Søren Aabye Kjerkegaard glasraam van F. Van Immerseel Antwerpen 1973. |
Kierkegaard heeft vooral geworsteld met de vraag wat nu
eigenlijk 'geloven' is. En wat 'Christen zijn' is. Voor hem
stond het vast, dat het geloof weinig van doen had met wat in
de kerk als zodanig werd aangeprezen. Volgens Kierkegaard
suggereerde de officiële (Deense staats-)kerk dat "wij allen
Christenen zijn", zonder ook maar een flauw vermoeden te
hebben van wat 'Christen zijn' en wat 'geloof' is. De kerk praat
mensen dingen aan, die niet waar zijn - aldus Kierkegaard.
Terug naar het begin van deze pagina
BIOGRAFISCHE GEGEVENS
Søren Aabye Kierkegaard werd in Kopenhagen geboren als jongste
van zeven kinderen - uit het tweede huwelijk van zijn vader.
Zijn ouders kwamen uit de boerenstand. Zijn vader had ooit als
kind, toen hij de schapen hoedde, God vervloekt om de
troosteloosheid van het leven. Dat heeft hij zichzelf nooit
vergeven. En dat gevoel van schuld heeft hij overgedragen op
zijn zoon. Al vóór zijn veertigste had zijn vader een fortuin
verdiend als wolhandelaar. De moeder van Søren was, voordat
zij met de vader van Søren trouwde, zijn huishoudster geweest.
Toen Søren geboren werd was zijn vader al 57 jaar. Hij leed
aan melancholie en voelde zich sterk aangetrokken door
Hernhutters, voor wie een mystieke verbondenheid met de
lijdende Christus het geloofsleven bepaalde. Niettemin ging
hij elke zondag ter kerke bij bisschop Mynster, die ook zijn
biechtvader was. Over hen schrijft Søren in zijn dagboek
(1848): "Mynsters religiositeit komt ongeveer hierop neer:
men leve wezenlijk als een rechtschapen heiden, make het zich
gemakkelijk en prettig in het leven, geniete van zijn komfort
- maar daarenboven geve men toe, dat men het hoogste nog lang
niet bereikt heeft. Dat toegeven is het, wat hij eigenlijk als
christendom opvat." Sørens vader besprak al heel vroeg al zijn
geloofsproblemen met de nog heel jonge Søren. In dit klimaat
groeide de jongen op. Hij beklaagt zichzelf later dan ook
omdat hij nooit onbevangen, nooit kind is geweest: al vroeg
was het 'een stokoud kind'. Zowel op school als later was
Sören een outsider en het mikpunt van plagerijen. In 1830 gaat
hij theologie studeren, tot grote vreugde van zijn vader. Dat
wil zeggen: zelf weet hij op dat moment eigenlijk nog niet zo
goed of hij dat wel wil. Maar zijn vader hoopt vurig dat Søren
ooit predikant zal worden. Maar Søren zelf twijfelt: wat
levert die studie op? Wat kun je ermee? Zijn
natuurwetenschappen niet veel concreter en ook boeiender?
Anderzijds: een studie, die betrekking heeft op mensen,
spreekt hem wel aan; vandaar dat hij ook overweegt om rechten
te gaan studeren. Het gevolg is dat hij lang studeert, tot
teleurstelling van zijn vader. In zijn dagboek noteert hij:
"Waar het mij aan mankeert is dat ik niet met mijzelf in het
reine kan komen over de vraag wat ik moet doen. Waar het om
draait is dat ik datgene wil vinden waarvoor ik wil leven en
ook sterven". Na acht jaar, in 1838, gebeurt er iets
ingrijpends. Dan schrijft hij: "Er is een onbeschrijfelijke
vreugde in mij die even onverklaarbaar doorgloeit als de
uitroep van de apostel ongemotiveerd naar voren treedt:
'verheugt u, nogmaals zeg ik, verheugt u'. ... een hemels
refrein, dat even plotseling de rest van ons zingen afsnijdt,
een vreugde, die als een bries verkoelt en verfrist..".
Klaarblijkelijk betekent deze ervaring een ommekeer in zijn
leven. Hij besluit nu om toch de theologiestudie ernstig ter
hand te nemen. Niet lang daarna sterft zijn vader. "Ik had zo
van harte gehoopt dat hij nog een paar jaar zou leven, en ik
beschouw zijn dood als het laatste offer, dat hij uit liefde
voor mij bracht; want hij stierf niet van mij weg, maar hij
stierf ten behoeve van mij, opdat er zo mogelijk nog iets uit
mij zou worden... Hij was een 'volmaakt vertrouwde vriend'".
