HET HEILIG MANDYLION



Door de eeuwen heen hebben mensen zich afgevraagd hoe Jezus eruit heeft gezien. Opvallend is dat zijn gelaat, zoals het voorkomt op diverse ikonen, een zekere gelijkenis vertoont. Volgens de kerkelijke traditie komt dit doordat de eerste ikoon met "het heilige gelaat" al is ontstaan nog tijdens het leven van Jezus. Een legende over het contact tussen koning Abgar van Edessa en Jezus ligt ten grondslag aan het tot stand komen van dit eerste Christusportret. Toespelingen op deze legende komen voor in de liturgische teksten, die gebruikt worden tijdens de eredienst op 16 augustus - de dag waarop het "heilige gelaat" wordt vereerd. De teksten noemen koning Abgar, zonder op de verdere details in te gaan. Het eigenlijke verhaal is elders te vinden: het wordt voor het eerst, in beknopte vorm, verteld door Eusebius.

Toen koning Abgar melaats was zond hij zijn sekretaris, Hannan, naar Jezus met een brief waarin hij hem verzocht om naar Edessa te komen. Hannan was zelf ook schilder; Abgar verzocht hem - voor het geval Jezus zelf niet naar Edessa kon komen - om dan toch in elk geval een portret van Jezus te maken en dat mee te brengen. Toen Hannan Jezus aantrof werd die omringd door een grote menigte. Daarom klom hij op een grote steen om hem beter te kunnen zien. Hij probeerde hem te portretteren, maar dat lukte niet omdat zijn gelaat steeds weer een geheel andere uitstraling had. Toen Jezus zag dat Hannan een portret van hem wilde maken, vroeg hij om water, waste hij zijn gelaat en droogde dat af met een linnen doek en gaf die aan Hannan. De trekken van zijn gelaat waren in de doek achtergebleven. Jezus gaf hem ook een brief mee voor zijn heer, waarin hij liet weten zelf niet naar Edessa te kunnen komen; maar wel beloofde hij om één van zijn leerlingen te sturen. Bij het zien van het gelaat genas Abgar van zijn ziekte, zij het dan dat hij nog een paar vlekken op zijn gelaat overhield. Deze werden pas genezen, toen Thaddeus - na Pinksteren - naar Edessa kwam.

Het verhaal gaat nog verder. Abgar liet het doek boven één van de stadspoorten van Edessa aanbrengen. Maar zijn kleinzoon, die zich afkeerde van het Christendom, wilde deze doek laten verwijderen. Toen de bisschop van de stad hiervan hoorde, liet hij het doek inmetselen - nadat hij er een godslamp bij had aangestoken.
In de loop van de tijd raakte deze geschiedenis in vergetelheid, maar toen de Persische koning Chosroès de stad belegerde (545), werd het doek teruggevonden. Men zegt dat de lamp op dat moment nog altijd brandde, en dat het gelaat van Christus inmiddels ook een afdruk had nagelaten op de bakstenen afdekking. Sedertdien, zo gaat het verhaal, bestaan er twee versies van het gelaat van Christus: één op het doek, en eentje op de steen. Deze laatste zou zich bevinden in Hiérapolis in Syrië. Volgens anderen heeft keizer Nicéphorus Phocas hem meegenomen naar Constantinopel (965).

Van dit gelaat zegt men dat het "een ikoon is die door God is gemaakt" (theoteuktos eikon), ofwel die "niet door mensenhanden is gemaakt" (acheiropoiètos).


Naar de volgende pagina

Terug naar het begin van de ikonengalerij

Reactie? Zend een E-mail

© A.E.J. Kaal, 2014.