APOCRIEFE BOEKEN: WAT ZIJN DAT?
Het woord 'apocrief' is overgenomen uit het Jodendom. Al in de
eeuwen vóór Christus werd daar gesproken over "goedbewaarde"
boeken. We moeten ons daarbij voorstellen, dat in de synagogen
- de plaatsen van samenkomst - handschriften werden bewaard,
die het lezen waard waren. Maar - zoals dat gaat - niet al
die boeken werden even intensief gelezen. Dat kwam ook omdat
niet alle boeken als even 'heilig' werden beschouwd. Volgens
de traditie moest je sommige boeken met veel eerbied
behandelen; en voor andere gold dat dit niet zo nodig was. Het
laat zich denken, dat daarover discussie mogelijk was: want
lezen uit tora-rollen was een heilige aangelegenheid,
waaromheen allerlei rituele voorschriften bestonden.
Voor iemand de heilige rollen ter hand mocht nemen, moesten
eerst de handen (ritueel) worden gewassen.
Er waren ook rollen die bijna nooit uit de kast kwamen. Zó
bleven deze rollen weliswaar bewaard, maar bleven ook betrekkelijk
onbekend. Ons woord 'geheim' wekt verkeerde associaties op: in het
Hebreeuws werden deze rollen aangeduid als 'genoetsim', rollen
dus die 'verborgen', of beter 'onbekend' waren.
Er waren ook rollen waarvan sommigen vonden dat die heilig
waren, terwijl dat door anderen werd tegengesproken: dat
betrof bijv. de rollen Spreuken, Hooglied, Esther, Ruth en
de profetenrol Ezechiël. Men was het daarover met elkaar niet
eens. Anders gezegd: het was binnen het Jodendom niet zo duidelijk
wat de 'canon' was: welke geschriften je als gelovige moest kennen
en welke niet. Een wijdverbreide gedachte is dat pas in het
jaar 90, op het concilie van Yavne (Jamnia) de canon is vastgesteld.
Maar zo ligt dat toch niet: strikt genomen is de canon nimmer vastgesteld:
er bestond reeds langer een driedeling (wet, profeten en geschriften) en in
grote lijnen was men het ook wel eens over de inhoud van deze drie delen.
Maar dit heeft nooit betekend, dat de status van bepaalde boeken door
schriftgeleerden niet opnieuw ter discussie gesteld konden worden. Hetzelfde
geldt overigens voor de canon van het Nieuwe Testament: zo twijfelde Luther
aan het belang van vier geschriften (de brief aan de Hebreën, Jacobus,
Judas en de Openbaringen van Johannes) voor de leer. Niettemin bleek zijn
twijfel slechts geringe invloed te hebben op de opvattingen van hen die
na hem kwamen, ook niet onder Lutheranen.
Zowel in de brieven van Paulus als in de evangeliën komen
veel citaten voor van oude Joodse geschriften. Een analyse van
deze citaten leert, dat er nu en dan ook teksten aangehaald
worden die in de Christelijke traditie later te boek zullen staan
als 'apocrief', omstreden, en volgens sommigen dus niet onmisbaar
voor het 'ware geloof'. Maar er zijn ook tal van citaten,
waarbij uit de gekozen formuleringen blijkt hoeveel gezag sommigen
geschriften hadden. Zo citeert Jezus uit Genesis alsof het
"woorden van de Schepper" zijn (Mat. 19:5), en citeert Lucas uit
Exodus en Leviticus als betrof het "de wet is van de HEER" (Luc. 2: 23-24).
DE BIJBEL: GRONDSLAG VAN HET WARE GELOOF
De geschiedenis van het Christendom zou je kunnen zien als één
lange zoektocht naar 'het ware geloof'. Wie wil weten wat het
Christelijke geloof inhoudt, moet de kerkgeschiedenis
bestuderen, en zal merken dat de vraag naar de waarheid in
verschillende perioden steeds weer anders is beantwoord.
Maar bij al die onzekerheid lijkt er door de eeuwen heen één
vast baken te zijn: en dat was de bijbel. Voor vele generaties
Christenen was de bijbel Gods heilige Woord en van kaft tot
kaft waar. De bijbel is, zo gezien, het boek waarop de kerk is
gegrondvest.
Wat men zich daarbij dikwijls niet realiseert is, dat die
bijbel niet altijd heeft bestaan. Er bestonden al Christelijke
gemeenten voordat er een bijbel was. En onderling
verschilden deze gemeenten ook in hun opvattingen over het
geloof in Jezus Christus.
