De weg is een levensbeeld, in velerlei opzicht en op
verschillende niveaus.
De weg moet worden afgelegd: in die zin verbeeldt de weg een
onomkeerbaar proces, net als het leven. Wie 'onderweg is' bevindt zich
steeds tussen het stuk, dat al is afgelegd, en het gedeelte dat nog voor je uit ligt.
De weg is ook een leerweg: wie de weg aflegt leert aan wat hij onderweg ervaart; en zo komt
een mens tot kennis en inzicht. Maar er is meer: het gaat niet alleen om levenservaring. De weg
kan ook een weg zijn tot verdieping van je spiritualiteit. Voorwaarde daartoe is,
dat de pelgrim open staat voor de metaforen, die de weg hem aanreikt: de weg draagt je;
de weg gaat voor je uit; de weg leidt je; de weg stelt je op de proef; de weg kan nu en dan
misleidend zijn; de weg suggereert, dat die je ergens brengt - al leert de ervaring dat er ook
bedriegelijke wegen zijn, die dood lopen. Sommige wegen blijken onbegaanbaar. En het
ontbreken van een duidelijke weg kan maken, dat de pelgrim verdwaalt. Ondanks dat alles
heeft de weg overwegend iets uitnodigends: de weg nodigt ons voortdurend uit om vertrouwen
te hebben.
De weg doet ook iets met ons. Sommige wegen zijn steil en vergen het uiterste van je mogelijkheden.
Andere wegen lopen gemakkelijk: je hoeft je hoofd er niet bij te houden en kunt onder het lopen rustig
mediteren. Zo is er steeds een wisselwerking: jij stelt je in op de weg, en de weg vraagt nu en dan om
aandacht.
Met betrekking tot de Christelijke spiritualiteit is de uitspraak over de weg van Jezus betekenisvol;
hij zegt: "ik ben de weg". Door zijn uitspraak is het beeld van 'de weg' eens en voor
altijd verbonden met de Christelijke visie op het leven van de mens. Wie de mens is wordt pas
duidelijk wanneer we bereid zijn om ons vertrouwd te maken met die wijze van mens-zijn, waarin
Jezus ons is voorgegaan: "De vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten,
maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen". (Mattheus 7, 20). Wordt
daarmee het leven van elke Christen getypeerd als dat van een pelgrim? Het is dan ook niet
toevallig, dat de eerste Christenen zich 'mensen van de weg' noemden.
Het meest beroemde Christelijke pelgrimsoord is sedert de Middeleeuwen ongetwijfeld Santiago
de Compostela, waar het graf van de heilige Jacobus zich bevindt. Uit de Middeleeuwse legenden
rond deze pelgrimsweg blijkt, dat mensen vanouds goed hebben begrepen dat de weg verwijst naar de
levensopdracht, levenslessen, en een ideaal van mens-zijn zoals dat toen in het licht van de christelijke
spiritualiteit werd nagestreefd.
In de Karelskroniek van Einhart (830 n. Chr.) wordt een droom beschreven, die Karel de Grote zou
hebben gehad. "Hij zag aan de hemel een weg van sterren. Deze begon bij de Friese Zee en
liep over Duitsland en Italië, Gallië en Aquitanië, ging dwars door Gascogne,
Baskenland en Spanje naar Gallicië, waar het lichaam van Jacobus rustte zonder dat men
dat wist..." Karel overdacht de droom, maar kon niet bedenken wat die te betekenen had.
Daarom kreeg hij de volgende nacht opnieuw dezelfde droom: met dit verschil dat hem in die droom
dit keer ook een gestalte verscheen, die tot hem sprak. Toen Karel in zijn droom vroeg wie deze
gestalte was, bleek het Jacobus te zijn, de apostel en neef van Jezus, die wij uit de bijbel kennen als de
zoon van Zebedeus en de broer van Johannes. Deze vertelde Karel in de droom dat zijn stoffelijk
overschot rustte in Gallicië. Vervolgens kreeg Karel als opdracht om de strijd aan te binden
met de ongelovigen en om een kerk te bouwen op de plaats waar het gebeente van Jacobus rustte.
