APOCRIEFE BOEKEN: WAT ZIJN DAT?



Het woord 'apocrief' is overgenomen uit het Jodendom. Al in de eeuwen vóór Christus werd daar gesproken over "goedbewaarde" boeken. We moeten ons daarbij voorstellen, dat in de synagogen - de plaatsen van samenkomst - handschriften werden bewaard, die het lezen waard waren. Maar - zoals dat gaat - niet al die boeken werden even intensief gelezen. Dat kwam ook omdat niet alle boeken als even 'heilig' werden beschouwd. Volgens de traditie moest je sommige boeken met veel eerbied behandelen; en voor andere gold dat dit niet zo nodig was. Het laat zich denken, dat daarover discussie mogelijk was: want lezen uit tora-rollen was een heilige aangelegenheid, waaromheen allerlei rituele voorschriften bestonden. Voor iemand de heilige rollen ter hand mocht nemen, moesten eerst de handen (ritueel) worden gewassen.

Er waren ook rollen die bijna nooit uit de kast kwamen. Zó bleven deze rollen weliswaar bewaard, maar bleven ook betrekkelijk onbekend. Ons woord 'geheim' wekt verkeerde associaties op: in het Hebreeuws werden deze rollen aangeduid als 'genoetsim', rollen dus die 'verborgen', of beter 'onbekend' waren.

Er waren ook rollen waarvan sommigen vonden dat die heilig waren, terwijl dat door anderen werd tegengesproken: dat betrof bijv. de rollen Spreuken, Hooglied, Esther, Ruth en de profetenrol Ezechiël. Men was het daarover met elkaar niet eens. Anders gezegd: het was binnen het Jodendom niet zo duidelijk wat de 'canon' was: welke geschriften je als gelovige moest kennen en welke niet. Een wijdverbreide gedachte is dat pas in het jaar 90, op het concilie van Yavne (Jamnia) de canon is vastgesteld. Maar zo ligt dat toch niet: strikt genomen is de canon nimmer vastgesteld: er bestond reeds langer een driedeling (wet, profeten en geschriften) en in grote lijnen was men het ook wel eens over de inhoud van deze drie delen. Maar dit heeft nooit betekend, dat de status van bepaalde boeken door schriftgeleerden niet opnieuw ter discussie gesteld konden worden. Hetzelfde geldt overigens voor de canon van het Nieuwe Testament: zo twijfelde Luther aan het belang van vier geschriften (de brief aan de Hebreën, Jacobus, Judas en de Openbaringen van Johannes) voor de leer. Niettemin bleek zijn twijfel slechts geringe invloed te hebben op de opvattingen van hen die na hem kwamen, ook niet onder Lutheranen.

Zowel in de brieven van Paulus als in de evangeliën komen veel citaten voor van oude Joodse geschriften. Een analyse van deze citaten leert, dat er nu en dan ook teksten aangehaald worden die in de Christelijke traditie later te boek zullen staan als 'apocrief', omstreden, en volgens sommigen dus niet onmisbaar voor het 'ware geloof'. Maar er zijn ook tal van citaten, waarbij uit de gekozen formuleringen blijkt hoeveel gezag sommigen geschriften hadden. Zo citeert Jezus uit Genesis alsof het "woorden van de Schepper" zijn (Mat. 19:5), en citeert Lucas uit Exodus en Leviticus als betrof het "de wet is van de HEER" (Luc. 2: 23-24).

DE BIJBEL: GRONDSLAG VAN HET WARE GELOOF

De geschiedenis van het Christendom zou je kunnen zien als één lange zoektocht naar 'het ware geloof'. Wie wil weten wat het Christelijke geloof inhoudt, moet de kerkgeschiedenis bestuderen, en zal merken dat de vraag naar de waarheid in verschillende perioden steeds weer anders is beantwoord. Maar bij al die onzekerheid lijkt er door de eeuwen heen één vast baken te zijn: en dat was de bijbel. Voor vele generaties Christenen was de bijbel Gods heilige Woord en van kaft tot kaft waar. De bijbel is, zo gezien, het boek waarop de kerk is gegrondvest.

Wat men zich daarbij dikwijls niet realiseert is, dat die bijbel niet altijd heeft bestaan. Er bestonden al Christelijke gemeenten voordat er een bijbel was. En onderling verschilden deze gemeenten ook in hun opvattingen over het geloof in Jezus Christus.

