) Onze verhouding tot God is een nieuw leven in het er-zijn-voor-anderen." En: "Zegenen wil zeggen: de hand op iets leggen en zeggen; jij hoort, ondanks alles, bij God. Zo doen wij met de wereld, die ons zo laat lijden. (...) Alleen uit het onmogelijke kan de wereld vernieuwd worden; dit onmogelijke is Gods zegen."

CHRISTUS
Voor Bonhoeffer is Jezus niet meer de Verzoener, en evenmin de Verlosser. Daarmee neemt hij afstand van de kern van de oude geloofsbelijdenissen. Volgens Bonhoeffer spreekt de bijbel over de weg van het volk van God in de aardse geschiedenis - onder het regiem van de gerechtigheid. Jezus is de knecht des Heren (Jesaja!) en daarmee tevens de Heer van de discipelen: omdat hij als mens-voor-de-anderen de orde van het menszijn heeft omgekeerd. Bonhoeffer beschrijft het leven van Christus vanuit twee woorden: 'vrijheid' en 'er-zijn-voor-anderen'. Jezus is degene die zichzelf onvoorwaardelijk in dienst heeft gesteld van de anderen en daarmee in dienst van het Koninkrijk van God: daarin is hij de volmaakte mens, conform de opdracht "Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is" (Matteùs 5:48).

TOT SLOT
Alles wijst erop dat Bonhoeffer zichzelf zag als een 'modern theoloog' in het voetspoor van Barth. Centraal stonden voor hem begrippen zoals vrijheid, mondigheid (uit de liberale theologie), er-zijn-voor-anderen, en het niet-religieus lezen van de bijbel. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat hij met dit laatste een vorm van bijbellezen heeft willen stimuleren, die tot op de dag van vandaag heel wat mensen aanspreekt (je hoeft geen theoloog te zijn om met bijbellezen je voordeel te kunnen doen: denk bijvoorbeeld aan de populariteit van basisgemeenten); het betreft trouwens een vorm van bijbellezen die teruggaat op de 'lectio divina'. Bovendien heeft hij opnieuw de actualiteit en de betekenis ontdekt van het Oude Testament vanuit het besef dat Jezus een Jood was, die leefde in een tijd dat er nog geen Nieuw Testament voorhanden was.
Tot slot: het slot van een gedicht, dat hij schreef rond de jaarwisseling, eind 1944:

Door goede machten wonderbaar geborgen
wachten wij rustig, wat ons lot ook zij.
God is met ons in de avond en de morgen,
en elke nieuwe dag is Hij nabij.






**) Bij het samenstellen van deze pagina is ondermeer gebruik gemaakt van:
'Denkers en religie', H. Achterhuis e.a., Veen 2010.
'Het einde van de religie', J. Sperna Weiland, Het Wereldvenster 1970.

Terug naar het begin


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de <"http://koinonia.kerkwinkel.eu/sitemap.htm">SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© Kerkwinkel Koinonia, 2012.

Untitled