Veel wijst erop dat er tussen vader en zoon steeds een
haat/liefdeverhouding heeft bestaan. In 1840 doet Sören cum
laude zijn kandidaatsexamen. Niet lang daarna houdt hij zijn
proefpreek. Maar predikant zal hij nooit worden: hij erft van
zijn vader zoveel, dat hij daarvan gedurende de rest van zijn
leven denkt te kunnen bestaan. In de tijd die hem nog rest
ontstaat zijn veelzijdige oeuvre. Ondermeer publiceert hij in
drie jaar tijd meer dan veertien boeken, waaronder "Enter
eller" (of ... of), "Vrees en beven", "Filosofische
kleinigheden", "Het begrip angst" en "Stadia op de levensweg".
Daarnaast schrijft hij tal van redevoeringen (preken),
commentaren en pamfletten. In hetzelfde jaar, waarin hij zijn
kandidaatsexamen aflegt, 1840, gebeurt er nog iets, wat zijn
verdere leven in sterke mate kleurt - iets ingrijpends, dat in
veel van zijn geschriften een rol zal spelen: Kierkegaard wil
trouwen met Regine Olsen en vraagt om haar hand, krijgt ook
inderdaad haar ja-woord, maar voelt al bijna onmiddellijk ook
spijt en neemt het besluit om de verloving ook weer te
verbreken. Dit doet hij echter pas ruim een jaar later. Er
wordt alom schande van gesproken. En zelf lijdt hij onzegbaar
onder de gedachte dat hij Regine moet missen, want hij houdt
zielsveel van haar; niettemin vindt hij dat hij de verloving
moet verbreken, omdat hij - met zijn zwaarmoedigheid en zijn
moeilijke karakter - de veel jongere Regine volstrekt ongelukkig
zou maken. Hij acht zichzelf totaal ongeschikt voor een
huwelijk. Hij analyseert zijn gevoelens tot in de kleinste
details en publiceert onder een pseudoniem (Constatijn
Constantius): "De herhaling - een poging tot experimentele
psychologie". Daarin beschrijft hij de liefdesgeschiedenis van
een jongeman, die verliefd raakt op een jong meisje; maar de
liefde voor haar wordt hem tot last en is een aantasting van
zijn vrijheid; als hij uiteindelijk kiest voor zijn vrijheid
loopt het erop uit, dat het meisje de muze is geworden van de
jongeman en van hem een dichter heeft gemaakt.
In de jaren daarna blijft hij een eenzame zoeker naar
helderheid ten aanzien van de heersende ('moderne') cultuur,
polemiseert hij tegen de kerk die, volgens hem, het ware
Christendom verminkt en komt hij in conflict met een satirisch
tijdschrift (De Vrijbuiter). Al in 1855 overlijdt hij, verarmd
en mogelijk ook verzwakt als gevolg van alle stress.
ZIJN GESCHRIFTEN: WAAR DIE OVER GAAN
Søren Kierkegaard heeft, zoals reeds werd opgemerkt, in
betrekkelijk korte tijd veel gepubliceerd. Het is onmogelijk
om zijn gedachtegoed onder één noemer te brengen. Het is hem
steeds te doen om de waarheid: niet om een waarheid, maar de
waarheid waar het in het Christendom om gaat. Mogelijk ligt
die waarheid buiten ons bereik, en kunnen we alleen proberen
er iets dichter bij te komen. Søren Kierkegaard probeert dat
door het vertellen van verhalen. Er schuilt ongetwijfeld
steeds iets waars in die verhalen, maar de waarheid zelf
- daarvan is hij overtuigd - kan niet worden gezegd. Zijn
geschriften, die voornamelijk autobiografische stof bevatten,
zijn geschreven in de derde persoon. En ze zijn verschenen
onder een pseudoniem: "De herhaling" (Constantijn
Constantius), "Enter ... eller" (Victor Eremita), "Vrees en
beven" (Johannes de Silentio) en "De filosofische fragmenten"
(Johannes Climakus). Ook dit wekt de indruk dat hij zich wil
onttrekken aan oordelen, generalisaties en simplificaties. In
zijn dagboeken - het gaat dan over het geloof - schrijft hij
eens: "Ga weg van mij, verderfelijke objectieve zekerheid; red
mij, o God, daardoor ooit geheel zeker te worden; bewaar mij
tot het uiterste in de onzekerheid opdat het dan, als ik de
zekerheid ontvang, volstrekt zeker moge zijn dat ik die uit
genade heb ontvangen! Want het is een ijdel spiegelgevecht om
te verzekeren dat men alles uit genade ontvangt en dan toch
geheel zeker te zijn. De ware, wezenlijke uitdrukking daarvoor
dat alles genade is, is juist de onzekerheid in vrees en
beven". Objectieve zekerheid is, wat hem betreft, een
onmogelijkheid. Dat zouden ook (kerkelijke) ambtsdragers
moeten beseffen. Altijd loert weer de twijfel. Het is dan ook
alsof alles wat hij schrijft slechts ter overweging is; niet
meer dan een verkenning; een poging te waarheid te benaderen.
