KARL RAHNER (1904-1981): onderzoeker van de menselijke geest **)

**) zie voetnoot aan het slot

Wie is Karl Rahner?
Karl Rahner is een rooms-katholiek theoloog. Hij worstelde met het spanningsveld tussen geloven en weten: in zijn geval had dit betrekking op het traditionele geloof van de Rooms Katholieke kerk en de heersende en door het verlichte denken gekenmerkte cultuur. Tijdens zijn opleiding maakte hij kennis met het (neo)thomisme. Zoals bekend heeft het denken van Thomas van Aquino van oudsher binnen de rooms-katholieke kerk groot gezag genoten.

Het denksysteem van deze Middeleeuwer was gericht op het vinden van een antwoord op een oud probleem: als de mens zowel deel heeft aan het tijdelijke aardse als aan het hemelse, als zijn werkelijkheid gebouwd is op zintuigelijke waarneming terwijl de bron van waarheid in wezen het geloof is - hoe verhouden die twee zich dan tot elkaar? Hij hoopte niet alleen te kunnen aantonen dat weten en geloven met elkaar te verzoenen zijn, maar ook te laten zien dat de filosofie de leer van de kerk, die gefundeerd is in openbaring en verankerd in dogma's, kan verhelderen, ondersteunen en bevestigen. Zijn denkbeelden waren voor paus Leo III een reden om, niet lang na zijn dood, de deugd van het filosoferen ter ondersteuning van het geloof aan te prijzen onder verwijzing naar Thomas van Aquino.

In de ogen van Rahner is het thomisme echter versteend: het is te orthodox en niet meer toereikend om de existentiële vragen, waarvoor de hedendaagse mens zich geplaatst ziet, op bevredigende wijze van een antwoord te voorzien. Daarvoor is het wereldbeeld te zeer veranderd, de hedendaagse cultuur te ingrijpend gewijzigd en - wat misschien nog wel de meest bepalende factor is - daarvoor zijn moderne mensen te mondig. Zij zijn dus ook niet meer bereid om zondermeer gezag toe te kennen aan uitspraken, die voornamelijk gebaseerd zijn op traditie.

Wat Rahner voor ogen staat is om de vraagstelling, waarvoor Thomas van Aquino zich geplaatst zag, opnieuw te doordenken met behulp van de inzichten van Kant ('Wat kan ik weten?') en uitgaande van het gedachtegoed van Heidegger ('Wat betekent er zijn?').

Biografische gegevens
Na de gymnasiale opleiding wordt Rahner Jezuïet. Gedurende de tijd van zijn noviciaat en zijn theologiestudie (o.a. bij de Jezuïeten in Valkenburg) raakt hij diep onder de indruk van de spiritualiteit van Ignatius van Loyola ('God vinden in alles'). De invloed daarvan zal gedurende zijn hele leven herkenbaar blijven. Bovendien raakt hij in die periode vertrouwd met de scholastiek (Thomas van Aquino) en maakt hij kennis met moderne filosofen (Kant, en de neothomisten Maréchal en Rousselot). Met name Maréchal inspireert Rahner tot voorbeeld: deze neothomist wordt voor Rahner tot een opnieuw doordenken van het Thomisme in het licht van Kant en diens gedachten over het menselijke kenvermogen. Na zijnpriesterwijding in 1932 gaat Rahner naar Freiburg en volgt daar colleges bij o.a. Heidegger. Hij schrijft in 1939 een wijsgerig proefschrift, 'Geist in Welt. Zur Metaphysik der endlichen Erkenntnis bei Thomas von Aquin'. Zijn promotor heeft echter weinig waardering voor dit proefschrift en het wordt dan ook niet geaccepteerd. Na de afwijzing krijgt hij van zijn orde het advies om zich verder maar liever op de theologie toe te leggen; dat doet hij dan ook en niet lang daarna hij promoveert op een onderwerp uit de patristiek. Mogelijk was zijn proefschrift echter zo geniaal, dat velen de betekenis ervan (nog) niet konden inzien. Een andere reden zou geweest kunnen zijn, dat het te filosofisch en daarom in de ogen van kerkelijke ambtsdragers te weinig 'kerkelijk' georiënteerd was. Hoe dit ook zij: uiteindelijk is gebleken hoe belangwekkend en diepzinnig de gedachten, die Rahner in dit geschrift ontvouwt, zijn; helaas is zijn terminologie (onder invloed van Heidegger) zo specifiek, dat het niet eenvoudig is om zijn gedachtegangen te volgen en om thuis te raken in zijn theologie. Wat Rahner voor ogen stond was om het Christelijk geloof voor mensen van zijn tijd verstaanbaar te maken met behulp van de filosofie. Zodoende was hij een waardig navolger van Thomas van Aquino. Dat hem dit maar zeer ten dele gelukt is wordt in belangrijke mate veroorzaakt door zijn taalgebruik: wanneer hij veel later, in 1967, Romano Guardini opvolgt als hoogleraar voor 'Christelijke wereldbeschouwing en godsdienstwijsbegeerte' wordt dat een mislukking omdat al snel de collegezalen leeg blijven.
Niettemin wordt hij uiteindelijk door velen beschouwd als één van de grootste katholieke theologen van zijn generatie en als iemand met een profetische blik. [Niet door allen: Ratzinger bijv. is van oordeel dat Rahner de kerk schade heeft toegebracht met zijn ideeën.] Hoezeer zijn kennis van zaken en zijn gedachtegoed worden gewaardeerd blijkt ondermeer uit het feit dat hij bij het 2de Vaticaans Concilie door paus Johannes XXIII wordt aangesteld als 'peritus' (= ervaringsdeskundige). In die rol heeft hij veel kunnen bijgedragen aan de kerkvernieuwingen, die tijdens dit pontificaat zijn doorgevoerd en waarvoor tijdens dit concilie de basis zijn gelegd.