DE VRAAG NAAR JEZUS

De kernvraag van de vroege kerk, is de vraag die Jezus - zo wil het NT ons doen geloven - ook aan zijn leerlingen heeft voorgelegd: wie ben ik volgens jullie? "Wie zeggen de mensen dat ik ben? En gij, wie zegt gij dat ik ben?" Deze vraag vormt een goed uitgangspunt om in kaart te brengen wat er in het begin van de kerkgeschiedenis is gebeurd.

DE EERSTE EEUW

Wie het Nieuwe Testament opslaat wordt onmiddellijk geconfronteerd met een grote verscheidenheid aan visies. Vanaf het begin zijn er verschillende stromingen en bewegingen geweest, die allen pretendeerden te lwillen leven naar het voorbeeld van Jezus. Ook de apostelen, die door Jezus erop uit waren gestuurd om het evangelie te verkondigen waren het niet met elkaar eens. Illustratief hiervoor is een brief van Paulus - misschien wel het oudst bewaarde document van het Nieuwe Testament - de brief aan de Galaten. Op allerlei manieren blijkt daaruit hoe omstreden de schrijver, Paulus, is. De brief is waarschijnlijk geschreven rond het jaar 48, dus zo'n vijftien jaar na de dood van Jezus. We lezen daarin:

I,1: "Een apostel, die niet is aangesteld of gezonden door
mensen, maar door Jezus Christus..."

III,1: "Galaten, u hent uw verstand verloren! Wie heeft u in
zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en
duidelijk als gekruisigde bekend gemaakt?"

I:11: "Maar toen Kephas in Antiochië was heb ik me openlijk
tegen hem verzet, want zijn gedrag was verwerpelijk: hij at
altijd met de heidenen, maar toen er afgezanten van Jacobus
kwamen trok hij zich terug en at hij apart - uit angst voor de
voorstanders van besnijdenis."

Uit het eerste vers blijkt al onmiddellijk dat het apostelschap van Paulus is omstreden. Verderop blijkt, dat de Galaten zich hebben laten overtuigen door iemand, waar Paulus het niet mee eens kan zijn. En uit het derde citaat blijkt dat Paulus ooit ook ernstige bezwaren had tegen de opvattingen en het gedrag van Petrus. De Jacobus, die hier door Paulus wordt genoemd, is een broer van Jezus; lange tijd was hij, eerst samen met Petrus en later - na diens vertrek uit Jeruzalem - degene die leiding gaf aan de gemeente te Jeruzalem; volgens oude berichten (van Hegesyppus, die leefde in de 2de eeuw) heeft hij dat gedaan tot het jaar 62: is dat jaar zou hij ter dood zijn gebracht. Het geloof van deze Jeruzalemse gemeente is een vorm van een zogenoemd 'judaïserend Christendom' - d.w.z. dat het een richting betrof, die trouw vasthield aan de oude Joodse tradities, zij het dan ook dat men in Jezus de Messias had herkend.

HET Christendom bestond dus niet: er was een grote verscheidenheid aan inzichten en opvattingen omtrent de vraag naar de betekenis van Jezus: hoe zijn leven en sterven moesten worden geduid, en hoe zijn boodschap moest worden begrepen.

Paulus kennen we als als vertegenwoordiger van een andere richting: hij representeerde een 'helleniserend Christendom'; volgens Paulus - zelf een Jood - hoef je geen Jood te zijn om Christen te kunnen zijn; en een Christen hoeft dus ook niet per se als een Jood te leven; één van Paulus' reisgezellen, Titus, hoefde zich van hem dan ook niet te laten besnijden.

Zowel het judaïserende Christendom als het hellenistische Christendom kende weer allelei varianten. Elk van deze stromingen heeft zich laten gelden, toen het erop aankwam om vast te stellen welke geschriften nu wèl of juist niet heilzaam waren om te bestuderen. Maar dat gebeurde eigenlijk pas in de tweede eeuw.

