**) zie voetnoot aan het slot
Wanneer een nihilist iemand is die elk geloof in twee werelden
- de wereld hier en de wereld ginds - achter zich heeft
gelaten, dan is Dietrich Bonhoeffer ontegenzeggelijk een
nihilist. Voor hem bestaat er niets buiten de werkelijkheid
waarin wij leven: buiten hier en nu. Vragen die dan rijzen
zijn: kan een nihilist nog wel een gelovig Christen zijn? Kun
je als theoloog wel nihilist zijn? Wat heeft het bijbelse
kerygma dan nog te betekenen? Waaruit bestaat Christen zijn?
En: wie is Christus dan? Met deze en daarmee samenhangende
vragen heeft Bonhoeffer geworsteld.
LEVENSLOOP
Dietrich Bonhoeffer is opgegroeid in een groot gezin dat we
vandaag de dag 'randkerkelijk' zouden noemen. Zijn ouders
wilden weliswaar niet breken met het christelijke geloof, maar
waren ook niet erg betrokken. Des te opvallender is het, dat
Dietrich niettemin al tijdens zijn gymnasiale opleiding
besloot om theologie te gaan studeren. Zijn vader, een
hoogleraar psychiatrie en neurologie, was daar niet blij mee.
De eerste twee semesters studeert hij in Tùbingen, de stad
waar ook zijn vader ooit ook studeerde. Daarna in Berlijn.
Tijdens een reis naar Rome, samen met een broer, komt hij in
aanraking met het Rooms Katholicisme; dat maakt diepe indruk
op hem, met name als hij er ziet wat de kerk in het leven van
mensen kan betekenen. Zijn proefschrift, waarop hij in 1927
(hij is dan 21!) summa cum laude zal promoveren, gaat dan ook
over de 'gemeenschap der heiligen' (Sanctorum Communio).
Bonhoeffer is van mening dat er in de kerk niet zozeer over
Christus gepreekt zou moeten worden, maar dat er gepreekt
dient te worden vanuit het besef dat de kerk Christus is in de
wereld. In 1930 schrijft hij, om als docent te kunnen worden
toegelaten, zijn Habilitationsschrift 'Act und Sein', met als
ondertitel 'transcendentale filosofie en ontologie in de
systematische theologie'. Ook deze titel is veelzeggend. De
transcendentale filosofie impliceert een verwijzing in de
richting van Kant en Karl Barth; de ontologie verwijst naar
het gedachtegoed van Heidegger en de Rooms Katholieke
theologie (de Godsvraag). Volgens Bonhoeffer kan God in zijn
openbaring niet in louter daadcategoriën worden gedacht en al
evenmin in louter zijnscategoriën: "Wie denkt dat hij via de
filosofie een antwoord kan geven op de vraag naar God, naar de
mens en naar de werkelijkheid begint aan een uitzichtloze
onderneming."
Nu hij bevoegd is om docent te zijn vertrekt hij voor enige
tijd naar Amerika. Tijdens zijn verblijf daar ontdekt hij dat
men er nog nooit heeft gehoord van Karl Barth en diens
crisistheologie. Hij is dan ook niet te spreken over het
niveau van de theologie aldaar: "In New York kan men zo
ongeveer over alles horen preken, alleen niet over het
evangelie van Jezus Christus, over het kruis, over
zondevergeving, over dood en leven." Voor negerkerken maakt
hij echter een uitzondering, op grond van het sterke
gemeenschapsgevoel dat uit de bijeenkomsten spreekt
(negrospirituals!). Tijdens zijn verblijf in Amerika raakt hij
ook betrokken bij de oecumenische beweging.
Als hij weer terugkomt in Duitsland breekt daar een rumoerige
en vooral ook verwarrende tijd aan, als gevolg van de
politieke ontwikkelingen (1933!). Met name de vraag naar de
rol van de kerken in de politiek leidt tot een kerkstrijd.
Bonhoeffer stelt zich, na al weer een kort verblijf in het
buitensland, beschikbaar om leiding te geven aan een
seminarie voor aankomende predikanten van de 'Bekennende
Kirche' (Finkenwald). Hij laat de mensen er leven er in een
'broederschap', met regels die doen denken aan die van een
kloostergemeenschap. In die periode ontstaan zijn publicaties
'Nachfolge' en 'Gemeinsames Leben'. Bonhoeffer komt tot het
inzicht dat de kerk haar geloofwaardigheid zou verliezen,
wanneer ze de Joden aan hun lot zou overlaten, en verkondigt
dat ook met zoveel woorden. Dat wordt hem door velen niet in
dank afgenomen. Ook speelt hij als sympathisant van de
vredesbeweging in die periode (en niet voor het eerst) met een
gedachte, die hij ook al eerder koesterde: om een reis te
maken naar India teneinde daar met Gandhi in contact te komen.
