Søren Aabye Kjerkegaard
glasraam van F. Van Immerseel
Antwerpen 1973.

SØREN KIERKEGAARD (1813-1855)

Kierkegaard heeft vooral geworsteld met de vraag wat nu eigenlijk 'geloven' is. En wat 'Christen zijn' is. Voor hem stond het vast, dat het geloof weinig van doen had met wat in de kerk als zodanig werd aangeprezen. Volgens Kierkegaard suggereerde de officiële (Deense staats-)kerk dat "wij allen Christenen zijn", zonder ook maar een flauw vermoeden te hebben van wat 'Christen zijn' en wat 'geloof' is. De kerk praat mensen dingen aan, die niet waar zijn - aldus Kierkegaard.

BIOGRAFISCHE GEGEVENS
Søren Aabye Kierkegaard werd in Kopenhagen geboren als jongste van zeven kinderen - uit het tweede huwelijk van zijn vader. Zijn ouders kwamen uit de boerenstand. Zijn vader had ooit als kind, toen hij de schapen hoedde, God vervloekt om de troosteloosheid van het leven. Dat heeft hij zichzelf nooit vergeven. En dat gevoel van schuld heeft hij overgedragen op zijn zoon. Al vóór zijn veertigste had zijn vader een fortuin verdiend als wolhandelaar. De moeder van Søren was, voordat zij met de vader van Søren trouwde, zijn huishoudster geweest. Toen Søren geboren werd was zijn vader al 57 jaar. Hij leed aan melancholie en voelde zich sterk aangetrokken door Hernhutters, voor wie een mystieke verbondenheid met de lijdende Christus het geloofsleven bepaalde. Niettemin ging hij elke zondag ter kerke bij bisschop Mynster, die ook zijn biechtvader was. Over hen schrijft Søren in zijn dagboek (1848): "Mynsters religiositeit komt ongeveer hierop neer: men leve wezenlijk als een rechtschapen heiden, make het zich gemakkelijk en prettig in het leven, geniete van zijn komfort - maar daarenboven geve men toe, dat men het hoogste nog lang niet bereikt heeft. Dat toegeven is het, wat hij eigenlijk als christendom opvat." Sørens vader besprak al heel vroeg al zijn geloofsproblemen met de nog heel jonge Søren. In dit klimaat groeide de jongen op. Hij beklaagt zichzelf later dan ook omdat hij nooit onbevangen, nooit kind is geweest: al vroeg was het 'een stokoud kind'. Zowel op school als later was Sören een outsider en het mikpunt van plagerijen. In 1830 gaat hij theologie studeren, tot grote vreugde van zijn vader. Dat wil zeggen: zelf weet hij op dat moment eigenlijk nog niet zo goed of hij dat wel wil. Maar zijn vader hoopt vurig dat Søren ooit predikant zal worden. Maar Søren zelf twijfelt: wat levert die studie op? Wat kun je ermee? Zijn natuurwetenschappen niet veel concreter en ook boeiender? Anderzijds: een studie, die betrekking heeft op mensen, spreekt hem wel aan; vandaar dat hij ook overweegt om rechten te gaan studeren. Het gevolg is dat hij lang studeert, tot teleurstelling van zijn vader. In zijn dagboek noteert hij: "Waar het mij aan mankeert is dat ik niet met mijzelf in het reine kan komen over de vraag wat ik moet doen. Waar het om draait is dat ik datgene wil vinden waarvoor ik wil leven en ook sterven". Na acht jaar, in 1838, gebeurt er iets ingrijpends. Dan schrijft hij: "Er is een onbeschrijfelijke vreugde in mij die even onverklaarbaar doorgloeit als de uitroep van de apostel ongemotiveerd naar voren treedt: 'verheugt u, nogmaals zeg ik, verheugt u'. ... een hemels refrein, dat even plotseling de rest van ons zingen afsnijdt, een vreugde, die als een bries verkoelt en verfrist..". Klaarblijkelijk betekent deze ervaring een ommekeer in zijn leven. Hij besluit nu om toch de theologiestudie ernstig ter hand te nemen. Niet lang daarna sterft zijn vader. "Ik had zo van harte gehoopt dat hij nog een paar jaar zou leven, en ik beschouw zijn dood als het laatste offer, dat hij uit liefde voor mij bracht; want hij stierf niet van mij weg, maar hij stierf ten behoeve van mij, opdat er zo mogelijk nog iets uit mij zou worden... Hij was een 'volmaakt vertrouwde vriend'". Veel wijst erop dat er tussen vader en zoon steeds een haat/liefdeverhouding heeft bestaan. In 1840 doet Sören cum laude zijn kandidaatsexamen. Niet lang daarna houdt hij zijn proefpreek. Maar predikant zal hij nooit worden: hij erft van zijn vader zoveel, dat hij daarvan gedurende de rest van zijn leven denkt te kunnen bestaan. In de tijd die hem nog rest ontstaat zijn veelzijdige oeuvre. Ondermeer publiceert hij in drie jaar tijd meer dan veertien boeken, waaronder "Enter eller" (of ... of), "Vrees en beven", "Filosofische kleinigheden", "Het begrip angst" en "Stadia op de levensweg". Daarnaast schrijft hij tal van redevoeringen (preken), commentaren en pamfletten. In hetzelfde jaar, waarin hij zijn kandidaatsexamen aflegt, 1840, gebeurt er nog iets, wat zijn verdere leven in sterke mate kleurt - iets ingrijpends, dat in veel van zijn geschriften een rol zal spelen: Kierkegaard wil trouwen met Regine Olsen en vraagt om haar hand, krijgt ook inderdaad haar ja-woord, maar voelt al bijna onmiddellijk ook spijt en neemt het besluit om de verloving ook weer te verbreken. Dit doet hij echter pas ruim een jaar later. Er wordt alom schande van gesproken. En zelf lijdt hij onzegbaar onder de gedachte dat hij Regine moet missen, want hij houdt zielsveel van haar; niettemin vindt hij dat hij de verloving moet verbreken, omdat hij - met zijn zwaarmoedigheid en zijn moeilijke karakter - de veel jongere Regine volstrekt ongelukkig zou maken. Hij acht zichzelf totaal ongeschikt voor een huwelijk. Hij analyseert zijn gevoelens tot in de kleinste details en publiceert onder een pseudoniem (Constatijn Constantius): "De herhaling - een poging tot experimentele psychologie". Daarin beschrijft hij de liefdesgeschiedenis van een jongeman, die verliefd raakt op een jong meisje; maar de liefde voor haar wordt hem tot last en is een aantasting van zijn vrijheid; als hij uiteindelijk kiest voor zijn vrijheid loopt het erop uit, dat het meisje de muze is geworden van de jongeman en van hem een dichter heeft gemaakt.
In de jaren daarna blijft hij een eenzame zoeker naar helderheid ten aanzien van de heersende ('moderne') cultuur, polemiseert hij tegen de kerk die, volgens hem, het ware Christendom verminkt en komt hij in conflict met een satirisch tijdschrift (De Vrijbuiter). Al in 1855 overlijdt hij, verarmd en mogelijk ook verzwakt als gevolg van alle stress.