WARE APOSTELEN / PROFETEN

In de eerste eeuw ging de discussie niet zozeer over wat er zwart op wit stond, als wel over de mensen die het evangelie brachten. Uit zijn brieven blijkt, zoals we al zagen, dat Paulus zich steeds maar weer moest verdedigen tegen mensen, die zijn apostolaat niet erkenden omdat hij zèlf Jezus tijdens diens leven nooit heeft ontmoet. Anderen bekritiseerden zijn gedrag en vonden dat hij misbruik maakte van de gastvrijheid van gemeenten. En vanzelfsprekend waren er ook mensen, die meenden dat hij een evangelie verspreidde dat niet overeen kwam met de bedoelingen van Jezus.

In het boek Handelingen wordt beschreven hoe Paulus, Petrus, Jacobus en een aantal andere apostelen in Jeruzalem bij elkaar kwamen om de conflicten te bespreken; de bijeenkomst staat bekend als 'het apostelconvent'. Verteld wordt dat ze met elkaar afspraken maakten: over zaken de leer betreffende en over inhoudelijke zaken (Handelingen 15). In het boek Handelingen staat ook te lezen hoe Petrus, die zich aanvankelijk op het standpunt had gesteld dat het evangelie niet bestemd was voor de heidenen op andere gedachten komt: door een visioen midden op de middag - tijdens het gebedsuur (Handelingen 11).

GEEN BOEKEN MAAR SCHRIJVERS

In die eerste eeuw stelde men zich dus de vraag wie er wèrkelijk Christen was en waar je dat aan kon afmeten. Omdat de mensen van het eerste uur nog in leven waren, sprak men nog niet over hun geschriften; men beoordeelde deze mensen met name vanuit de vraag of ze geïnspireerd werden door de Heilige Geest of niet. Dat was het criterium.

Je kunt dat afleiden uit de oudste gedeelten van het Nieuw Testament: zo schrijft Paulus in de brief aan de bewoners van Efeze, dat het nieuwe Israël gebouwd moet zijn op de grondslag van apostelen en profeten. Bedoeld wordt, dat de kerk gebouwd moet zijn op het getuigenis van geïnspireerde mensen. Nu is deze brief aan de gemeente van Efeze waarschijnlijk pas geschreven toen Paulus al dood was - maar dat doet niets af aan het feit dat je hieraan kunt zien hoe er in die eerste eeuw werd gedacht. Ook het woord profeten werd gereserveerd voor mensen die geïnspireerd waren.

Bij Lucas vinden we een aatal mensen met profetische gaven met name genoemd: Agabus (Hand. 11:28), Anna (Luc. 2:36), en de vier dochters van de evangelist Filippus (Hand. 21:9). De vraag wat 'canoniek' was en wat niet, was in de eerste eeuw dus feitelijk nog niet aan de orde; de discussie ging toen nog om de vraag wat 'godsspraak' was en wat niet. Daaraan kun je zien hoe sterk de invloed nog was van het Joodse gedachtengoed. In de Joodse traditie is de vraag - hoe onderscheid je de ware van de valse profeten - door de eeuwen heen aan de orde geweest. Zo lezen we in Deuteronomium 18 dat Mozes tegen de Israëlieten zegt (vv. 15-20):
Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren. U hebt de HEER daar immers zèlf om gevraagd, toen u bij de Horeb bijeen was? U zei: 'Wij kunnen het stemgeluid van de HEER, onze God, en de aanblik van dit enorme vuur niet langer verdragen; dat overleven we niet.'
De HEER heeft toen tegen mij gezegd: 'Zij hebben goed gesproken. Ik zal in hun midden profeten laten opstaan zoals jij. Ik zal hun mijn woorden ingeven, en zij zullen het volk alles overbrengen wat ik hun opdraag. Wie niet wil luisteren naar de woorden die zij in mijn naam spreken, zal ik ter verantwoording roepen. Maar als een profeet de euvele moed heeft om in mijn naam iets te zeggen dat ik hem niet heb opgedragen, of om in de naam van andere goden te spreken, dan moet hij ter dood gebracht worden. Misschien vraagt u zich af: Is er een manier om te bepalen of een profetie al dan niet van de HEER komt? Die is er inderdaad: als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.

Maar ook in de eerste eeuw was de vraag naar de valse profeten actueel. Wie kent niet de uitspraak van Paulus: "Beproeft alles en behoudt het goede!" Hij gebruikt daar een beeld dat ontleend is aan het werk van de geldschieters: èchte munten klinken naar metaal als je ze op een stenen tafeltje laat vallen; valse munten herken je onmiddellijk aan hun klank! Volgens Paulus is het kunnen onderscheiden van geesten een bijzondere gave (1 Cor. 12:10).