Volgens hem was de geweldloosheid van Gandhi misschien wel
veel christelijker dan wat de Rijkskerk in Duitsland liet
zien. Langzamerhand komt Bonhoeffer dan ook tot de conclusie
dat ook zijn eigen geloofwaardigheid hem noopt tot het maken
van keuzes en tot het trekken van de consequenties daaruit.
Hij raakt ervan overtuigd dat een Duitsland onder Hitlers
leiding geen toekomst heeft en dat dit het einde zou betekenen
van de (Christelijke) cultuur en van een geloofwaardige Duitse
kerk: "De vraag naar de gemeenschap met de kerk is de vraag
naar de gemeenschap met het heil. Wie zich bewust van de
Bekennende Kirche in Duitsland afscheidt scheidt zich af van
het heil." En: "Bij Karl Barth staan we in de traditie van
Paulus, Luther en Kierkegaard, d.w.z. in de traditie van het
authentieke christelijke denken". Deze en dergelijke
uitspraken komen hem op veel kritiek te staan. Bonhoeffer
beseft natuurlijk heel goed, dat het niet aan ons is om te
bepalen waar de grenzen van het heil lopen. Maar in de ogen
van veel anderen zijn zijn opvattingen te extreem en zijn
uitspraken in niemands belang. Vooral Lutherse theologen, die
vasthielden aan de scheiding tussen kerk en staat,
distantiëerden zich van hem. Velen, ook binnen de 'Bekennende
Kirche' zijn op zoek naar een mogelijkheid om met het Derde
Rijk tot een schikking te komen, maar voor Bonhoeffer is het
ondenkbaar dat de kerk zijn stem niet zou laten horen waar het
de Joden betreft. Door zijn opstelling moest Bonhoeffer dan
ook onder ogen zien dat hij aan invloed verloor. Zijn oproep
aan Genève om als oekumene 'samen belijdende kerk te zijn' in
plaats van een forum waar theologieën worden uitgewisseld, en
om afstand te nemen van de duitse Rijkskerk, vond dan ook geen
gehoor. Uiteindelijk vervreemdt Bonhoeffer ook van de
Bekennende Kirche. Hij komt tot het inzicht dat geweldloos
verzet, waarvoor Gandhi pleit, onvoldoende is en besluit om
zich in te laten met een ondergrondse beweging. Daarmee kiest
hij voor een dubbelleven: hij is dan tegelijkertijd betrokken
bij de geheime dienst en bij een groep die een aanslag op het
leven van Hitler voorbereidt. Dit laatste zal hem noodlottig
worden: op 9 april 1945 wordt hij ter dood gebracht.
THEOLOGIE
Terloops is al een en ander over het denken van Bonhoeffer ter
sprake gekomen. De kennismaking tijdens zijn verblijf in Rome
met de Rooms Katholieke kerk heeft zijn leven lang een grote
rol gespeeld. Dat geldt ook voor het milieu waaruit hij
afkomstig is. Veel predikanten komen uit een godsdienstig
milieu en raken tijdens hun studie verstrikt in allerhande
vragen, die twijfel zaaien ten aanzien van oude zekerheden.
Bij Bonhoeffer voltrekt zich een proces in omgekeerde
richting. Hij stamt uit een liberaal nest waarin het oude
'Bildungsideal' hooggehouden wordt en voelt zich van huis uit
dan ook niet sterk met de kerk, het geloof en het Christendom
verbonden. Pas in Rome ontdekt hij wat het kan betekenen om
samen tot een gemeenschap te behoren. Vanaf dat moment heeft
hij dan ook altijd geprobeerd om zich deel te voelen van de
Christelijke wereldkerk.