Dat verklaart ook waarom zijn geschriften tot op de dag van
vandaag aanleiding geven voor steeds weer andere, nieuwe
inzichten. Toch liggen er wel verbindingen tussen de
verschillende geschriften. Die verbindingen zijn terug te
voeren op Kierkegaard zelf, op zijn eigen leven. Veel van zijn
geschriften houden op een of andere wijze verband met zijn
liefdesgeschiedenis en de verbroken verloving. Bepaalde
bijbelpassages waren voor hem zo betekenisvol, dat dij daar
herhaaldelijk op is teruggekomen, zoals het verhaal over van
het offer van Isaäk en de vertelling over de leliën op het
veld en de vogels in de lucht. Hetzelfde geldt ook voor de
wijze waarop hij de verhouding met zijn vader heeft ervaren:
zijn vader zag zichzelf als een zondaar sinds hij ooit God had
vervloekt om het uitzichtloze van het bestaan; en voor het
gevoel van Søren rustte die vloek ook op hem. Ons leven is
'een ziekte tot de dood' (hij komt tot deze term op grond van
het Lazarusverhaal, i.c. Johannes 11:4), zo schrijft hij.
Daarbij denkt hij niet aan de lichamelijke dood die voor ieder
mens onherroepelijk in het verschiet ligt, maar aan de dood als gevolg
van de angst en de vertwijfeling die voortdurend een schaduw over ons
bestaan werpen. Het enige wat ons van vertwijfeling en angst
kan verlossen is geloof: en het geloof - dat staat voor
Kierkegaard vast - heeft niets van doen met ethiek maar
slechts met hartstocht: geloof is dan ook iets heel
persoonlijks. Dit laatste is hem met name duidelijk geworden uit het
verhaal over 'het offer van Abraham': wie vanuit de ethiek
Abraham zou willen begrijpen moet wel tot de conclusie komen
dat het volstrekt onbegrijpelijk is. Het verhaal is slechts
begrijpelijk wanneer het geloof van Abraham verstaan wordt als
een uiting van hartstocht: hij brengt een offer dat indruist tegen alle
redelijkheid op grond van een volstrekt, onberedeneerd
vertrouwen op God; dat onvoorwaardelijke vertrouwen maakt, dat
Abraham uiteindelijk terug krijgt wat hij bereid was om te
offeren (Cf. In "De herhaling", zijn boek over de verliefde
jongeman wordt de geliefde uiteindelijk diens muze en maakt
hem tot een dichter!). Op de achtergrond van de 'ziekte tot de
dood' spelen drie begrippen, waar in het denken van
Kierkegaard alles om draait: angst, vertwijfeling en geloof.
Geloof is voor Søren iets heel persoonlijks en kan nimmer
gevangen worden in schema's of in een leer. Het is dan ook
onmogelijk om uit zijn geschriften te destilleren wat precies
geloven is en hoe je als christen kunt leven. Kenmerkend voor
zijn denken over het Christendom is, dat het er volgens hem
niet om gaat te zeggen wat het is maar om te leven als
Christen. De grote vraag is hoe dat zou moeten. Dat is voor
ieder mens weer anders en niet in een leer of in dogma's te
vatten.
