Over een paar grondbegrippen:
verzoening,
vergeving, zonde, schuld, zondigen en genade
Een aantal opmerkingen vooraf over 'dogmatiek':
-
'dogmatiek' wordt dikwijls (en niet ten onrechte) opgevat als de
kerkelijke leer waar je in moet geloven, wil je een goed Christen
zijn. Wat daarbij nogal eens over het hoofd wordt gezien is, dat de
opstellers van gezaghebbende teksten ooit vaak niet meer deden dan proberen om
woorden te vinden voor spirituele ervaringen. De godsdiensthistoricus
Theo P. van Baaren (de opvolger in Groningen van G. van der Leeuw, de
latere minister van Onderwijs) noemde dogmatici dan ook 'dichters':
het zou in veel gevallen nooit hun bedoeling zijn geweest om hun
uitspraken te laten 'verstenen' tot leefregels.
- ook veel
geschriften, die gebundeld zijn in wat wij 'de bijbel'
(biblia=boeken) zijn gaan noemen, zijn ooit slechts bedoeld om uiting
te geven aan wat de schrijvers van die geschriften hebben ervaren en hoe zij
daarop terugkeken; pas later kregen die geschriften (soms) leergezag; wil je die schrijvers
begrijpen dan zul je dus terug moeten gaan naar het niveau van hun
ervaringen.
VERZOENING BIJ PAULUS
- Het woord dat hij gebruikt (καταλασσω)
betekent eigenlijk niet veel meer dan 'veranderen'. De woordstam
(αλλος)
betekent 'een ander' en verwijst naar een persoon. Waar wij spreken
over 'zich verzoenen' spreekt Paulus dus over 'een ander worden'. Het
taalgebruik van Paulus heeft (dus) niets te maken met een gedachte,
die we in het Oude Testament wel eens tegen komen: die van het
'zoenoffer' (een schaap dat de woestijn ingestuurd werd). De woorden
die Paulus gebruikt zijn ontleend aan het alledaagse gebruik in zijn
tijd: als twee mensen een conflict hadden dan kon een derde proberen
om te bemiddelen. Paulus had daar ook zelf ervaring mee: in zijn
brief aan Filemon gaat het over Onesimus, een slaaf die is weggelopen
uit het huis van zijn meester en die zich bij Paulus vervoegt - mogelijk
in de verwachting dat die hem zal helpen; Paulus haalt Onesimus over
om toch maar terug te gaan naar zijn meester (Filemon) en geeft hem
een brief mee waarin hij probeert om Filemon mild te stemmen. Wat
Onesimus had uitgehaald of hoe het afliep weten we niet. Maar de
brief illustreert wel hoe Paulus zelf in dit geval voor 'mediator'
speelt en zo verzoening probeert te bewerkstelligen.
- Bij Paulus
vind je geen verzoeningsleer. Hij schrijft onder meer "laat je
met God verzoenen": de wereld is alles behalve volmaakt; maar
dat is nog geen reden om God van alles de schuld te geven (zoals
klaarblijkelijk ook in die tijd wel werd gedaan!).
- Als het gaat
om het lijden en sterven van Jezus ligt alle nadruk op wat er na
Golgotha is gebeurd; niet onwaarschijnlijk is, dat wat Paulus
daarover schrijft met name betrekking heeft op zijn eigen ervaringen:
ooit was hij een fervent vervolger van Christenen, maar door een
bijzondere gebeurtenis - hij was op weg naar Damaskus om daar een
aantal Christenen in de boeien te slaan - is hij totaal veranderd;
daarover schrijft hij: ik ben niet meer wie ik daarvoor was, ik ben
nu Christus die in mij is ontwaakt. Wij zouden misschien zeggen: hij is Christen
geworden. Maar mogelijk bedoelt hij wel iets anders: dat de kwaliteit van zijn
bestaan verhevener is dan daarvoor. Hij gebruikt voor die verandering
allerlei beelden; hij noemt die "bevrijding uit slavernij" (Galatenbrief),
"rechtvaardiging door het geloof" (Romeinenbrief), "verzoening van de
schuld" (2 Corinthe 5), "binnengaan in een nieuw leven"
(Romeinen 6) en "opstanding uit de dood" (1 Corinthe 15).