ZIJN GESCHRIFTEN: WAAR DIE OVER GAAN
Søren Kierkegaard heeft, zoals reeds werd opgemerkt, in betrekkelijk korte tijd veel gepubliceerd. Het is onmogelijk om zijn gedachtegoed onder één noemer te brengen. Het is hem steeds te doen om de waarheid: niet om een waarheid, maar de waarheid waar het in het Christendom om gaat. Mogelijk ligt die waarheid buiten ons bereik, en kunnen we alleen proberen er iets dichter bij te komen. Søren Kierkegaard probeert dat door het vertellen van verhalen. Er schuilt ongetwijfeld steeds iets waars in die verhalen, maar de waarheid zelf - daarvan is hij overtuigd - kan niet worden gezegd. Zijn geschriften, die voornamelijk autobiografische stof bevatten, zijn geschreven in de derde persoon. En ze zijn verschenen onder een pseudoniem: "De herhaling" (Constantijn Constantius), "Enter ... eller" (Victor Eremita), "Vrees en beven" (Johannes de Silentio) en "De filosofische fragmenten" (Johannes Climakus). Ook dit wekt de indruk dat hij zich wil onttrekken aan oordelen, generalisaties en simplificaties. In zijn dagboeken - het gaat dan over het geloof - schrijft hij eens: "Ga weg van mij, verderfelijke objectieve zekerheid; red mij, o God, daardoor ooit geheel zeker te worden; bewaar mij tot het uiterste in de onzekerheid opdat het dan, als ik de zekerheid ontvang, volstrekt zeker moge zijn dat ik die uit genade heb ontvangen! Want het is een ijdel spiegelgevecht om te verzekeren dat men alles uit genade ontvangt en dan toch geheel zeker te zijn. De ware, wezenlijke uitdrukking daarvoor dat alles genade is, is juist de onzekerheid in vrees en beven". Objectieve zekerheid is, wat hem betreft, een onmogelijkheid. Dat zouden ook (kerkelijke) ambtsdragers moeten beseffen. Altijd loert weer de twijfel. Het is dan ook alsof alles wat hij schrijft slechts ter overweging is; niet meer dan een verkenning; een poging te waarheid te benaderen. Dat verklaart ook waarom zijn geschriften tot op de dag van vandaag aanleiding geven voor steeds weer andere, nieuwe inzichten. Toch liggen er wel verbindingen tussen de verschillende geschriften. Die verbindingen zijn terug te voeren op Kierkegaard zelf, op zijn eigen leven. Veel van zijn geschriften houden op een of andere wijze verband met zijn liefdesgeschiedenis en de verbroken verloving. Bepaalde bijbelpassages waren voor hem zo betekenisvol, dat dij daar herhaaldelijk op is teruggekomen, zoals het verhaal over van het offer van Isaäk en de vertelling over de leliën op het veld en de vogels in de lucht. Hetzelfde geldt ook voor de wijze waarop hij de verhouding met zijn vader heeft ervaren: zijn vader zag zichzelf als een zondaar sinds hij ooit God had vervloekt om het uitzichtloze van het bestaan; en voor het gevoel van Søren rustte die vloek ook op hem. Ons leven is 'een ziekte tot de dood' (hij komt tot deze term op grond van het Lazarusverhaal, i.c. Johannes 11:4), zo schrijft hij. Daarbij denkt hij niet aan de lichamelijke dood die voor ieder mens onherroepelijk in het verschiet ligt, maar aan de dood als gevolg van de angst en de vertwijfeling die voortdurend een schaduw over ons bestaan werpen. Het enige wat ons van vertwijfeling en angst kan verlossen is geloof: en het geloof - dat staat voor Kierkegaard vast - heeft niets van doen met ethiek maar slechts met hartstocht: geloof is dan ook iets heel persoonlijks. Dit laatste is hem met name duidelijk geworden uit het verhaal over 'het offer van Abraham': wie vanuit de ethiek Abraham zou willen begrijpen moet wel tot de conclusie komen dat het volstrekt onbegrijpelijk is. Het verhaal is slechts begrijpelijk wanneer het geloof van Abraham verstaan wordt als een uiting van hartstocht: hij brengt een offer dat indruist tegen alle redelijkheid op grond van een volstrekt, onberedeneerd vertrouwen op God; dat onvoorwaardelijke vertrouwen maakt, dat Abraham uiteindelijk terug krijgt wat hij bereid was om te offeren (Cf. In "De herhaling", zijn boek over de verliefde jongeman wordt de geliefde uiteindelijk diens muze en maakt hem tot een dichter!). Op de achtergrond van de 'ziekte tot de dood' spelen drie begrippen, waar in het denken van Kierkegaard alles om draait: angst, vertwijfeling en geloof. Geloof is voor Søren iets heel persoonlijks en kan nimmer gevangen worden in schema's of in een leer. Het is dan ook onmogelijk om uit zijn geschriften te destilleren wat precies geloven is en hoe je als christen kunt leven. Kenmerkend voor zijn denken over het Christendom is, dat het er volgens hem niet om gaat te zeggen wat het is maar om te leven als Christen. De grote vraag is hoe dat zou moeten. Dat is voor ieder mens weer anders en niet in een leer of in dogma's te vatten.