Publicaties
In de loop van zijn werkzame leven publiceert Rahner een ongelofelijke hoeveelheid artikelen, waarvan een groot aantal later is gebundeld en uitgegeven (Schriften zur Theologie, 16 banden!). Daarnaast heeft hij talloze bijdragen geleverd aan verzamelwerken: bijbelcommentaren, encyclopedieën en andere handboeken. Zo was hij een van de initiatoren van een gerenommeerde reeks bijbelcommentaren (Herders theologischer Kommentar zum Neuen Testament); ook heeft hij gezaghebbend gepubliceerd op het gebied van pastoraat (Handbuch der Pastoraltheologie; 5 delen). De volledige bibliografie van Rahner telt zo'n 243 pagina's.

EEN PAAR GRONDLIJNEN VAN ZIJN DENKEN

Ontologie
Terwille van de verstaanbaarheid van het Christendom is het, aldus Rahner, nodig om te analyseren wat nu eigenlijk degrondslagen zijn van HET 'er-zijn'. Wat bedoelen we als we zeggen dat iets 'er is'? En waarop is dat gebaseerd? De vraag naar deze grondslagen houdt enerzijds verband met de waarneembare werkelijkheid (de immanente wekelijkheid); anderzijds met het mysterie van de geest (de transcendentale werkelijkheid). Door dit zo te stellen neemt Rahner een positie in, die gericht is tegen een materialistische opvatting van de werkelijkheid: volgens hem is er meer dan alleen het immanente (= binnenwereldse). Als er niet zoiets zou zijn als de geest, die in staat is om waar-te-nemen, d.w.z. 'erop uit te gaan' en weer terug te keren om vervolgens tot oordelen te komen, zou het andere niet als zodanig bestaan. Want dankzij de geest kunnen wij onderscheiden tussen het wat (wat is er?)en het hoe (hoe is het?). Alles wat 'is' bestaat in zijn hoedanigheid bij gratie van onze geestelijke vermogens.

