Wie de pelgrimswegen volgt en niet verdwaalt komt langs kerken
en kapelletjes. Hun open deuren nodigen de reiziger uit om
binnen te treden en even stil te staan. Hier is heilige ruimte
en heilige tijd. Vooral in de kleine kapelletjes is het vaak
zo stil, dat het net is alsof daar de tijd dan ook even stil
staat. Daar, in het hier en nu, kan een mens tot zichzelf
komen en een plek vinden waar de eeuwen lijken samen te
vallen. Daar ook kan het gebeuren, dat woorden in de
herinnering boven komen aan een lied, zoals: "Dit huis van
hout en steen, dat lang de stormen heeft doorstaan, waar nog
de wolk gebeden hangt van wie zijn voorgegaan: zal dit een
plaats zijn waar de hemel opengaat en waar Gij U vinden laat?"
Naar zulke plekken is de pelgrim op zoek: plaatsen waar tijd
en eeuwigheid elkaar raken, waar hemel en aarde samenvallen en
waar Gods werkelijkheid zich laat vinden.
Zulke plaatsen zijn het die de bron vormen voor legenden over
het raadsel van de eeuwigheid: Een zekere Virila, abt van het
klooster Leyre, mediteerde over het raadsel van de tijd. Hij
kon maar niet bevatten hoe de tijd zich verhoudt tot Gods
eeuwigheid. De vraag hield hem zo bezig, dat hij het in het
klooster niet uithield. Hij verliet daarop het klooster, en
pas ver daarbuiten kwam hij tot rust - bij een heldere bron.
En hij hoorde daar de nachtegaal. Het bracht hem in vervoering
en daardoor vergat hij de tijd. Toen hij uiteindelijk weer bij
zinnen kwam kon hij nog slechts met grote moeite het pad
terugvinden: hij moest zich een weg zoeken door dicht struikgewas.
Teruggekomen bij het klooster vroeg hij zich af of het nog
wel dezelfde muren waren, die daar stonden. Alles leek anders.
En ook de monniken waren anderen dan die hij kende. Ze
reageerden ook niet op de namen die hij riep. Na enige tijd vond
één van de monnikken in een oud vergeeld boek de naam Virila,
met daarbij de notitie dat hij het woud was ingegaan en nimmer
was teruggekeerd.
Zulke plekken houden je vast. Maar de weg herinnert je eraan
dat je er toch niet kunt blijven. Want het leven, en ook de
weg gaat altijd weer verder... Dat vormt een dilemma. En zo'n
dilemma vraagt om een ritueel. Rituelen verbinden immers tijd
en eeuwigheid? Bijvoorbeeld dat ritueel van het ontsteken van
een lichtje: terwijl de pelgrim zijn weg vervolgt, blijft het
licht branden en laat zo zijn aanwezigheid toch nog even
voortduren. Een ritueel is in feite vaak een soort
transsubstantiatie: de stoffelijkheid wordt getransformeerd,
de feitelijkheid wordt verheven boven de dimensies van het
alledaagse. En de pelgrim bewerkt hiermee dat de weg in zijn
beleving loopt 'van eeuwigheid tot eeuwigheid'; zo geeft hij
uitdrukking aan het verlangen en/of aan het vertrouwen dat
zijn komen en gaan niet onopgemerkt zullen blijven. Niets is
zo beangstigend als de gedachte, dat er van een mens niets
overblijft - de gedachte, dat je er net zo goed niet had
kunnen zijn.
Zo kan pelgrimeren ook een leerschool zijn: om enerzijds onder
ogen te zien dat de mens vergankelijk is, terwijl je
tegelijkertijd mag vasthouden aan de gedachte dat dit niet
betekent, dat je niet "geliefd" bent. Niet voor niets wordt de
pelgrim in elke kerk geconfronteerd met de lijdende Christus,
die het mysterie van dood en opstanding verpersoonlijkt. De
tocht gaat verder, maar de intenties waarmee de tocht wordt
gemaakt zijn niet meer ongedaan te maken. Uiteindelijk is de
mens wat hij in het diepst van zijn ziel heeft willen zijn:
ook als uiteindelijk zou blijken dat het het niet is gelukt om
die droom ook daadwerkelijk te realiseren. Dan klinkt het
gebed van de gelovigen: "Heer vergeef al wat niet strookte met
zijn/haar beste willen..."
Naar de volgende pagina
Terug naar de inhoudsopgave
Terug naar de indexpagina
Reactie? Zend een E-mail