HET KWAAD EN DE SCHULD
Eén van de vragen waarmee Kierkegaard zijn leven dan ook lang
heeft geworsteld is de vraag naar de herkomst van het kwaad en
het wezen van de schuld. Hij komt tot de slotsom dat het kwaad
in de wereld wordt veroorzaakt door de angst; angst die ons de
adem beneemt; angst voor het ongewisse, angst voor het nieuwe,
angst voor het onbekende, angst voor wat mogelijk kan
gebeuren, voor ziekte, voor eenzaamheid, voor aftakeling, voor
het lijden onder pijn, armoede enz. Veel mensen hebben de
neiging om die angst te verdringen of te ontkennen. Vaak ook
leidt de angst tot verwensingen, tot opstandigheid, tot
afweer, tot agressie of tot vertwijfeling. In relaties loopt
dit niet zelden uit op strijd waarbij het gaat om jij of ik,
om erop of eronder, tot strijd op leven en dood, tot oorlog.
Zo ligt de angst ten grondslag aan veel kwaad. De vraag is of
deze spiraal wel ooit kan worden doorbroken en op welke
manier. De angst is ook nauw verbonden met het gevoel zelf
niet goed genoeg te zijn: zoals Søren het heeft ervaren in
zijn liefde voor Regine. Een verbintenis zou hem schuldig
gemaakt hebben aan haar ongeluk. Hij achtte zichzelf niet goed genoeg maar
wel verantwoordelijk voor haar geluk en dus niet geschikt voor het
huwelijk. Dat maakte dat hij het liefste wat hij ooit had
ontmoet uit handen moest geven - ook al leidde dat bij hemzelf
tot vertwijfeling. Schuld bestaat daaruit dat een mens niet in
de rechte verhouding tot God kan staan: want heel ons
existeren is genade, terwijl we dat vaak in het geheel niet zo
(kunnen) zien: "Geloof (...) betekent de persoonlijke
verhouding tussen God en mens. Er wordt daarom van het geloof
gevraagd (als uitdrukking van overgave) om te geloven tegen
het verstand in, om te geloven ofschoon men niet kan zien. De
apostel spreekt van een gehoorzaamheid des geloofs. Het geloof
wordt op de proef gesteld enz."
LEVENSVORMEN
Søren Kierkegaard stelt dat er drie vormen van leven zijn: de
esthetische, de ethische en de religieuze levensvorm. De
esthetische levensvorm bestaat daaruit dat de mens zich
concentreert op zichzelf, op de levensvreugde en de vervulling
van zijn behoeften; de ethische levensvorm wordt bepaald door
het feit dat men zich ervan bewust is dat men niet alleen is,
dat men deel uitmaakt van een samenleving:
dat brengt verantwoordelijkheid met zich mee en het vraagt de
bereidheid om te erkennen dat er zoiets bestaat als een
algemeen belang. In de derde vorm van leven wordt alles nog
slechts bepaald door de verhouding tot God: door onze schuld,
door de vertwijfeling gezien het feit dat we nooit gelijk
hebben. Deze levensvormen zouden we ook kunnen opvatten als fasen
op de levensweg, ware het niet dat de overgang naar het
religieuze een wonder is en niet vanzelfsprekend. Hoe absurd en
onbegrijpelijk dit is wordt volgens Søren Kierkegaard duidelijk
aan het verhaal over de vader der gelovigen - Abraham (zie hierboven
sub: 'De geschriften en waar die over gaan').
In een aantal beroemde redevoeringen over de leliën van het
veld en de vogels in de hemel laat Kierkegaard zien hoe de
leliën op het veld en de vogels in de hemel de mens, die zich
zorgen maakt, een spiegel voorhouden: door hun zwijgend
existeren in al hun schoonheid tonen zij dat het ook de mens
past om onbezorgd te zijn. De enige mogelijkheid om de angst
te boven te komen is om die onder ogen te zien en te
aanvaarden tot alleen nog vertwijfeling overblijft en daarmee
ook het besef van de eigen onbetekenendheid. Alleen door door de
vertwijfeling heen te gaan en die te doorstaan kan de mens
terugkeren tot dat oerbesef: een onmiddellijkheid van het staan
voor God. Angst kan worden overwonnen door overgave en een volstrekt
vertrouwen in het bestaan als een genadegave; zulk een vertrouwen
kunnen we onmogelijk verwerven; het kan ons alleen worden
geschonken.