In zijn jonge jaren was hij vooral wetenschappelijk
filosofisch en theologisch ingesteld: hij probeerde te
doordenken waar het in de kerk om draait. Voor hem was dat
niet zozeer om de Godsvraag; en al evenmin om de ethiek; hij
meende dat juist het 'gemeenschap zijn' de kern was, en dat
dit denken de grondslag zou moeten zijn van een christelijke
samenleving. En zijn kritiek op Barth was dan ook dat die niet
ver genoeg is gegaan: "Tegen de religie brengt Barth de God
van Jezus in het strijdperk. Dat blijft zijn grootste
verdienste.... maar noch in de dogmatiek noch in de ethiek
heeft hij richtlijnen gegeven voor een niet-religieuze
interpretatie van de bijbel." Een ander punt van kritiek
betreft dat Barth nog te veel vasthield aan een benadering
waarbij alles lijkt te draaien om het individu; om de
ontmoeting met God; om openbaring. Bonhoeffer: "De mens is
nooit alleen; hij is slechts door de gemeente die hem Christus
brengt". Ten aanzien van Bultmann stelt Bonhoeffer, dat hij
het geheel eens is met diens uitgangspunt: de bijbel dient
ontmytologiseerd te worden om de betekenis ervan te kunnen
verstaan. Maar ook Bultman is daarin, volgens Bonhoeffer, niet
ver genoeg gegaan: "De moeilijkheid ligt niet alleen in
mythologische begrippen als wonder, hemelvaart, enz. (die
trouwens van de begrippen God, geloof, enz. principieel niet
te scheiden zijn), maar in de religieuze begrippen als
zodanig. Men kan God en wonder niet van elkaar scheiden, zoals
Bultmann meent, maar men moet beide niet-religieus kunnen
interpreteren en verkondigen". Het probleem, waar we tegenaan
lopen, is in de ogen van Bonhoeffer niet alleen een kwestie
van taal en taalgebruik. De mens is mondig geworden en daarmee
is aan de religie definitief een einde gekomen. 'Mondigheid'
dienen we waarschijnlijk te begrijpen in zijn oorspronkelijke
betekenis: "op de leeftijd gekomen om zichzelf te
vertegenwoordigen". Het wereldbeeld is volstrekt veranderd en
daarmee ook de mens. In ons denken is geen plaats meer voor
God of goden. Wat ons overblijft is dan de vraag wat het dan
nog wil zeggen, om in deze wereld ek-klesia te zijn
('weggeroepen'). En: wat er overblijft wanneer we 'redlich' in
niet-religieuze taal de bijbel proberen opnieuw te verstaan.
Alleen zo kan een brug geslagen worden naar de niet-religieuze
mens.
Met name tijdens de laatste maanden van zijn leven, in de
gevangenis, heeft Bonhoeffer nagedacht over zulke vragen.
Sporen van zijn denken uit die periode zijn bewaard gebleven
in brieven, gebeden en gedichten: niet zozeer in de brieven
aan zijn familie en zijn verloofde, als wel in die aan een
vriend. Deze brieven omvatten onuitgewerkte, niet
gesystematiseerde gedachten en notities. Het is, zoals zich
laat begrijpen, niet gemakkelijk om uit dit fragmentarische
materiaal te destilleren tot welke denkbeelden Bonhoeffer in
die periode is gekomen. Misschien kunnen we ook wel niet van
denkbeelden spreken, maar hooguit van 'intuïties'.
Kernbegrippen in zijn denken zijn: intellektuelle Redlichkeit
(eerlijkheid) en Mündigkeit (mondigheid). En een belangrijke
notie is 'het er-zijn-voor-anderen'.
WIDERSDTAND UND ERGEBUNG
"Widerstand und Ergebung": onder die titel is een verzameling
van brieven, gebeden en gedichten uitgegeven. Op het oog lijkt
het een samenraapsel zonder veel samenhang. Er is wel gezegd
dat het interpreteren van deze teksten te vergelijken is met
het maken van een Rohrschachtest: elke lezer van Widerstand
und Ergebung is gedwongen om zelf de samenhang en betekenis te
ontdekken, waarbij het gevaar op de loer ligt dat men er
vooral zijn eigen opvattingen in herkent. Een bijkomend
probleem is, dat Bonhoeffer dikwijls woorden gebruikt die hij
niet nader definiëert. Het laatste woord over deze teksten zal
dan ook nooit gezegd zijn. Je mag veronderstellen dat ook
Bonhoeffer zelf, wanneer hem meer tijd was gegund, helderder
had kunnen verwoorden wat hem voor ogen stond.