DE VRAAG NAAR JEZUS
De kernvraag van de vroege kerk, is de vraag die Jezus - zo
wil het NT ons doen geloven - ook aan zijn leerlingen heeft
voorgelegd: wie ben ik volgens jullie? "Wie zeggen de mensen
dat ik ben? En gij, wie zegt gij dat ik ben?" Deze vraag vormt
een goed uitgangspunt om in kaart te brengen wat er in het
begin van de kerkgeschiedenis is gebeurd.
DE EERSTE EEUW
Wie het Nieuwe Testament opslaat wordt onmiddellijk
geconfronteerd met een grote verscheidenheid aan visies. Vanaf
het begin zijn er verschillende stromingen en bewegingen
geweest, die allen pretendeerden te lwillen leven naar het
voorbeeld van Jezus. Ook de apostelen, die door Jezus erop uit
waren gestuurd om het evangelie te verkondigen waren het niet
met elkaar eens. Illustratief hiervoor is een brief van Paulus
- misschien wel het oudst bewaarde document van het Nieuwe Testament - de
brief aan de Galaten. Op allerlei manieren blijkt daaruit hoe
omstreden de schrijver, Paulus, is. De brief is waarschijnlijk
geschreven rond het jaar 48, dus zo'n vijftien jaar na de dood
van Jezus. We lezen daarin:
I,1: "Een apostel, die niet is aangesteld of gezonden door
mensen, maar door Jezus Christus..."
III,1: "Galaten, u hent uw verstand verloren! Wie heeft u in
zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en
duidelijk als gekruisigde bekend gemaakt?"
I:11: "Maar toen Kephas in Antiochië was heb ik me openlijk
tegen hem verzet, want zijn gedrag was verwerpelijk: hij at
altijd met de heidenen, maar toen er afgezanten van Jacobus
kwamen trok hij zich terug en at hij apart - uit angst voor de
voorstanders van besnijdenis."
Uit het eerste vers blijkt al onmiddellijk dat het
apostelschap van Paulus is omstreden. Verderop blijkt, dat de
Galaten zich hebben laten overtuigen door iemand, waar Paulus
het niet mee eens kan zijn. En uit het derde citaat blijkt dat
Paulus ooit ook ernstige bezwaren had tegen de opvattingen en
het gedrag van Petrus. De Jacobus, die hier door Paulus wordt
genoemd, is een broer van Jezus; lange tijd was hij, eerst
samen met Petrus en later - na diens vertrek uit Jeruzalem -
degene die leiding gaf aan de gemeente te Jeruzalem; volgens
oude berichten (van Hegesyppus, die leefde in de 2de eeuw)
heeft hij dat gedaan tot het jaar 62: is dat jaar zou hij ter
dood zijn gebracht. Het geloof van deze Jeruzalemse
gemeente is een vorm van een zogenoemd 'judaïserend
Christendom' - d.w.z. dat het een richting betrof, die trouw
vasthield aan de oude Joodse tradities, zij het dan ook dat
men in Jezus de Messias had herkend.
HET Christendom bestond dus niet: er was een grote
verscheidenheid aan inzichten en opvattingen omtrent de vraag
naar de betekenis van Jezus: hoe zijn leven en sterven moesten
worden geduid, en hoe zijn boodschap moest worden begrepen.
Paulus kennen we als als vertegenwoordiger van een andere richting:
hij representeerde een 'helleniserend Christendom';
volgens Paulus - zelf een Jood - hoef je geen Jood te zijn om
Christen te kunnen zijn; en een Christen hoeft dus ook niet
per se als een Jood te leven; één van Paulus' reisgezellen,
Titus, hoefde zich van hem dan ook niet te laten besnijden.
Zowel het judaïserende Christendom als het hellenistische
Christendom kende weer allelei varianten. Elk van deze
stromingen heeft zich laten gelden, toen het erop aankwam om
vast te stellen welke geschriften nu wèl of juist niet
heilzaam waren om te bestuderen. Maar dat gebeurde eigenlijk
pas in de tweede eeuw.