HET KWAAD EN DE SCHULD
Eén van de vragen waarmee Kierkegaard zijn leven dan ook lang heeft geworsteld is de vraag naar de herkomst van het kwaad en het wezen van de schuld. Hij komt tot de slotsom dat het kwaad in de wereld wordt veroorzaakt door de angst; angst die ons de adem beneemt; angst voor het ongewisse, angst voor het nieuwe, angst voor het onbekende, angst voor wat mogelijk kan gebeuren, voor ziekte, voor eenzaamheid, voor aftakeling, voor het lijden onder pijn, armoede enz. Veel mensen hebben de neiging om die angst te verdringen of te ontkennen. Vaak ook leidt de angst tot verwensingen, tot opstandigheid, tot afweer, tot agressie of tot vertwijfeling. In relaties loopt dit niet zelden uit op strijd waarbij het gaat om jij of ik, om erop of eronder, tot strijd op leven en dood, tot oorlog. Zo ligt de angst ten grondslag aan veel kwaad. De vraag is of deze spiraal wel ooit kan worden doorbroken en op welke manier. De angst is ook nauw verbonden met het gevoel zelf niet goed genoeg te zijn: zoals Søren het heeft ervaren in zijn liefde voor Regine. Een verbintenis zou hem schuldig gemaakt hebben aan haar ongeluk. Hij achtte zichzelf niet goed genoeg maar wel verantwoordelijk voor haar geluk en dus niet geschikt voor het huwelijk. Dat maakte dat hij het liefste wat hij ooit had ontmoet uit handen moest geven - ook al leidde dat bij hemzelf tot vertwijfeling. Schuld bestaat daaruit dat een mens niet in de rechte verhouding tot God kan staan: want heel ons existeren is genade, terwijl we dat vaak in het geheel niet zo (kunnen) zien: "Geloof (...) betekent de persoonlijke verhouding tussen God en mens. Er wordt daarom van het geloof gevraagd (als uitdrukking van overgave) om te geloven tegen het verstand in, om te geloven ofschoon men niet kan zien. De apostel spreekt van een gehoorzaamheid des geloofs. Het geloof wordt op de proef gesteld enz."