Het zijn m.i. omschrijvingen van de intensiteit waarmee hij de grote verandering
(καταλλαγη)
in zijn eigen leven ervaart. Er is hier geen sprake van dogma's in de zin dat je dit
moet geloven, maar van beelden waarmee hij zijn eigen transcenderende
ervaringen verwoordt: ongetwijfeld in de hoop dat zijn lezers gaan begrijpen wat
het kan betekenen wanneer je doordrongen raakt van de kosmische betekenis van
wat er op Golgotha zichtbaar is geworden.
VERZOENING IN DE EVANGELIËN - Het woord (καταλλαγη) komt niet in de evangeliën voor; maar je kunt wel vaststellen dat de aanhang van Jezus door wat er in Jeruzalem gebeurde aanvankelijk volstrekt teleurgesteld was: op Golgotha waren alleen nog een paar vrouwen, die van verre toekeken naar wat er gebeurde; de anderen hadden een veilig heenkomen gezocht. Het leven van Jezus, dat zo veelbelovend begon, was op een mislukking uitgelopen! Men had het zich allemaal heel anders gedroomd. Pas lang daarna (Paulus had toen zijn laatste brief al lang geschreven) zijn de evangeliën ontstaan: wat de evangelisten proberen (in retrospectief) te verwoorden is de grote verbazing over het feit, dat het leven van Jezus - achteraf gezien - helemaal niet op een mislukking is uitgelopen: de Jezusbeweging (Lucas schrijft in het boek Handelingen dat deze beweging aanvankelijk "de mensen van de weg" werd genoemd en dat in Antiochië voor het eerst over Christenen werd gesproken) blijkt levensvatbaar. Het verhaal dat men erover vertelt is, dat Jezus is opgewekt: men ziet het klaarblijkelijk als "de hand van God". Historisch gesproken mag er dan sprake zijn van een mislukking; maar dan heeft men geen oog voor de immateriële werkelijkheid. De 'verzoening' (waarover dus niet wordt gesproken maar die wél in de teksten ligt besloten) bestaat uit het feit dat God datgene, wat de mensen Jezus hebben aangedaan en waar we ons ook onmogelijk mee kunnen en willen verzoenen, heeft gemaakt tot een weg naar heelheid. In de taal van de evangelisten heet dat: "Hij (God) heeft hem (Jezus) verhoogd"; "de steen die de bouwlieden hadden verworpen, heeft Hij tot hoeksteen gemaakt"; enz. De gedachte is dus niet, dat God zijn Zoon offert maar dat hij de mens (waarover de evangelist Johannes achteraf [90 n. Chr.!] schrijft dat er bij zijn doop een stem uit de hemel klonk "Dit is mijn zoon, mijn geliefde") redt uit de klauwen van de vergankelijkheid. Paulus heeft Jezus in zijn brieven (40 jaar eerder) "de 2de Adam" genoemd: daarmee suggererend dat de werkelijke schepping van de mens niet plaatsvond in den beginne, maar op Golgotha.
VERZOENING IN RELATIE TOT HET OFFER
- Die gedachte
treffen we mogelijk(?) alleen aan in de Hebreëenbrief, een brief
die afkomstig is uit zgn. kringen van het Judaïserende
Christendom: dat was een stroming volgelingen van Jezus, die vast
wilden houden aan een vorm van Jodendom; in de ogen van veel
tijdgenoten was de Jezusbeweging aanvankelijk één van
de vele Joodse sekten; ook de Romeinen hebben heel lang niet geweten
wat het verschil nu eigenlijk was tussen Christenen en Joden:
waarschijnlijk pas tegen het einde van de eerste eeuw werd hen dat
duidelijk. Toen rond het jaar 50 de Joodse gemeenschap (tijdelijk)
uit Rome werd verbannen, moesten de daar aanwezige Christenen er ook
aan geloven: twee van hen ontmoeten Paulus in Efeze. In de brief aan
de Hebreëen wordt Jezus getekend als DE hogepriester bij
uitstek: "Jezus hoefde niet eerst offers te brengen voor zijn
eigen zonden en daarna voor die van het volk, zoals de hogepriesters.