WARE APOSTELEN / PROFETEN
In de eerste eeuw ging de discussie niet zozeer over wat er
zwart op wit stond, als wel over de mensen die het evangelie
brachten. Uit zijn brieven blijkt, zoals we al zagen, dat
Paulus zich steeds maar weer moest verdedigen tegen mensen,
die zijn apostolaat niet erkenden omdat hij zèlf Jezus tijdens
diens leven nooit heeft ontmoet. Anderen bekritiseerden zijn
gedrag en vonden dat hij misbruik maakte van de gastvrijheid
van gemeenten. En vanzelfsprekend waren er ook mensen, die
meenden dat hij een evangelie verspreidde dat niet overeen
kwam met de bedoelingen van Jezus.
In het boek Handelingen wordt beschreven hoe Paulus, Petrus,
Jacobus en een aantal andere apostelen in Jeruzalem bij elkaar
kwamen om de conflicten te bespreken; de bijeenkomst staat
bekend als 'het apostelconvent'. Verteld wordt dat ze met
elkaar afspraken maakten: over zaken de leer betreffende en
over inhoudelijke zaken (Handelingen 15). In het boek
Handelingen staat ook te lezen hoe Petrus, die zich
aanvankelijk op het standpunt had gesteld dat het evangelie
niet bestemd was voor de heidenen op andere gedachten komt:
door een visioen midden op de middag - tijdens het gebedsuur
(Handelingen 11).
GEEN BOEKEN MAAR SCHRIJVERS
In die eerste eeuw stelde men zich dus de vraag wie er
wèrkelijk Christen was en waar je dat aan kon afmeten. Omdat
de mensen van het eerste uur nog in leven waren, sprak men nog
niet over hun geschriften; men beoordeelde deze mensen met
name vanuit de vraag of ze geïnspireerd werden door de Heilige
Geest of niet. Dat was het criterium.
Je kunt dat afleiden uit de oudste gedeelten van het Nieuw
Testament: zo schrijft Paulus in de brief aan de bewoners van
Efeze, dat het nieuwe Israël gebouwd moet zijn op de grondslag
van apostelen en profeten. Bedoeld wordt, dat de kerk gebouwd
moet zijn op het getuigenis van geïnspireerde mensen. Nu is
deze brief aan de gemeente van Efeze waarschijnlijk pas
geschreven toen Paulus al dood was - maar dat doet niets af
aan het feit dat je hieraan kunt zien hoe er in die eerste
eeuw werd gedacht. Ook het woord profeten werd gereserveerd
voor mensen die geïnspireerd waren.
Bij Lucas vinden we een aatal mensen met profetische gaven met
name genoemd: Agabus (Hand. 11:28), Anna (Luc. 2:36), en de
vier dochters van de evangelist Filippus (Hand. 21:9). De
vraag wat 'canoniek' was en wat niet, was in de eerste eeuw
dus feitelijk nog niet aan de orde; de discussie ging toen nog
om de vraag wat 'godsspraak' was en wat niet. Daaraan kun je
zien hoe sterk de invloed nog was van het Joodse
gedachtengoed. In de Joodse traditie is de vraag - hoe
onderscheid je de ware van de valse profeten - door de eeuwen
heen aan de orde geweest. Zo lezen we in Deuteronomium 18 dat
Mozes tegen de Israëlieten zegt (vv. 15-20):
Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals
ik. Naar hen moet u luisteren. U hebt de HEER daar immers zèlf
om gevraagd, toen u bij de Horeb bijeen was? U zei: 'Wij
kunnen het stemgeluid van de HEER, onze God, en de aanblik van
dit enorme vuur niet langer verdragen; dat overleven we niet.'
De HEER heeft toen tegen mij gezegd: 'Zij hebben goed
gesproken. Ik zal in hun midden profeten laten opstaan zoals
jij. Ik zal hun mijn woorden ingeven, en zij zullen het volk
alles overbrengen wat ik hun opdraag. Wie niet wil luisteren
naar de woorden die zij in mijn naam spreken, zal ik ter
verantwoording roepen. Maar als een profeet de euvele moed
heeft om in mijn naam iets te zeggen dat ik hem niet heb
opgedragen, of om in de naam van andere goden te spreken, dan
moet hij ter dood gebracht worden. Misschien vraagt u zich
af: Is er een manier om te bepalen of een profetie al dan niet
van de HEER komt? Die is er inderdaad: als een profeet zegt
te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen
niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de
HEER geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat
aanmatigt.
Maar ook in de eerste eeuw was de vraag naar de valse profeten
actueel. Wie kent niet de uitspraak van Paulus: "Beproeft
alles en behoudt het goede!" Hij gebruikt daar een beeld dat
ontleend is aan het werk van de geldschieters: èchte munten
klinken naar metaal als je ze op een stenen tafeltje laat
vallen; valse munten herken je onmiddellijk aan hun klank!