'De weg' vormde, zo blijkt uit deze hele geschiedenis, ook voor Karel de Grote een levensopdracht:
aan hem was de taak toegedacht om een heilige oorlog te voeren en daarmee de weg voor het
pelgrimsbestaan vrij te maken voor de vele mensen die de heilige Jacobus, zelf ook beschouwd als
de pelgrim bij uitstek omdat hij de eerste christeluijke martelaar heet te zijn, zouden vereren.
Dit verhaal uit de Karelskroniek is door latere dichters verbonden met het verhaal over Roeland.
Daarin wordt verteld dat Roeland het kind was van een verstoten zuster van Karel, van Bertha.
Karel had haar ooit verstoten, toen ze huwde met een man die haar onwaardig was. Zij baarde een
zoon, maar niet lang daarna verdronk de vader van het kind. Roeland groeide op, en besloot om de
zorg voor zijn moeder op zich te nemen. Toen hij volwassen geworden was, keerde hij terug naar het hof
van Karel: deze ontdekte natuurlijk wie deze Roeland was en wat er inmiddels allemaal was gebeurd.
Daarop besloot hij om zich over de jongen te ontfermen. Vanaf dat moment verbleef Roeland,
samen met zijn moeder, aan het hof van Karel de Grote. En het laat zich denken dat hij daar
als ridder hoog in aanzien stond.
Vaak is het verhaal bezongen over de moedige Roeland, die de strijd aanbindt tegen de ongelovigen.
Klaarblijkelijk stelde ook hij zijn leven in dienst van het ware geloof. Hoe trouw hij zich van deze
levensopdracht kwijt blijkt uit het verhaal over zijn dood. Hij wordt verraden, door Ganelon, zijn stiefvader,
die de jonge Roeland beneidde om zijn roem. Wanneer de legers van Karel de Grote terugkeren uit
Spanje, raakt de achterhoede in een hinderlaag. Dat gebeurt bij Roncevalles. Ganelon, die met de
vijanden een complot had gesmeed, had er persoonlijk voor gezorgd dat Roeland het bevel kreeg
over de achterhoede van Karels leger. Roeland wordt het slachtoffer van de samenzwering. De trotse
ridder wil in het gevecht, dat daar in de Pyreneëen ontbrandt, niet op zijn hoorn blazen om hulp; en
evenmin wil hij van opgeven weten; hij vecht dapper, maar blijkt uiteindelijk toch niet opgewassen
tegen de overmacht van de trouweloze Waskonen (Basken; pas in latere versies van het heldendicht
worden de vijanden als 'Saracenen' aangeduid: dat paste beter bij de "reconquista", zoals
de strijd werd genoemd tegen de Moren om Spanje op hen te heroveren). Roeland sneuvelt op 15
augustus 778. Zijn trouw aan het ridderideaal brengt hem dus de dood. Die dood wordt gewroken: vele
duizenden ongelovigen worden door de legers van Karel de rivier de Ebro ingedreven; het lichaam van
Roeland wordt teruggebracht, in zijde gewikkeld, in een wit-marmeren kist gelegd en bijgezet in Saint Romain.
Ook in dit eerbetoon komt tot uiting, hoe hoog het ridderideaal destijds werd geacht: voor een ridder
was er niets zo eervol als het offer van het eigen leven in de strijd voor het ware geloof. Hierin kunnen
we een voortzetting zien van het martelaren-ideaal uit de eerste eeuwen van de kerk: sterven
als martelaar om wille van het geloof vormt een garantie voor de onmiddellijke overgang naar het rijk
der zaligen. Maar is de mens tot dit offer wel bereid? De pelgrimage is een soort test-case: wie op
pelgrimage gaat waagt het erop om op weg te gaan en de gevaren van onderweg te trotseren.
In de reisverhalen van de 'groten der aarde' zijn de helden vaak zeelieden, die levensgevaarlijke tochten
maken over de 'wateren des doods': uiteindelijk blijken zij in staat om heelhuids het land van de dood
te bereiken. Ook de avontuurlijke tochten van Griekse helden (Heracles, Odysseus, de Argonauten,
Theseus) bevatten talrijke elementen, die erop wijzen dat er een relatie ligt met deze symboliek. In de droom
van Karel de Grote is de weg, waarover hij droomt, een projectie van de melkweg. De weg wordt gerelateerd
aan de sterrenhemel. Dit hangt ongetwijfeld samen met de opvatting dat in de sterren onze levensweg
wordt weerspiegeld: sterren wijzen de reiziger immers de weg?