Niettemin zijn er wel lijnen te trekken in de ontwikkeling van
zijn denken. Duidelijk is, dat hij in zijn jonge jaren kennis
heeft genomen van de liberale theologie. De liberale theologie
beoogde het Christendom te bevrijden. Bonhoeffer heeft eens
gezegd dat hij de tocht van Frederik Barbarossa naar Canossa
beschouwt als het begin van een ontwikkeling die is uitgelopen
op de bevrijding van elk gezag. Citaat: "Het is zo gemakkelijk
om onmondig te zijn. Heb ik een boek, dat verstand voor mij
heeft, een pastor, die geweten voor mij heeft, dan hoef ik
mezelf niet meer in te spannen." De liberale theologie heeft
het historisch-critische bijbelonderzoek omarmd en daarmee het
Christendom bevrijd van elk gezag: zowel van het gezag van de
traditie als van het gezag van de bijbel als een bericht uit een
andere werkelijkheid. In de tijd dat Bonhoeffer werd opgeleid
was het Nieuwe Testament maatgevend: ook Bonhoeffer is
destijds zo te werk gegaan bij het exegetiseren van
bijbelteksten. Ook Bultmann, die feitelijk alles ophangt aan
het evangelie van Johannes, is daarmee een treffend voorbeeld
van deze manier van doen. Maar voor Bonhoeffer ligt dat later
anders: de tijd is daar, dat we juist het Nieuwe Testament
moeten lezen vanuit de geloofswereld van het Oude Testament;
omdat het Oude Testament, in tegenstelling tot vele religies,
niet een verlossingsgodsdienst laat zien. Het Oude Testament
toont dat de mens onder ogen moet zien dat de werkelijkheid
vaak onberekenbaar is; en Gods wegen ondoorgrondelijk. In die
situatie moet de mens zijn weg vinden. In bijbelstudies, die
te vinden zijn in 'Widerstand und Ergebung', is van de 'oude'
methode geen spoor meer terug te vinden. Twee woorden, die
voor hem van grote betekenis zijn, laten zien dat hij
schatplichtig is aan de liberale theologie: vrijheid en
waarachtigheid (redlichkeit). "Een geloofsbelijdenis zegt niet
wat een ander 'moet' geloven, maar wat men zelf gelooft" -
aldus een notitie die Bonhoeffer ooit maakte.
Bonhoeffer heeft ook kritiek op de liberale theologie: die is
in zijn ogen vastgelopen. Het project is uitgelopen op een
nederlaag. Op een mislukking. Waaraan zou Bonhoeffer hierbij
gedacht hebben? Aan de kerkstrijd? Aan de Rijkskerk, die in
zijn ogen totaal de koers kwijt was en toch weer de oren liet
hangen naar de politieke gezagsdragers? Of aan de in zijn ogen
slecht functionerende oecumene, die weigerde stelling te nemen
in het conflict: 'omdat men zichzelf zag als een gezelschap
dat van gedachten wisselde over theologische denkbeelden'? Of
aan het feit dat men het spoor bijster is, omdat men 'God' is
kwijtgeraakt? Misschien wel dit laatste, en wel onder invloed
van Barth. Want voor Barth en zijn crisistheologie heeft
Bonhoeffer grote waardering gehad: het oordeel moet komen over
deze wereld! Niet de mens en zijn religie, maar God en zijn
Woord en de vrijheid van God in zijn Woord: dat is het thema
van de theologie. Barth is degene geweest die de liberale
theologie heeft verweten dat er niet meer over God werd gesproken,
maar over de mens! En daar is Bonhoeffer het van harte mee
eens. Maar ook Barth is, aldus Bonhoeffer, blijven steken: hij
is er niet aan toegekomen om de consequenties daaruit te
trekken voor de exegese. Volgens Bonhoeffer zou de volgende
stap moeten zijn, dat er richtlijnen komen voor een niet-religieuze
interpretatie van de bijbel. Bonhoeffer ziet het
dan ook als een uitdaging om een brug te slaan tussen de
liberale theologie en de crisistheologie. Dat betekent niet,
zoals Bultmann nog dacht, dat het voldoende zou om de bijbel -
te beginnen bij het Nieuwe Testament - te ontmythologiseren.
Dat zou voorbijgaan aan het gegeven dat onze werkelijkheid een
geheel andere is dan ooit tevoren. Er zit dan ook niets anders
op dan die nieuwe werkelijkheid onder ogen te zien en vanuit
deze nieuwe situatie opnieuw te luisteren naar wat de bijbel -
te beginnen bij het Oude Testament - ons te zeggen heeft.