Dit laatste heeft hij eens voor altijd gedaan toen hij zichzelf ten
offer bracht". (7:27). Hoe je de tekst ook wilt begrijpen: in
elk geval is duidelijk dat ook hier geen sprake is van een God, die
zijn zoon offert. Het zou te ver voeren om hier ook nog een exposé
te geven over de offercultus van het oude Israël. Ook daarover
valt veel te lezen in de bijbel: zowel uit de mond van voorstanders
als van critici.
VERGEVING
Het Griekse woord – αφεσις
- is afgeleid van een werkwoord dat "wegzenden"
betekent. Dikwijls komt het voor in een juridische context: "van
rechtsvervolging ontslaan". Maar het wordt ook gebruikt voor een
aantal Hebreeuwse woorden die we vertalen met "vrijlaten",
"loslaten", "prijsgeven", "nalaten",
"met rust laten", enz. Terwijl het woordgebruik in het Oude
Testament overwegend betrekking heeft op de cultus (verzoening),
verschuift in het Nieuwe Testament de betekenis naar de wereld van de
rechtspraak.
In het intermenselijke verkeer impliceert "vergeving"
steeds, dat degene die vergeeft iets inlevert: als er schade is
gedaan en onrecht is begaan eist de rechtvaardigheid herstel (van je
goede naam, van de situatie van daarvoor, etc.): je kunt ergens
aanspraak op maken; maar je ziet daar vanaf. In de relatie van de
mens tot God wordt verondersteld dat God op de rechterstoel zit: waar
de mens tekort is geschoten wordt steeds verwezen naar het heilswerk
van Christus: door zijn daad is de wereld gered en bevrijd van
zonden. (Zie bijv. Lucas 1:77). Het oordeel over de mens(heid) is dus
voor eens en altijd bepaald is door het heilswerk van de Christus.
Hoe dat gedacht moet worden, daarover lopen meningen uiteen.
ZONDE
(Hebreeuws: o.a. 'chatah' en 'awoon' e.a.; Grieks:
αμαρτανω).
Terwijl
het woord 'zonde' bij ons een religieuze lading heeft is dat
eigenlijk noch in het Hebreeuws, noch in het Grieks het geval. In die
talen zijn woorden gebruikt die vooral ontleend zijn aan het
alledaagse leven. Op grond daarvan zou een conclusie kunnen zijn dat
ons woord 'zonde' misschien niet zo'n gelukkig gekozen equivalent is
voor wat er in de bijbel wordt bedoeld. Een andere mogelijkheid is om
het woord opnieuw te doordenken en te bezien hoe je het ook minder
'religieus' zou kunnen verstaan. Het Hebreeuwse 'chatah' is
oorspronkelijk een woord waarmee een beweging wordt aangeduid. Zo
lezen we in Spreuken 19:2b: wie overhaast te werk gaat maakt al snel
een blunder ('chatah'). Je vliegt dan, om zo te zeggen, uit de bocht.
Het Griekse woord is van oorsprong een boogschuttersterm: je richt de
pijl ergens op, maar mist je doel. Er is natuurlijk veel meer over te
zeggen, maar - wat kort door de bocht - lijkt het woordgebruik in de
bijbel vooral betrekking te hebben op het gegeven, dat de mens niet
beantwoordt aan waar hij toe is bestemd (of; 'zijn doel voorbij
schiet').
Dat roept natuurlijk de vraag op waar we dan toe bestemd
zijn: in het licht van de bijbelse theologie zou je kunnen zeggen dat
die vraag misschien wel beantwoord moet worden vanuit de Christologie
("Zie de mens!").
SCHULD
Het woord 'zonde' is niet zelden in verband
gezien met 'schuld'. Met name lezend in het verhaal over de zondeval
kun je gemakkelijk op de gedachte komen dat er ooit sprake was van
een ideale situatie; en dat ooit de mens is vervallen tot het kwaad.