In het boek Didache (eind 1ste eeuw) lezen we:
"Wie u nu alles wat hiervóór is gezegd komt leren, neem die op. Maar: indien
die leraar zelf een keer heeft gemaakt en een andere leer
leert, luistert dan niet naar hem." En even verderop:
Met het oog op de apostelen en profeten moet gij zó doen:
iedere apostel, die tot u komt moet opgenomen worden als de
Heer. Maar hij moet niet langer blijven dan één dag, desnoods
nog de volgende. Als hij echter drie dagen blijft, is hij een
valse profeet. "Bij zijn vertrek moet een apostel niets meenemen dan brood tot zijn volgende logies; als hij om geld vraagt is het een valse profeet."

In zijn brieven aan de gemeente te Corinthe moet Paulus zich verdedigen tegen mensen die hem ervan beschuldigen dat hij een profiteur is: hij legt dan uit dat hij als tentenmaker altijd zijn eigen kost heeft verdiend. Zo zijn er dus allerlei codes in omloop waarmee je de wèrkelijk Christelijke apostelen en profeten kunt onderscheiden van degenen die dat niet zijn.

Ook in de 1ste brief van Johannes wordt gezegd: "Vertrouw niet elke geest. Onderzoek altijd of een geest van God komt, want er zijn veel valse profeten in de wereld verschenen. De Geest van God herkent u hieraan: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus als mens gekomen is, komt van God."

DE TWEEDE EEUW

In de tweede eeuw werd dit anders. Toen de mensen van het eerste uur dood waren, en men het moest hebben van de 'overlevering' begon de strijd om het 'ware geloof' pas goed. Je dient daarbij voor ogen te hebben, dat ook toen het NT nog niet bestond. De brieven van Paulus waren nog niet gebundeld. Van 'de vier evangeliën' had niemand nog ooit gehoord. Ongetwijfeld hebben diverse gemeenten het met slechts één evangelie gedaan. En het aantal evangeliën is dan ook beduidend groter dan het viertal dat wij kennen.

Maar ook van de vier, die wij kennen is het nu langzamerhand wel duidelijk dat ze verschillen in geloof weerspiegelen. De waarheid van Lucas is een andere dan die van Mattheùs; en het Jezusbeeld dat we uit het Johannesevangelie krijgen is een ander dan dat uit het Marcusevangelie. Lange tijd mochten zulke zaken in de kerk niet worden gezegd: want het kon toch eigenlijk niet zo zijn, dat de evangelisten elkaar tegenspraken: ogenschijnlijke tegenspraken" werden wegverklaard. Men noemt dit wel 'harmoniserend bijbellezen'. Tegenwoordig herkent men juist in die verscheidenheid een bron van inspiratie. Mogelijk verklaart dit ook waarom de belangstelling voor apocriefe evangeliën, apocriefe handelingen, apocriefe brieven en apocriefe 'openbaringen' groeit.

Vandaag de dag kennen we ook een groot aantal buitenbijbelse (apocriefe) geschriften. Sommige daarvan vertonen overeenkomsten met de bijbelse geschriften. Maar er zijn er ook die daarvan totaal verschillen.

Wat is nu het ware Christendom? Die vraag zou achteraf gemakkelijk te beantwoorden zijn: de overwinnaars hebben altijd gelijk. Aan de verliezers is doorgaans het zwijgen opgelegd: soms met bruut geweld. Het Christendom dat 'overwonnen heeft' zou je kunnen zien als het gelouterde, gezuiverde Christendom. Maar er valt ook wat voor te zeggen om onder het Christendom die bonte veelheid te verstaan van opvattingen, die voorhanden was in de eerste eeuw. Langzamerhand heeft een nauwkeurig onderzoek van de beschikbare bronnen een beeld opgeleverd van de diversiteit in de opvattingen van Christenen uit de begintijd.

INDELING

Je kunt de buitenbijbelse Christelijke literatuur verdelen in een aantal categorieën.