Volgens Paulus is het kunnen onderscheiden van geesten een
bijzondere gave (1 Cor. 12:10).
In het boek Didache (eind 1ste eeuw) lezen we:
"Wie u nu alles
wat hiervóór is gezegd komt leren, neem die op. Maar: indien
die leraar zelf een keer heeft gemaakt en een andere leer
leert, luistert dan niet naar hem." En even verderop:
Met het oog op de apostelen en profeten moet gij zó doen:
iedere apostel, die tot u komt moet opgenomen worden als de
Heer. Maar hij moet niet langer blijven dan één dag, desnoods
nog de volgende. Als hij echter drie dagen blijft, is hij een
valse profeet. "Bij zijn vertrek moet een apostel niets
meenemen dan brood tot zijn volgende logies; als hij om geld
vraagt is het een valse profeet."
In zijn brieven aan de gemeente te Corinthe moet Paulus zich
verdedigen tegen mensen die hem ervan beschuldigen dat hij een
profiteur is: hij legt dan uit dat hij als tentenmaker altijd
zijn eigen kost heeft verdiend. Zo zijn er dus allerlei codes
in omloop waarmee je de wèrkelijk Christelijke apostelen
en profeten kunt onderscheiden van degenen die dat niet zijn.
Ook in de 1ste brief van Johannes wordt gezegd: "Vertrouw niet
elke geest. Onderzoek altijd of een geest van God komt, want
er zijn veel valse profeten in de wereld verschenen. De Geest
van God herkent u hieraan: iedere geest die belijdt dat Jezus
Christus als mens gekomen is, komt van God."
DE TWEEDE EEUW
In de tweede eeuw werd dit anders. Toen de mensen van het
eerste uur dood waren, en men het moest hebben van de
'overlevering' begon de strijd om het 'ware geloof' pas goed.
Je dient daarbij voor ogen te hebben, dat ook toen het NT nog
niet bestond. De brieven van Paulus waren nog niet gebundeld.
Van 'de vier evangeliën' had niemand nog ooit gehoord.
Ongetwijfeld hebben diverse gemeenten het met slechts
één evangelie gedaan. En het aantal evangeliën is dan ook
beduidend groter dan het viertal dat wij kennen.
Maar ook van de vier, die wij kennen is het nu langzamerhand
wel duidelijk dat ze verschillen in geloof weerspiegelen. De
waarheid van Lucas is een andere dan die van Mattheùs; en het
Jezusbeeld dat we uit het Johannesevangelie krijgen is een
ander dan dat uit het Marcusevangelie. Lange tijd mochten
zulke zaken in de kerk niet worden gezegd: want het kon toch
eigenlijk niet zo zijn, dat de evangelisten elkaar
tegenspraken: ogenschijnlijke tegenspraken" werden
wegverklaard. Men noemt dit wel 'harmoniserend bijbellezen'.
Tegenwoordig herkent men juist in die verscheidenheid een bron
van inspiratie. Mogelijk verklaart dit ook waarom de
belangstelling voor apocriefe evangeliën, apocriefe
handelingen, apocriefe brieven en apocriefe 'openbaringen'
groeit.
Vandaag de dag kennen we ook een groot aantal buitenbijbelse
(apocriefe) geschriften. Sommige daarvan vertonen
overeenkomsten met de bijbelse geschriften. Maar er zijn er
ook die daarvan totaal verschillen.
Wat is nu het ware Christendom? Die vraag zou achteraf
gemakkelijk te beantwoorden zijn: de overwinnaars hebben
altijd gelijk. Aan de verliezers is doorgaans het zwijgen
opgelegd: soms met bruut geweld. Het Christendom dat
'overwonnen heeft' zou je kunnen zien als het gelouterde,
gezuiverde Christendom. Maar er valt ook wat voor te zeggen om
onder het Christendom die bonte veelheid te verstaan van
opvattingen, die voorhanden was in de eerste eeuw.
Langzamerhand heeft een nauwkeurig onderzoek van de
beschikbare bronnen een beeld opgeleverd van de diversiteit in
de opvattingen van Christenen uit de begintijd.
INDELING
Je kunt de buitenbijbelse Christelijke literatuur verdelen in
een aantal categorieën.