Het pelgrimswezen bouwt dus niet alleen op oude Christelijke levensbeelden. Ook van de Kelten weten we
dat zij dwaalden langs oeroude wegen en de heilige plaatsen uit langvervlogen tijden: steenhopen,
menhirs, heilige bomen en bergtoppen. Uit de sporen, die worden teruggevonden, valt op te maken,
dat er zo'n weg liep in Zuid Engeland via Canterburry, Stonehenge, Gladstonebury, Avalon,
en Barnstaple; en dat er één liep er vanuit de Elzas via Bretagne naar het Franse Finistère . Maar ook de vele
pelgrims die op weg zijn naar Santiago lopen, vaak zonder het te beseffen, over een pelgrimsweg die zonder
enige twijfel veel ouder zijn dan de meesten zich realiseren. En ook het feit dat voor velen van hen niet
het graf van Jacobus het eindpunt vormt van de tocht maar Finisterre (finis terrae
= het einde van de aarde), zou wel eens kunnen teruggaan op tradities die veel ouder zijn.
Van de romeinse legioenen van Caius Brutus wordt verteld dat ze naar Fisterre (Finisterre) zijn
gemarcheerd om daar te gaan zien hoe de zon er langzaam in de onderwereld wegzakte. Klaarblijkelijk
heeft men ook toen deze weg, die de baan van de zon volgt en die uitloopt op 'de wateren des doods'
beschouwd als de weg naar helderheid omtrent het mysterie van dood en leven.
Het volbrengen van zo'n 'welhaast onmogelijke tocht' wordt in vele culturen beschouwd als een
ritueel dat verwijst naar het leven zelf. Kan de mens zo'n tocht volbrengen op eigen kracht? Hoe wordt
een mens opnieuw geboren? Waar vindt een mens het antwoord op de vraag naar de zin van het bestaan?
Dat zijn vragen waarop de reiziger al reizend een antwoord hoopt te vinden.
Loopt de levensweg eigenlijk wel naar zee? Men kan het ook anders zien: er zijn mensen die menen, dat
de oude heilige wegen in tegengestelde richting werden afgelegd: dat ze begonnen bij de zee en eindigden
in het gebergte, op de top van een heilige berg. Zoals bijvoorbeeld ook in het oude Israël van de pelgrims wordt verteld,
dat zij 'opgingen' naar Jeruzalem, waar de berg des Heren stevig stond. Op veel toppen van bergen
zijn de resten gevonden van heiligdommen. In zulke gevallen is de berg klaarblijkelijk een plaats van
openbaring. Als men de weg van west naar Oost aflegt is de berg ook de plaats waar de zon opkomt.
De pelgrimsweg in Noord Spanje, die ook practisch een breedtegraad volgt, zou volgens sommigen
dan ook ooit begonnen zijn bij de zee, en lopen naar één van de toppen van de
Pyreneëen.
Hoe de weg ook gaat: men heeft er steeds een beeld in herkend van de levensloop. Men heeft in reizen een
metafoor herkend van leven. En men heeft reizen gezien als mogelijkheid om te komen tot levenswijsheid
en tot diepe gedachten over het mysterie van het leven. Als de weg omhoog loopt spreken de
bedevaartgangers elkaar waarschijnlijk bemoedigend toe: "Wat moet, dat moet!"; als de weg
nog lang is wenst men elkaar "bon courage"; en als de weg steil naar beneden loopt, herkent men daarin wellicht
de afspiegeling van een leven dat onstuimig verloopt, en daarna geleidelijk weer harmonischer wordt;
op de steile stukken maant men elkaar tot voorzichtigheid en tot het gebruiken van de staf: want, doe
je dat niet, dan loop je de kans voortijdig omlaag te storten! Kortom: wie in staat is om de tocht tot het
einde toe te volbrengen, moet toch ook is ook in staat geacht worden om het leven te leven. Doorgaans
lukt dit ook wel - niet in de laatste plaats vanwege het gelukkige feit dat een mens vrijwel nooit alleen
onderweg is.
Naar de volgende pagina
Terug naar de inhoudsopgave
Terug naar de indexpagina
Reactie? Zend een E-mail