Hierboven kwam al de Jeruzalemse gemeente van Jacobus ter sprake: als voorbeeld van een gemeente die een judaïserende Christendom huldigde. Uit geschriften van de 2de eeuw blijkt dat dit 'judaïserende Christendom' ook buiten Jeruzalem voorkwam; en bovendien dat het alles behalve éénvormig was. Irenaeus, een bisschop uit Lyon die leefde tegen het einde van de 2de eeuw, heeft een aantal van deze groepen judaïserende christenen beschreven en ook bestreden. Dank zij hem kennen we de Ebionieten, de Elkesaïeten en de Nazoreëers. De onderlinge verschillen hadden vooral te maken met de vraag wat men precies bedoelde wanneer beleden werd dat Jezus de messias was: was hij een mens uit mensen? Of was hij een wezen dat al bestond vóór de schepping van Adam (preëxistent)? Hoe zat het met de maagdelijke geboorte? En hoe stond het met de geldigheid van de Mozaïsche wetten en regels: had Jezus die opzij gezet? Of vervangen? Moet je als Christen de tora onverkort naleven? Over zulke vragen werd verschillend gedacht. Sporen van dit Judaïserende Christendom zijn tot op de dag van vandaag ook te vinden in het Nieuwe Testament (bijv. de Jacobusbrief). [Dankzij deze Irenaeus wisten we ook al eeuwen, dat er een evangelie van Judas moest bestaan: onlangs werd dit teruggevonden, en gepubliceerd.]

Naast deze Judaïserende groepen waren er helleniserende Christenen (ook wel 'heiden-Christenen' genoemd): mensen dus, die vonden dat je niet per se Jood hoefde te zijn om Christen te kunnen zijn. Maar ook onder hen vond je verschillende stromingen. Er waren er die meenden dat je je als goed Christen tot op zekere hoogte weldegelijk aan de Mozaïsche wetten moest houden; maar er waren er ook, die net als Paulus, vonden dat dat niet nodig was.

Behalve het Joden-Christendom en het 'heiden'-Christendom bestond er een derde stroming: het Montanisme; dat was een vorm van Christendom met een extaties karakter. Deze gedrevenheid door de Geest leidde tot een 'voortgaande openbaring', omdat er mensen wareen, die visioenen kregen en op grond daarvan een helderheid die tevoren niet bestond. Paulus maakt in zijn brieven een aantal opmerkingen, waaruit we kunnen afleiden dat dergelijke groepen ook in zijn tijd al bestonden. Bovendien kunnen we niet vvoorbijgaan aan het feit, dat ook Paulus zèlf zich een apostel meende te mogen noemen op grond van het visioen, dat hij had gehad toen hij op weg was naar Damascus.

Maar behalve dat er binnen het Christendom een discussie ontstond, werd de discussie al spoedig ook gevoerd met niet-Christenen: met de Joden bijvoorbeeld. Zo kennen we een geschrift van Justinianus waarin een gesprek met een Jood, Trypho genaamd, wordt beschreven. Daarnaast bestaat er een rijke literatuur waarin het Christendom wordt verdedigd tegen de aanvallen van filosofen.

Een belangrijke vraag, die destijds aandacht kreeg was de vraag naar de oorsprong van het kwaad. Er bestond in die tijd een levensovertuiging, die 'gnostiek' genoemd wordt. De aanhangers beschouwden zichzelf als de verkondigers van de ware kennis (gnosis). Met deze gnostiek lag het ingewikkeld: je had christenen, die deze gnostische inzichten in een christelijke verpakking aan de man brachten; maar er waren ook joodse gnostici en gnostici die stamden uit de grieks-romeinse wijsgerige traditie. Al met al mag de conclusie zijn dat er in de tweede eeuw een heel scala bestond aan 'christelijke opvattingen'. En het laat zich denken dat daardoor de vraag, uit welke bronnen je als gevlovige moest putten, niet eenduidig te beantwoorden was.