LEVENSVORMEN
Søren Kierkegaard stelt dat er drie vormen van leven zijn: de esthetische, de ethische en de religieuze levensvorm. De esthetische levensvorm bestaat daaruit dat de mens zich concentreert op zichzelf, op de levensvreugde en de vervulling van zijn behoeften; de ethische levensvorm wordt bepaald door het feit dat men zich ervan bewust is dat men niet alleen is, dat men deel uitmaakt van een samenleving: dat brengt verantwoordelijkheid met zich mee en het vraagt de bereidheid om te erkennen dat er zoiets bestaat als een algemeen belang. In de derde vorm van leven wordt alles nog slechts bepaald door de verhouding tot God: door onze schuld, door de vertwijfeling gezien het feit dat we nooit gelijk hebben. Deze levensvormen zouden we ook kunnen opvatten als fasen op de levensweg, ware het niet dat de overgang naar het religieuze een wonder is en niet vanzelfsprekend. Hoe absurd en onbegrijpelijk dit is wordt volgens Søren Kierkegaard duidelijk aan het verhaal over de vader der gelovigen - Abraham (zie hierboven sub: 'De geschriften en waar die over gaan').

In een aantal beroemde redevoeringen over de leliën van het veld en de vogels in de hemel laat Kierkegaard zien hoe de leliën op het veld en de vogels in de hemel de mens, die zich zorgen maakt, een spiegel voorhouden: door hun zwijgend existeren in al hun schoonheid tonen zij dat het ook de mens past om onbezorgd te zijn. De enige mogelijkheid om de angst te boven te komen is om die onder ogen te zien en te aanvaarden tot alleen nog vertwijfeling overblijft en daarmee ook het besef van de eigen onbetekenendheid. Alleen door door de vertwijfeling heen te gaan en die te doorstaan kan de mens terugkeren tot dat oerbesef: een onmiddellijkheid van het staan voor God. Angst kan worden overwonnen door overgave en een volstrekt vertrouwen in het bestaan als een genadegave; zulk een vertrouwen kunnen we onmogelijk verwerven; het kan ons alleen worden geschonken.