DE ZONDE
'Zonde' is voor Kierkegaard, zoals al werd gezegd, niet
gerelateerd aan een ethiek: het tegenovergestelde van 'zonde'
is niet de 'deugd'; zonde is het ontbreken van vertrouwen, het
ontbreken van het geloof in de dragende krachten van het
bestaan als zodanig. Om te verduidelijken wat hij bedoelt te
zeggen grijpt hij terug op Sokrates: Sokrates leerde dat hij
geleid werd door een 'daimonion', een goddelijke stem. Maar
Sokrates wist dan ook niet wat zonde was. Hij meende dat de
waarheid op te sporen was als een herinnering aan de eeuwige
waarheid. Maar zo is het, volgens Kierkegaard, niet; het
geloof is in zijn ogen een opgeven van elke vermeende zekerheid,
een waagstuk, een sprong, een overgave.
Door vertwijfeling en in de macht van de zonde kan de mens
zijn nietigheid ontdekken en de sprong wagen om zich toe te
vertrouwen aan het bestaan. Dat is geloof: een mens kan niet
zonder, want zonder geloof blijft de mens bevangen door de
angst en is het bestaan "een ziekte ten dode".
AUTHENTICITEIT
Wees wie je moet zijn: dat zou het devies van Kierkegaard
kunnen zijn voor vandaag de dag. Doe niet alsof je een
Christen bent als je het niet echt bent. Zeg niet dat je mens
bent als je niet menselijk bent. We neigen ertoe om ons te
richten naar modellen en opvattingen die berusten op
generalisaties. Maar de mens is uniek, en dient zich te
richten naar zijn eigen subjectieve waarheid. Wijsheid berust
niet op kennis in de zin van weten, maar op kennis in de zin
van 'knowhow': in staat zijn om als christen te leven in
plaats van te beantwoorden aan een model van Christelijkheid.
De werkelijkheid is niet rationeel: de mens dient in dialoog
met het transcendente te komen tot vertrouwen in het bestaan.
INVLOED
Kierkegaard schrijft in zijn dagboek (1850): "Het is duidelijk
dat ik in mijn geschriften een definitie heb gegeven van het
begrip geloof, die men tot nu toe niet kende". Dat is, dunkt
mij, een heel terechte observatie. Kierkegaard rekende hiermee
af met Hegel, die meende de evolutie te kunnen beschrijven als
een voortgangsproces van these, antithese en synthese. Ook
legde Kierkegaard met zijn benadering van de werkelijkheid de
basis voor een houtsnijdende kritiek op het 'Bildungsideal'
van de 'Verlichting', dat suggereerde dat het mogelijk moest
zijn om als 'beschaafde mensen' - gebruik makend van verstand,
wetenschap en techniek - van deze wereld een betere wereld te
maken. De gebeurtenissen in Europa naderhand, en met name
tijdens de eerste wereldoorlog, zouden veel mensen wakker
schudden. Na die wereldoorlog werd dan ook ongeveer alles wat
Kierkegaard ooit schreef vertaald in het Frans, het Duits en
het Engels. Men ontdekte het profetische gehalte ervan. Tot
slot kan worden opgemerkt dat ook het werk van Karl Barth en
zijn kritiek op de 'religie' voortbouwt op het gedachtengoed
van Kierkegaard en op 'de sprong' in het duister waar
Kierkegaard aan refereert.
PARADOX?
Een paradox die zich opdringt bij het lezen van Kierkegaards
geschriften heeft betrekking op de betekenis van de kerk.
Kierkegaard suggereert dat het geloof een puur persoonlijke en
subjectieve zaak is; een genadegave. Maar de waarheid kan toch niet
louter subjectief blijven? Want: impliceert godsdienst niet
dat God gediend en vereerd moet worden? Wordt dan die waarheid
niet gerechtvaardigd door liturgie en levenswijze? Kan een
kerk bestaan zonder op een of andere wijze mensen de wegen te
wijzen die naar geloof kunnen leiden en hen te leren wat er
nodig is voor Godsontmoeting? En schuilt er dan ook niet iets
paradoxaals in het feit dat Søren Kierkegaard - terwijl hij
enerzijds de kerk steeds bekritiseerd heeft omdat die de
mensen voor de gek zou houden - zelf maar liefst 78
'redevoeringen' (preken) heeft geschreven aan de hand van
bijbelteksten om daarmee ook zelf aan mensen wegen te wijzen
naar 'mens zijn', naar 'christen zijn' en 'waarheid' die God
ons in Zijn liefde kan schenken?
Reactie? Zend een E-mail
© Kerkwinkel Koinonia, 2012.