MARCION

In dit klimaat leefde Marcion (90-160?) - de man die mogelijk voor het eerst een antwoord heeft gegeven. Hij heeft een lijst van boeken opgesteld (een canon), die 'goed' zijn, en 'maatgevend' zijn voor het ware geloof. Marcion was van oordeel, dat Jezus een nieuwe God aan het licht heeft gebracht - tot heil van alle mensen, en hij wilde deze leer omtrent deze nieuwe God verkondigen. Naar zijn mening was die leer te vinden in het evangelie volgens Lucas en in een aantal van de brieven van Paulus. Maar zowel het evangelie als die brieven moest je wel critisch lezen: ze zouden feitelijk gezuiverd moeten worden van latere toevoegingen. Die betreffen met name die passages, waarin het Oude Testament ter sprake wordt gebracht: want van het Oude Testamernt moest Marcion niets hebben. Zijn 'bijbel' was, naar onze maatstaven, dus maar heel klein. Maar door deze opvattingen te ventileren was wèl de vraag wel gesteld: welke boeken zijn maatgevend voor het ware geloof?

Wanneer dit allemaal gebeurde weten we niet precies. Uit het leven van Marcion kennen we maar één jaartal: 144. In dat jaar werd uit de gemeente van Rome gestoten. Men veronderstelt dat hij rond het jaar 90 geboren is. Volgens de traditie was dat in Sinope aan de Zwarte Zee - waar hij, evenals zijn vader, reder werd. Als reder werd hij een vermogend man, die op een gegeven moment een aanzienlijke schenking gedaan zou hebben aan de christelijke gemeente in Rome (200.000 sestertiën); dat bedrag werd hem na zijn excommunicatie teruggegeven.

HET OUDE TESTAMENT

Nu het Oude Testament ter sprake komt is het goed om nog even opnieuw stil te staan bij de vorming van de canon van het OT. Naar men tegenwoordig aanneemt aanneemt is de discussie over wat wel of niet als canoniek moest worden beschouwd opnieuw opgelaaid door wat de verwoesting van de stad Jeruzalem in het jaar 70. De discussie over wat nu wel en niet thuishoorde in de Tenach (zo heet voor Joden wat wij het OT noemen) werd opnieuw gevoerd.
De vraag naar de 'heilige geschriften' (Oude Testament / Tenach) werd door Joden en Christenen verschillend beantwoord: zo verschilt tot op de dag van vandaag de volgorde waarin de boeken zijn opgenomen. Dat is niet van niet geringe theologische betekenis. Voor de kerk bevatten de oude profeten en geschriften talloze 'voorafspiegelingen' van wat ten tijde van Jezus zijn beslag heeft gekregen. Jezus was niet voor niets de voorzegde 'lijdende knecht van de Heer (Jesaja), de beloofde 'koning' (uit het geslacht van David), en de tweede Adam. Voor Joden en Samaritanen lag dit allemaal heel anders: eigenlijk zijn er maar vijf boeken nodig - de Pentateuch (de boeken van Mozes, met de tora) - om te weten hoe het leven geleefd moet worden. Het wachten is op de komst van de messias: daaraan vooraf zal eerst Elia verschijnen. Dit impliceert dat ook de status van verschillende geschriften voor de synagoge een andere is dan voor de kerk

VOLKSVROOMHEID

Na deze uiteenzetting kan de indruk zijn ontstaan dat alle apocriefe boeken het product van een richtingenstrijd, die zich heeft afgespeeld in de twee eerste eeuwen. Dat beeld dient te worden aangevuld. Want naast de verschillende reeds genoemde stromingen is er nog één te noemen: die van de vrome fantasie. Daartoe behoort bijv. de beroemde 'legenda aurea' - de gouden legende, waarin het leven van Maria wordt beschreven.

Daartoe behoren ook geschriften zoals het zgn. kindheidsevangelie, waarin de jeugd van Jezus wordt beschreven en de gedenkstukken van Pilatus. En tot deze kategorie behoren ook een aantal apocriefen zoals 'de handelingen van Paulus' en 'de apocalyps van Paulus'. Ze komen voort uit een verlangen om méér te weten over de hoofdpersonen die we in de bijbel tegenkomen. Ook een aantal oudtestamentische apocriefen zouden tot deze kategorie gerekend kunnen worden.

Er is een tijd geweest dat het gewone kerkvolk met sommige van deze geschriften méér vertrouwd was dan met de vier evangeliën. En veel van de Middeleeuwse kunstuitingen zijn niet te duiden voor wie de inhoud van deze geschriften niet kent.


Terug naar de vorige pagina
Meer weten over deze website? Ga naar de TITELPAGINA
of naar de SITEMAP.

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2006.

Last updated 17.4.2006