DE ZONDE
'Zonde' is voor Kierkegaard, zoals al werd gezegd, niet gerelateerd aan een ethiek: het tegenovergestelde van 'zonde' is niet de 'deugd'; zonde is het ontbreken van vertrouwen, het ontbreken van het geloof in de dragende krachten van het bestaan als zodanig. Om te verduidelijken wat hij bedoelt te zeggen grijpt hij terug op Sokrates: Sokrates leerde dat hij geleid werd door een 'daimonion', een goddelijke stem. Maar Sokrates wist dan ook niet wat zonde was. Hij meende dat de waarheid op te sporen was als een herinnering aan de eeuwige waarheid. Maar zo is het, volgens Kierkegaard, niet; het geloof is in zijn ogen een opgeven van elke vermeende zekerheid, een waagstuk, een sprong, een overgave. Door vertwijfeling en in de macht van de zonde kan de mens zijn nietigheid ontdekken en de sprong wagen om zich toe te vertrouwen aan het bestaan. Dat is geloof: een mens kan niet zonder, want zonder geloof blijft de mens bevangen door de angst en is het bestaan "een ziekte ten dode".

AUTHENTICITEIT
Wees wie je moet zijn: dat zou het devies van Kierkegaard kunnen zijn voor vandaag de dag. Doe niet alsof je een Christen bent als je het niet echt bent. Zeg niet dat je mens bent als je niet menselijk bent. We neigen ertoe om ons te richten naar modellen en opvattingen die berusten op generalisaties. Maar de mens is uniek, en dient zich te richten naar zijn eigen subjectieve waarheid. Wijsheid berust niet op kennis in de zin van weten, maar op kennis in de zin van 'knowhow': in staat zijn om als christen te leven in plaats van te beantwoorden aan een model van Christelijkheid. De werkelijkheid is niet rationeel: de mens dient in dialoog met het transcendente te komen tot vertrouwen in het bestaan.

INVLOED
Kierkegaard schrijft in zijn dagboek (1850): "Het is duidelijk dat ik in mijn geschriften een definitie heb gegeven van het begrip geloof, die men tot nu toe niet kende". Dat is, dunkt mij, een heel terechte observatie. Kierkegaard rekende hiermee af met Hegel, die meende de evolutie te kunnen beschrijven als een voortgangsproces van these, antithese en synthese. Ook legde Kierkegaard met zijn benadering van de werkelijkheid de basis voor een houtsnijdende kritiek op het 'Bildungsideal' van de 'Verlichting', dat suggereerde dat het mogelijk moest zijn om als 'beschaafde mensen' - gebruik makend van verstand, wetenschap en techniek - van deze wereld een betere wereld te maken. De gebeurtenissen in Europa naderhand, en met name tijdens de eerste wereldoorlog, zouden veel mensen wakker schudden. Na die wereldoorlog werd dan ook ongeveer alles wat Kierkegaard ooit schreef vertaald in het Frans, het Duits en het Engels. Men ontdekte het profetische gehalte ervan. Tot slot kan worden opgemerkt dat ook het werk van Karl Barth en zijn kritiek op de 'religie' voortbouwt op het gedachtengoed van Kierkegaard en op 'de sprong' in het duister waar Kierkegaard aan refereert.

PARADOX?
Een paradox die zich opdringt bij het lezen van Kierkegaards geschriften heeft betrekking op de betekenis van de kerk. Kierkegaard suggereert dat het geloof een puur persoonlijke en subjectieve zaak is; een genadegave. Maar de waarheid kan toch niet louter subjectief blijven? Want: impliceert godsdienst niet dat God gediend en vereerd moet worden? Wordt dan die waarheid niet gerechtvaardigd door liturgie en levenswijze? Kan een kerk bestaan zonder op een of andere wijze mensen de wegen te wijzen die naar geloof kunnen leiden en hen te leren wat er nodig is voor Godsontmoeting? En schuilt er dan ook niet iets paradoxaals in het feit dat Søren Kierkegaard - terwijl hij enerzijds de kerk steeds bekritiseerd heeft omdat die de mensen voor de gek zou houden - zelf maar liefst 78 'redevoeringen' (preken) heeft geschreven aan de hand van bijbelteksten om daarmee ook zelf aan mensen wegen te wijzen naar 'mens zijn', naar 'christen zijn' en 'waarheid' die God ons in Zijn liefde kan schenken?


Terug naar het begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de <"http://koinonia.kerkwinkel.eu/sitemap.htm">SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© Kerkwinkel Koinonia, 2012.

Untitled