In het licht van de Christologie ziet dit er echter wat anders uit:
in 'het Christusgebeuren' wordt zichtbaar hoe de wereld in elkaar
zit. Het gaat niet om een wordingsgeschiedenis maar om de vraag naar
de realiteit, naar de wereld zoals die is, de werkelijkheid waarin we
geworpen zijn. In de Oosters Orthodoxe kerken en in de Rooms
Katholieke kerk wordt daarbij alle nadruk gelegd op de incarnatie:
"God is mens geworden opdat de mens zou worden vergoddelijkt"
(Athanasius) Tegen deze achtergrond wordt zichtbaar waartoe de mens
bestemd is. De evangelist Johannes kan dan ook Jezus in de mond kan
leggen: "Wie mij ziet heeft de Vader gezien". In het
protestantisme is meer nadruk gelegd op de kruistheologie en de
verzoening (aldus Ratzinger in zijn boek over het 'Apostolicum'). We
moeten verlost worden van het menselijk tekort. En hoe dat kan wordt
zichtbaar in het Christusgebeuren.
ZONDIGEN
Het woord 'zondigen' is in ons
spraakgebruik een relationeel begrip, d.w.z. dat het betrekking heeft
op onze relatie tot God en de medemens: de mens deugt niet en schiet
tekort. Maar je kunt het begrip, zoals daarover in de bijbel wordt
gesproken ook anders - en misschien wel beter - opvatten als een
verwijzing naar een tekort met betrekking tot je eigen wezen; als het
verloochenen van je identiteit. Op het moment dat de mens
geconfronteerd wordt met zijn eigen foute beslissingen verliest hij
zijn identiteit; wie hij had willen en moeten zijn is hij kwijt. "Ten
dage dat ge daarvan eet zult ge de dood sterven", heet het in
het Genesisverhaal. Het paradijs/de schuldeloosheid is in dit
perspectief dan ook niet iets wat ooit "in den beginne"
verloren is gegaan, maar iets wat verloren gaat waar een mens zijn
wezen niet realiseert (cf. het Griekse : αμαρτανω:
de boogschutter die zijn doel niet raakt; en het Hebreeuwse
'chatah': de mens die te haastig is en daardoor uit de bocht vliegt).
Paulus spreekt dan ook over Jezus als de eersteling die uit de dood
is opgestaan, de mens bij uitstek.
In het lijdensverhaal heet het
"Zie: de mens!" En elders in de evangeliën: "Het
Koninkrijk van God is al onder u", maar om het te realiseren is
het nodig dat de mens 'opnieuw geboren wordt uit de Geest'
(toespeling op Genesis 1?). Je zou het dus ook anders kunnen zeggen:
dat 'zonde' voortkomt uit het spanningsveld tussen wie we 'ZIJN' en
hoe we 'handelen'. "Wat is de sterveling dat U aan hem denkt,
het mensenkind dat U naar hem omziet? U hebt hem bijna goddelijk
gemaakt!" (Ps. 8:5v.).
GENADE (Gr.: χαρις
Hebr.: o.a. Chanan --> gijn)
Het woord genade is de
vertaling van het hebreeuwse woord Cheen
(dat wij kennen van "gijn" ; en van het griekse
(charis, χαρις)
waar ons woord "charismatisch" van is afgeleid. In
het Oude testament komt het woord onder meer voor is de bekende
zegenbede: "Moge zijn aanschijn over jou lichten"; het gaat
daarbij om de glimlach van een ouder die zich verheugt wanneer
hij/zij kijkt naar zijn/haar kind. "Genade" is
datgene dat verheugt; de gunst van de goden. Het gaat om wat je wordt
geschonken, of wat op je pad komt: van buitenaf, vanuit de
toekomst of wellicht vanuit het diepst van je wezen (levensgeheim?). Het gaat dus
om iets waarover je niet kunt beschikken. Je
kunt χαρις τω
θεωι vertalen met "dankzij
God".
In de evangeliën komt het woord nauwelijks
voor. In Marcus en Mattheüs al helemaal niet. Maar bij Paulus
des te vaker: χαρις is
voor hem een centraal begrip. Paulus spreekt over "genadegaven".
Als het gaat om de rechtvaardiging (Luther!) spreekt Paulus niet van
een "genadige God", maar houdt hij zijn lezers voor dat ze
het moeten hebben van de "genade waar het kruis naar
verwijst" (Galaten 2:21). Mede daarom is het kruis het
symbool bij uitstek geworden van het Christendom!
Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de <"http://koinonia.kerkwinkel.eu/sitemap.htm">SITEMAP.
Reactie? Zend een E-mail
© Kerkwinkel Koinonia, 2015.