Hierboven kwam al de Jeruzalemse gemeente van Jacobus ter
sprake: als voorbeeld van een gemeente die een judaïserende
Christendom huldigde. Uit geschriften van de 2de eeuw blijkt
dat dit 'judaïserende Christendom' ook buiten Jeruzalem
voorkwam; en bovendien dat het alles behalve éénvormig was.
Irenaeus, een bisschop uit Lyon die leefde tegen het einde
van de 2de eeuw, heeft een aantal van deze groepen
judaïserende christenen beschreven en ook bestreden. Dank zij
hem kennen we de Ebionieten, de Elkesaïeten en de Nazoreëers.
De onderlinge verschillen hadden vooral te maken met de vraag
wat men precies bedoelde wanneer beleden werd dat Jezus de
messias was: was hij een mens uit mensen? Of was hij een wezen
dat al bestond vóór de schepping van Adam (preëxistent)? Hoe
zat het met de maagdelijke geboorte? En hoe stond het met de
geldigheid van de Mozaïsche wetten en regels: had Jezus die
opzij gezet? Of vervangen? Moet je als Christen de tora
onverkort naleven? Over zulke vragen werd verschillend
gedacht. Sporen van dit Judaïserende Christendom zijn tot op
de dag van vandaag ook te vinden in het Nieuwe Testament
(bijv. de Jacobusbrief). [Dankzij deze Irenaeus wisten we ook al
eeuwen, dat er een evangelie van Judas moest bestaan: onlangs werd
dit teruggevonden, en gepubliceerd.]
Naast deze Judaïserende groepen waren er helleniserende
Christenen (ook wel 'heiden-Christenen' genoemd): mensen dus,
die vonden dat je niet per se Jood hoefde te zijn om Christen
te kunnen zijn. Maar ook onder hen vond je verschillende
stromingen. Er waren er die meenden dat je je als goed
Christen tot op zekere hoogte weldegelijk aan de Mozaïsche
wetten moest houden; maar er waren er ook, die net als Paulus,
vonden dat dat niet nodig was.
Behalve het Joden-Christendom en het 'heiden'-Christendom
bestond er een derde stroming: het Montanisme; dat was een
vorm van Christendom met een extaties karakter. Deze
gedrevenheid door de Geest leidde tot een 'voortgaande
openbaring', omdat er mensen wareen, die visioenen kregen en
op grond daarvan een helderheid die tevoren niet bestond.
Paulus maakt in zijn brieven een aantal opmerkingen, waaruit
we kunnen afleiden dat dergelijke groepen ook in zijn tijd al
bestonden. Bovendien kunnen we niet vvoorbijgaan aan het feit,
dat ook Paulus zèlf zich een apostel meende te mogen noemen op
grond van het visioen, dat hij had gehad toen hij op weg was
naar Damascus.
Maar behalve dat er binnen het Christendom een discussie
ontstond, werd de discussie al spoedig ook gevoerd met niet-Christenen:
met de Joden bijvoorbeeld. Zo kennen we een
geschrift van Justinianus waarin een gesprek met een Jood,
Trypho genaamd, wordt beschreven. Daarnaast bestaat er een
rijke literatuur waarin het Christendom wordt verdedigd tegen
de aanvallen van filosofen.
Een belangrijke vraag, die destijds aandacht kreeg was de
vraag naar de oorsprong van het kwaad. Er bestond in die tijd
een levensovertuiging, die 'gnostiek' genoemd wordt. De
aanhangers beschouwden zichzelf als de verkondigers van de
ware kennis (gnosis). Met deze gnostiek lag het ingewikkeld:
je had christenen, die deze gnostische inzichten in een
christelijke verpakking aan de man brachten; maar er waren ook
joodse gnostici en gnostici die stamden uit de grieks-romeinse
wijsgerige traditie. Al met al mag de conclusie zijn dat er in
de tweede eeuw een heel scala bestond aan 'christelijke
opvattingen'. En het laat zich denken dat daardoor de vraag,
uit welke bronnen je als gevlovige moest putten, niet
eenduidig te beantwoorden was.
