Het Byzantijnse rijk is ontstaan in wat wij nu Griekenland
noemen. Wie Griekenland zegt, denkt al snel aan de oudheid.
Maar wat wij vandaag de dag "Griekenland" noemen valt niet
samen met het gebied, dat in de oudheid door "Grieken" werd
bewoond. In het huidige Griekenland woonden in de oudheid (van
Zuid naar Noord) resp. Grieken, Macedoniërs, Illyriërs,
Traciërs en Scythen. De Macedoniërs (Philippus van Macedonië
en Alexander de Grote) hebben in de 4de eeuw voor Chr. het
hele gebied onder hun heerschappij gebracht. Dat was niet hun
eigenlijke bedoeling: hun eigenlijke bedoeling was om zichzelf
te verlossen van de Perzische dreiging door Klein Azië te
veroveren. Dat is hen ook gelukt. Maar de rust was van korte
duur. Rond 130 v. Chr. komen er invallen uit het Noorden
(Kelten = Galaten); en rond 110 n. Chr. onderwerpen de
Romeinen het hele gebied totaan de Donau. Het lijkt dan of er
alsnog rust komt binnen dit gebied, maar al in 235
overschrijden Goten (Alamannen en Germanen) de Donaugrens. En
in 376 komen er Hunnen (Attila) in Thracië: zij verslaan en
doden keizer Valens. Van oudsher is het Balkanschiereiland dus
een onrustig gebied is geweest (anders dan Klein-Azië: daar
heeft men van al die invallen uit het Noorden meestal niet
veel gemerkt).
Het zuidelijke deel nu van de Balkan, wat wij Griekenland
noemen, heeft juist ook in later tijd een belangrijke rol
gespeeld in de cultuurgeschiedenis van Europa. Een rol die tot
op de dag van vandaag zijn sporen nalaat: het betreft de
periode waarin de "oosterse kerk" tot ontwikkeling kwam.
Kenmerkend voor het Romeinse rijk in de periode, dat het
Christendom tot bloei kwam, was dat er eigenlijk twee beschavingssferen
heersten: de griekse (oostelijk van Italië totaan
de Eufraat) en de romeinse. Dat kwam met name tot uiting in de
taal die men sprak: in het Oosten het grieks, in het Westen
het latijn. Dat zou je denken: maar zo was het niet. Ook in
het Westen van het Romeinse rijk werd veel grieks gesproken.
Langzamerhand dreigde het grieks de taal van de Romeinen zelfs
te verdringen. En het latijn zelf werd "vergiftigd" door
griekse leenwoorden.
Diocletianus heeft geprobeerd om aan dit "verdringingsproces"
een halt toe te roepen, door het rijk in tweeën te splitsen.
Dit werd al snel een ramp omdat daarmee precies het omgekeerde
werd bewerkstelligd van wat was beoogd: Constantijn de Grote
greep de macht en vestigde zich in Byzantium, dat vanaf dat
moment Constantinopolis (Constantijn-stad) zou heten. En deze
stad werd als het "nieuwe Rome" geweldig opgetuigd: met name
door het stichten van kerkgebouwen. Het Christendom was immers
juist "religio licita" (toegestane godsdienst) geworden; en
korte tijd later werd het zelfs "staatsgodsdienst"! Het
hoogtepunt van de bouwactiviteiten was de bouw van de Haghia
Sophia, bedoeld als de kathedraal voor de Patriarch van Constantinopel
(in de tijd van keizer Justinianus; 527-565).
Je zou dus kunnen zeggen, dat de Byzantijnse kerk feitelijk
ontstaan is in de nadagen van het Romeinse rijk. Hoe het "het
Westen" is gelukt om later weer onafhankelijker te worden van
deze Byzantijnse kerk, dat is een ander verhaal.
(Het was met name paus Gregorius - naar wie de gregoriaanse
kerkmuziek is genoemd - die kans heeft gezien om het westen in
kerkelijk opzicht onafhankelijker te maken van de keizer.)
Toen in de 7de eeuw de razendsnelle opkomst van de Islam het
Oosten onder druk zette, kon het Westen een eigen geschiedenis
"opbouwen".
Als het begin van de BYZANTIJNSE PERIODE wordt doorgaans het
moment gezien, waarop het machtige Hunnenrijk uiteenvalt (453)
en het moment waarop het West-Romeinse rijk onder de voet
wordt gelopen door Germaanse stammen (476). De keizer van het
oostelijke rijk probeert dan de Grieks sprekende gebieden als
een eenheid te bewaren, geleid vanuit Byzantium. Dat was niet
eenvoudig, omdat inmiddels ook grote conflicten waren gerezen
rond theologische kwesties: met name de vraag hoe het nu zat
met de goddelijke en de menselijke natuur van Christus stond
daarin centraal. De eenheid van het rijk werd dus van
binnenuit bedreigd, terwijl ook van buitenaf steeds opnieuw
uitheemse stammen probeerden binnen te dringen op zoek naar
landbouwgronden.
Wanneer rond 800 Karel de Grote in het Westen tot keizer wordt
gekroond, betekent dit dat ook het pausdom (in Rome) wordt
versterkt; vanaf dat moment wordt vanuit het westen de Balkan
bestookt met missionering: de keizer hoopt langs deze weg zijn
invloed naar het Oosten te kunnen uitbreiden. In dit hele spel
van krachten moeten de keizers van het oostelijke rijk maar
zien hoe zij hun "romprijk" in stand houden. Eén
van de strategieën daarin is, om ook zelf te gaan missioneren: het zijn
Cyrillus en Methodius, die in de 9de eeuw de grondslag leggen
voor de verbreiding van de oosterse liturgie.
De bloeitijd van het Byzantijnse rijk valt kort na het jaar
1000 (onder Basilius II). Maar wanneer de kruistochten beginnen
luiden deze het begin van het einde in: Frankische ridders
vestigen zich op gunstig gelegen plaatsen. En ook anderen zien
kans om hun voordeel te doen met het feit dat het Byzantijnse
rijk uiteenvalt. In 1204 valt Byzantium. En in een verre
uithoek (Mistra, vlakbij Sparta) wordt nog een tijdlang door
Byzantijnen de scepter gezwaaid (nadat Guillaume II de
Villehardouin door Michael VIII Paleoloog is verslagen; 1259).
Naar de volgende pagina
Naar de inhoudsopgave
Reactie? Zend een E-mail
© Kerkwinkel Koinonia, 2005.