In 'Widerstand und Ergebung' worden voornamelijk psalmen, de
grote profeten en het boek Spreuken geciteerd. En ook uit zijn
gedichten blijkt hoezeer Bonhoeffer zich vaak herkent in
oudtestamentisache gestalten (Jona, Mozes). En in de woorden
van profeten zoals in die van Jeremia: "... maar ik geef u uw
leven ten buit op alle plaatsen waar gij heen zult gaan'
(Jeremia 45:5). Hoe Bonhoeffer deze woorden heeft verstaan is
onduidelijk. Maar zoveel is wel zeker: dat hij daarin iets van
een opdracht heeft beluisterd en ook een belofte.
De God-is-dood-theologie heeft naderhand wel geclaimd dat
Bonhoeffer een voorloper daarvan is geweest. Maar dat berust
op een onjuiste inschatting. Bonhoeffer is altijd blijven
nadenken over God en hij heeft tot aan het einde geleefd in
een omgaan met God - wat dat dan ook precies moge betekenen -
en daarin heeft hij rust gevonden, en zekerheid, en troost, en
vertrouwen. Zelfs in alle Godverlatenheid. Een aantekening,
die moest dienen als gedachtesteun, voor een boek dat hij ooit
nog eens wilde schrijven luidt: "Wie is God? Niet beginnen met
een algemeen geloof in God, Gods almacht enz. Dat is geen
echte Godservaring. (...) Ontmoeting met Jezus Christus.
Ervaring dat het menselijk bestaan hier is omgekeerd. (...) In
dit er-zijn-voor-anderen ervaren wij transcendentie. (...)
Onze verhouding tot God is een nieuw leven in het er-zijn-voor-anderen."
En: "Zegenen wil zeggen: de hand op iets leggen
en zeggen; jij hoort, ondanks alles, bij God. Zo doen wij met
de wereld, die ons zo laat lijden. (...) Alleen uit het
onmogelijke kan de wereld vernieuwd worden; dit onmogelijke is
Gods zegen."
CHRISTUS
Voor Bonhoeffer is Jezus niet meer de Verzoener, en evenmin de
Verlosser. Daarmee neemt hij afstand van de kern van de oude
geloofsbelijdenissen. Volgens Bonhoeffer spreekt de bijbel
over de weg van het volk van God in de aardse geschiedenis -
onder het regiem van de gerechtigheid. Jezus is de knecht des
Heren (Jesaja!) en daarmee tevens de Heer van de discipelen:
omdat hij als mens-voor-de-anderen de orde van het menszijn
heeft omgekeerd. Bonhoeffer beschrijft het leven van Christus
vanuit twee woorden: 'vrijheid' en 'er-zijn-voor-anderen'.
Jezus is degene die zichzelf onvoorwaardelijk in dienst heeft
gesteld van de anderen en daarmee in dienst van het Koninkrijk
van God: daarin is hij de volmaakte mens, conform de opdracht
"Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is"
(Matteùs 5:48).
TOT SLOT
Alles wijst erop dat Bonhoeffer zichzelf zag als een 'modern
theoloog' in het voetspoor van Barth. Centraal stonden voor
hem begrippen zoals vrijheid, mondigheid (uit de liberale
theologie), er-zijn-voor-anderen, en het niet-religieus lezen
van de bijbel. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat hij met dit
laatste een vorm van bijbellezen heeft willen stimuleren, die
tot op de dag van vandaag heel wat mensen aanspreekt (je hoeft
geen theoloog te zijn om met bijbellezen je voordeel te kunnen
doen: denk bijvoorbeeld aan de populariteit van
basisgemeenten); het betreft trouwens een vorm van bijbellezen
die teruggaat op de 'lectio divina'. Bovendien heeft hij
opnieuw de actualiteit en de betekenis ontdekt van het Oude
Testament vanuit het besef dat Jezus een Jood was, die leefde
in een tijd dat er nog geen Nieuw Testament voorhanden was.
Tot slot: het slot van een gedicht, dat hij schreef rond de
jaarwisseling, eind 1944:
Door goede machten wonderbaar geborgen
wachten wij rustig, wat ons lot ook zij.
God is met ons in de avond en de morgen,
en elke nieuwe dag is Hij nabij.
Reactie? Zend een E-mail
© Kerkwinkel Koinonia, 2012.