MARCION
In dit klimaat leefde Marcion (90-160?) - de man die mogelijk
voor het eerst een antwoord heeft gegeven. Hij heeft een lijst
van boeken opgesteld (een canon), die 'goed' zijn, en
'maatgevend' zijn voor het ware geloof. Marcion was van
oordeel, dat Jezus een nieuwe God aan het licht heeft gebracht
- tot heil van alle mensen, en hij wilde deze leer omtrent
deze nieuwe God verkondigen. Naar zijn mening was die leer te
vinden in het evangelie volgens Lucas en in een aantal van de
brieven van Paulus. Maar zowel het evangelie als die brieven
moest je wel critisch lezen: ze zouden feitelijk gezuiverd
moeten worden van latere toevoegingen. Die betreffen met name
die passages, waarin het Oude Testament ter sprake wordt
gebracht: want van het Oude Testamernt moest Marcion niets
hebben. Zijn 'bijbel' was, naar onze maatstaven, dus maar heel
klein. Maar door deze opvattingen te ventileren was wèl de
vraag wel gesteld: welke boeken zijn maatgevend voor het ware
geloof?
Wanneer dit allemaal gebeurde weten we niet precies. Uit
het leven van Marcion kennen we maar één jaartal: 144. In dat
jaar werd uit de gemeente van Rome gestoten. Men veronderstelt
dat hij rond het jaar 90 geboren is. Volgens de traditie was
dat in Sinope aan de Zwarte Zee - waar hij, evenals zijn
vader, reder werd. Als reder werd hij een vermogend man, die
op een gegeven moment een aanzienlijke schenking gedaan zou
hebben aan de christelijke gemeente in Rome (200.000
sestertiën); dat bedrag werd hem na zijn excommunicatie
teruggegeven.
HET OUDE TESTAMENT
Nu het Oude Testament ter sprake komt is het goed om nog even
opnieuw stil te staan bij de vorming van de canon van het OT.
Naar men tegenwoordig aanneemt aanneemt is de discussie
over wat wel of niet als canoniek moest worden beschouwd opnieuw
opgelaaid door wat de verwoesting van de stad Jeruzalem in het jaar 70.
De discussie over wat nu wel en niet thuishoorde in de Tenach
(zo heet voor Joden wat wij het OT noemen) werd opnieuw gevoerd.
De vraag naar de 'heilige geschriften' (Oude Testament /
Tenach) werd door Joden en Christenen verschillend beantwoord:
zo verschilt tot op de dag van vandaag de volgorde waarin de
boeken zijn opgenomen. Dat is niet van niet geringe theologische
betekenis. Voor de kerk bevatten de oude profeten en geschriften
talloze 'voorafspiegelingen' van wat ten tijde van Jezus zijn
beslag heeft gekregen. Jezus was niet voor niets de voorzegde
'lijdende knecht van de Heer (Jesaja), de beloofde 'koning'
(uit het geslacht van David), en de tweede Adam. Voor Joden
en Samaritanen lag dit allemaal heel anders: eigenlijk zijn
er maar vijf boeken nodig - de Pentateuch (de boeken van Mozes, met
de tora) - om te weten hoe het leven geleefd moet worden.
Het wachten is op de komst van de messias: daaraan vooraf
zal eerst Elia verschijnen. Dit impliceert dat ook de status
van verschillende geschriften voor de synagoge een andere is
dan voor de kerk
VOLKSVROOMHEID
Na deze uiteenzetting kan de indruk zijn ontstaan dat alle
apocriefe boeken het product van een richtingenstrijd, die
zich heeft afgespeeld in de twee eerste eeuwen. Dat beeld
dient te worden aangevuld. Want naast de verschillende reeds
genoemde stromingen is er nog één te noemen: die van de vrome
fantasie. Daartoe behoort bijv. de beroemde 'legenda aurea' -
de gouden legende, waarin het leven van Maria wordt
beschreven.
Daartoe behoren ook geschriften zoals het zgn.
kindheidsevangelie, waarin de jeugd van Jezus wordt beschreven
en de gedenkstukken van Pilatus. En tot deze kategorie behoren
ook een aantal apocriefen zoals 'de handelingen van Paulus' en
'de apocalyps van Paulus'. Ze komen voort uit een verlangen om
méér te weten over de hoofdpersonen die we in de bijbel
tegenkomen. Ook een aantal oudtestamentische apocriefen zouden
tot deze kategorie gerekend kunnen worden.
Er is een tijd geweest dat het gewone kerkvolk met sommige van
deze geschriften méér vertrouwd was dan met de vier
evangeliën. En veel van de Middeleeuwse kunstuitingen zijn
niet te duiden voor wie de inhoud van deze geschriften niet
kent.
Terug naar de vorige pagina
Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA
of naar de SITEMAP.
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2006.
Last updated 17.4.2006