Subject zijn
Het karakteristieke van de mens is dan ook dat hij 'subject is', dat hij een bewustzijn heeft; dat hij herinnering heeft en fantasie; dat hij niet alleen om zich heen kan kijken, maar ook naar binnen; niet alleen terug in de tijd maar ook vooruit; en dat hij - terwijl hij dat doet - ook nog 'zelf' is. Maar dat 'zelf' zijn: dat is een moeilijk 'iets': het 'zelf' laat zich namelijk niet objectiveren. "Wie ziet hoe het oog ziet" - is in dit verband een verhelderende vraag van een Chinese wijze. Met ons 'zelf' is het al niet anders als met het oog: het neemt waar, maar kan niet waargenomen worden. Er is geen instantie die het zelf kan objectiveren. Toch is het er ontegenzeggelijk. Dat is dan ook de reden waarom we onderscheid maken tussen 'ik' en 'zelf'. Ik kan wel vaststellen dat 'ik' er ben, samen met anderen; ik kan ook nadenken over hoe ik ben, en wie ik ben en hoe anderen zijn. Maar met mijn 'zelf' en het 'zelf' van anderen ligt dat fundamenteel anders. Het 'zelf' is transcendent: dat wil zeggen dat het zich onttrekt aan ons kenvermogen. Het is van een andere orde dan het immanente. Omdat het transcendent is is het verbonden met God (de Eeuwige, Onzienlijke, Onbenoembare, enz.), aldus Rahner.

Voor-subject zijn
Volgens Rahner heeft elk mens, die reflecteert over de geest, de mogelijkheid om te ontdekken dat hij, naast het subject-zijn de mogelijkheid moet openhouden voor een voor-subject zijn. Wat bedoelt hij met die woordverbinding? Simpel gezegd kunnen we deze uitdrukking misschien als volgt begrijpen: we hebben de neiging om de wereld in te kijken, voor ons uit, 'naar buiten', door de ramen van onze ogen. Maar waar we dan aan voorbij gaan is het vage gevoel dat ons soms bekruipt dat er 'achter onze rug' ook nog iets is: iets wezenlijk waar we onmogelijk zicht op kunnen krijgen.

Wie dat gewaar wordt en de betekenis daarvan tot zich laat doordringen kan tot het besef komen dat de mens, dankzij de geest, weliswaar enerzijds beschikt over kennis maar tegelijkertijd in verbinding staat met onwetendheid; wie het tot zich laat doordringen beseft een openheid te hebben naar wat groter, ruimer en ongrijpbaarder is: het transcendente.Anders gezegd: zo iemand beseft tegelijkertijd subject te zij als voor-subject: dat hij subject is is een voorwaarde voor de werkelijkheid waarin wij leven: het is de geest die ons in staat stelt om de immanente werkelijkheid te onderkennen. Maar ons 'er-zijn' wordt tevens bepaald door het vermoeden dat wij voor-subject zijn - al valt daarover dan ook niets te zeggen.

Maar: wordt on 'zelf' dan niet gekend? Stel nu eens, dat je aan iemand zou vragen: wat is volgens jou nu het belangrijkste 'zijnde'? Dan zou iemand kunnen antwoorden: 'dat is de mens'. Dit antwoord zou je kunnen typeren als 'materialistisch', omdat het lijkt te suggereren dat de werkelijkheid samenvalt met de immanente werkelijkheid. Iemand anders, die geraakt is door het transcendente, zou kunnen antwoorden: het belangrijkste 'dat is God'. Niet zelden 'zweeft' de mens ergens daar tussenin. Volgens Rahner ligt het in de aard van de mens besloten om geneigd te zijn zichzelf in het centrum te plaatsen. In dat geval is er geen plaats voor God. Dat is wat in de Joods-Christelijke traditie 'zonde' heet; de zonde die bij mens-zijn hoort. Dat heeft niets te maken met sexualiteit of voortplanting (erfzonde), maar louter met het feit dat een mens nu eenmaal mens is en daarom geneigd zichzelf centraal te stellen. Wie dat doet gaat voorbij aan (mogelijke) gewaarwordingen van het transcendente.

Openbaring
Is er dan verder niets te zeggen over dat transcendente? Over God? Jawel: want de mens kan God ontmoeten. De mens komt tot de ontmoeting met God via openbaring. Waar verwijst dit woord naar? Dikwijls wordt bij 'openbaring' in eerste instantie gedacht aan 'immanente dingen' die onzichtbaar zijn en die we nooit zouden hebben gezien wanneer ze niet geopenbaard zouden zijn. Maar je kunt ook over openbaring spreken met betrekking tot het transcendente: hoe God zich laat zien en kennen. Dat gebeurt op twee manieren. Enerzijds rechtstreeks, wanneer bijvoorbeeld bij iemand het besef doorbreekt gewild te zijn, zó bedoeld te zijn, of ergens toe bestemd te zijn. Dat zijn gewaarwordingen die kunnen ontstaan waar een mens zich voluit van zichzelf bewust wordt en daarmee van zijn transcendentale gerichtheid op het oneindige. Anderzijds heeft openbaring betrekking op manifestaties van God in de geschiedenis (de immanente werkelijkheid): er is wel gesproken over 'heilsgeschiedenis', maar daar Rahner wil eigenlijk liever niet van weten. Volgens hem valt de heilsgeschiedenis samen met de geschiedenis en laat God zich met name zien in de evolutie: een proces waarin materie tot bewustzijn komt. Dat proces is nog lang niet voltooid: je mag dan ook verwachten dat dit proces zich verder voltrekt naar zijn bestemming. Wat die bestemming is wordt onthuld in de historische (!) gestalte van Jezus Christus: in zijn leven, lijden en opstanding.

Christologie
In zijn Christologie stelt Rahner dat het leven, lijden en sterven van Jezus behoort tot de immanente werkelijkheid; maar de opstanding is volgens Rahner niet een immanent gebeuren; de opstanding laat zien dat het mens-zijn een onderweg-zijn is, het laatste stadium naar een toestand waarin Gods geest "alles is in allen". De (heils)geschiedenis komt dan ook in degestalte van Jezus Christus tot een hoogtepunt.

Betekenis
Rahner is herhaaldelijk in botsing gekomen met Rome: Zijn originele en creatieve benadering van 'onwrikbare' waarheden
deden nu en dan veel stof opwaaien. Hij werd evenwel bewogen door een profetische visie: al in de jaren zestig heeft hij duidelijk ingezien, dat het voortbestaan van de kerk geen vanzelfsprekendheid was: de taal van het geloof was niet meer van die tijd. Het moderne wereldbeeld stond op gespannen voet met de oude verhalen. En mensen zitten vandaag de dag anders in elkaar dan vroeger: zij zijn niet meer bereid om op gezag dingen voor waar te houden. Vandaar dat Rahner kon zeggen dat er uiteindelijk van de kerk niets zou overblijven wanneer er niet meer aandacht zou komen voor persoonlijke ervaring en wanneer niet veel meer aandacht zou worden besteed aan het herkenbaar maken van sporen van God in het eigen leven van mensen (mystagogie!): 'Der Fromme von morgen wird ein 'Mystiker' sein, einer der etwas 'erfahren' hat, oder er wird nicht mehr sein, weil die Frommigkeit von morgen nicht mehr durch die im voraus zu einer personalen Erfahrung und Entscheidung einstimmige selbstverständige öffentliche Überzeugung und religiöse Sitte aller mitgetragen wird, die bisher übliche religiöse Erziehung also nur noch eine sehr secundäre Dressur für das religiöse Institutionelle sein kann. Die Mystagogie muss von der angenommenen Erfahrung der Verwiesenheit der Menschen auf Gott hin das richtige 'Gottesbild' vermitteln, die Erfahrung, dass des Menschen Grund der Abgrund ist; dass Gott wesentlich der Unbegreifliche Abgrund ist; dass seine Unbegreiflichkeit wächst und nicht abnimmt, je richtiger Gott verstanden wird, je näher uns seine ihn selbst mitteilende Liebe kommt.'
Een tweede gedachte waarmee Rahner naam heeft gemaakt is, dat hij duidelijk heeft gemaakt dat het ervaren van het transcendente niet iets is wat niet uitsluitend aan Christenen is voorbehouden: ook 'heidenen' kunnen worden 'gered' omdat ze op grond van hun mens zijn openbaring deelachtig kunnen worden. Met het oog hierop heeft men later wel gesproken over 'anonieme Christenen'; met die uitdrukking, die overigens dus niet van hem afkomstig is, zal zijn naam verbonden blijven.



**) Bij het samenstellen van deze pagina is ondermeer gebruik gemaakt van:
'Denkers en religie', H. Achterhuis e.a., Veen 2010.
'Toptheologen', J.B.M. Wissink e.a., Lannoo 2006.

Terug naar het begin van deze pagina


Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA of naar de SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© Kerkwinkel Koinonia, 2012.

Untitled